Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Ze ging op kraambezoek. Vanwege de gezinsuitbreiding had het stel een nieuw huis toegewezen gekregen en de jonge, nog herstellende moeder gaf haar kind de borst in de huiskamer van de onafgemaakte woning. Tussen de verhuisdozen, het stof en de verflucht had ze sereen naar haar baby gekeken, zo uitgeput dat ze geen energie meer had voor gêne of irritatie. Halverwege de koffie en het uitpakken van de cadeautjes kwam de huisschilder naar beneden gestommeld, het was X. Hij leek zich een beetje te schamen, haar daar tegen te komen in zijn besmeurde schilderkloffie. Ze hadden alle drie bij elkaar op school gezeten en de moeders van de jonge moeder en X waren bevriend met elkaar. Zo was hij waarschijnlijk aan deze schilderklus gekomen. Op dezelfde manier was ze jaren geleden, toen ze net begonnen was met haar studie, serveerster geweest op een kerstborrel bij zijn ouders thuis.
Ze had ja gezegd tegen de klus, want het werd goed betaald. Rondlopen op een feest in een sloof terwijl de mensen waar ze vroeger mee op school had gezeten vroegen wat ze nu deed, was een stuk vernederender geweest dan ze had verwacht. Ze gaf immers niets om de oud-schoolgenoten en wat ze nu deden, maar toch voelde ze beschaamd over haar ondergeschikte positie en die lelijke sloof. In de enorme huiskamer hing een schilderij in somber figurisme à la Pyke Koch waarop de moeder van de jonge gastheer was geportretteerd op een balkon in een groene jurk omringd met veelzeggende symbolen; een bloem in de hand, een stenen beeldje op de balustrade, een stad in de verte. Het was onduidelijk waar de familie haar fortuin oorspronkelijk mee had verdiend, maar dat duistere begin was nu volledig opgelost in de prettige welvarendheid van een ruime villa in een chique buurt. Wat zou er van die mensen zijn overgebleven zonder het familiefortuin om door te geven aan hun enige zoon? Hij leek zich nu op zijn beurt te generen de schilder te zijn terwijl zij op visite was. De restanten van dat eerdere leven, van klasse en status, waren moeilijker af te schudden dan ze hadden gedacht.
Na al die jaren van leven wist ze nog niet waarom zijn nou zoveel beter was dan niet-zijn.
Die ochtend werd X wakker met een dichtregel van Audre Lorde in het hoofd. ‘We were never meant to survive.’ Ze kon de rest van het gedicht niet voor de geest halen, maar was geïrriteerd door die ene regel. Ze was ooit een meisjeskind in het onopgemerkte midden van een grote schare kinderen geweest, wel geliefd en gemist, maar niet onontbeerlijk. Geen jongen, niet de oudste die al kon meehelpen, niet de jongste die nog aan de borst dronk. Ze was niet wrokkig over dat begin van haar leven, lang geleden en ver van hier, eerder verbaasd. Misschien irriteerde de zin haar omdat deze ooit op haar van toepassing was geweest. Na al die jaren van leven wist ze nog niet waarom zijn nou zoveel beter was dan niet-zijn. ‘En het leven vliet gelijk het vlood, /En elk zijn is tot niet-zijn geschapen.’ Je wordt geboren uit een vrouw en vanaf dat moment wacht het uur van je sterven geduldig op je. Sommigen zeggen dat zijn beter is vanwege de potentie; niet-zijn is één staat, zijn bevat ontelbare mogelijkheden. Wat had er kunnen ontstaan uit alle soorten die al verdwenen waren? Wat voor fantastische vormen en kleuren en intelligenties en bewustzijnen?
Als kind al had ze het gevoel dat ze voor alles te laat was. In ieder geval voor controle over haar eigen leven en voor het gevoel onderdeel van de geschiedenis te zijn. Getransplanteerd naar een nieuwe familie en een nieuwe omgeving had ze succesvol wortel geschoten, maar met een te groot besef van de willekeur van het lot. De transplantatie zelf kon niet meer worden uitgewist en had haar sceptisch gemaakt tegenover dingen die mensen als natuurlijk en vanzelfsprekend zien. Dat ze meer van hun eigen kinderen houden dan van andermans kinderen, bijvoorbeeld. Dat we meer sympathie voelen voor mensen die op ons lijken, omdat dat natuurlijk zou zijn en daarom ook gerechtvaardigd.
*
Die middag ging ze met haar dochter naar de dierentuin. Ze liepen langs de opstellingen met dieren die gemengd gehuisvest waren in kunstmatige miniatuurbiotopen, met alles wat ze nodig hadden voor hun comfort, behalve ruimte. Of dat prentte ze zichzelf in om het unheimische gevoel dat de plek haar gaf te onderdrukken. Het kind was dol op de dierentuin en zeurde altijd om een bezoekje. Het meisje drukte haar neus tegen het raampje van een aquarium met axolotls en vroeg: bestaan er ook dieren die niet willen overleven? Ze herinnerde zich vaag een roman – een hotel buiten het seizoen (Zwitserland?), net na de Tweede Wereldoorlog, een zweem van decadentie en collaboratie – waarin een zeer elegant en neerslachtig hondenras voorkwam. Ze stelde zich een kruising voor tussen een Deense dog en een windhond: benig, groot en mager. De hond probeerde voortdurend, tevergeefs, een einde aan zijn bestaan te maken door uit ramen en van balkons te springen, en zichzelf in zwembaden en kanalen te werpen. Vanaf het ontstaan van leven op deze aarde is negentig procent van alle soorten die ooit hebben bestaan uitgestorven. Niet vanwege een neiging tot zelfdestructie vermomd als zelfbehoud, maar door meteorieten, vulkaanuitbarstingen en misschien te succesvolle vegetatie. Maar dat was geen verhaal voor een kind.
We leven altijd al in de ruïnes van gebruiken, gewoontes en ideologieën. Een manier van denken die zo sterk kan zijn, juist omdat ze inconsistent is. Hoe kun je immers de onjuistheid aantonen van iets dat om te beginnen al inconsistent is?
Het laatste dat X van haar eigen leven verwacht had, was dat ze zo oud zou worden. Nog een paar maanden en ze had een eeuw geleefd. Ze was al volwassen geweest, niet eens jong meer, toen de omwenteling begon. Haar generatie had met lede ogen toegekeken hoe alles slechter werd. Ze had het ook druk, de kinderen die gulzig haar lichaam en tijd opslokten, het werk, de ouder wordende ouders, het huwelijk dat onderhoud vergde. Toen kwamen de pandemieën, de migratiestromen, vervolgens scholieren, studenten en burgers die de straat op gingen voor gelijkheid. Steeds meer en zonder ophouden. Ze hadden er genoeg van dat alle winst privaat was en alle schade en schulden werden gecollectiviseerd. Pleinen werden bezet en bewoond door actievoerders en migranten, gevoed door een levendige en onafgebroken stroom aan voorbijgangers. Ze herinnerde zich zelfs met de kinderen naar een paar van die demonstraties te zijn geweest in het weekend. Een verrassend vreedzame revolutie volgde. Effectief omdat het dit keer begon met de overname van banken, zeggen ze nu. Zonder de demonstraties was democratische inspraak in de financiële instellingen nooit gelukt en had de groene wending nooit plaatsgevonden. De onteigenaars werden onteigend, mensen kregen wat ze nodig hadden en bezaten alleen wat ze konden gebruiken. We leven altijd al in de ruïnes van gebruiken, gewoontes en ideologieën. Een manier van denken die zo sterk kan zijn, juist omdat ze inconsistent is. Hoe kun je immers de onjuistheid aantonen van iets dat om te beginnen al inconsistent is? Maar het is ook die inconsistentie die het mogelijk maakt om het te ontrafelen. Ze vond het nieuwe leven niet beter of slechter dan het oude, voor haar was er weinig veranderd. Ze gaf de bonsaiboompjes op het balkon water en keek met genoegen naar de spelende kinderen op het al gelig wordende veld daaronder.
*
Het kind gooide verveeld het boek dat hij aan het lezen was op de grond. De felle, smalle banen zonlicht door de kieren van de blinden maakten strepen op het languit uitgestrekte lichaam op de bank. Ze moest denken aan Hermes, die door alle spleten kon kijken. Zoals zonlicht, had er in haar kinderboek gestaan. Zoveel goddelijke gaven waren er niet nodig geweest om de arme Danaë te vinden. Haar vader had haar opgesloten in een torenkamer uit angst voor zijn voorspelde dood door de hand van een nog ongeboren kleinzoon. Een ruimte afgesloten van de mensen en onbeschermd tegen de goden. ‘Waarom gebeurt altijd alles ergens anders?’, zei hij gapend. Ze vertelde hem dat ze haar werk moest afmaken en dat hij maar even buiten moest gaan spelen. Vanavond zou ze hem een nieuw verhaal vertellen. Vergat hij niet zich in te smeren voordat-ie naar buiten ging? Neem water mee, zei ze, neem je hoed mee, vermijd de zon. Jáhaa, zei hij verveeld, en hij pakte zijn spullen en een bal. De koning had uiteindelijk Danaë en haar baby in een dichtgetimmerde kist de zee in gegooid, zodat hij van ze af was zonder ze eigenhandig te vermoorden. Waarom hadden die oude Grieken zo graag hun lot willen weten? Waarom reisden ze ijlings af naar een orakel na een onheilspellende droom, beladen met kostbare offergaven, als hun eigen mythes ze al vertelden dat het lot onoverkomelijk is? Sterker nog, de profetie zou misschien zelfs niet in vervulling hebben kunnen gaan als hij nooit was uitgesproken. Profetie en vloek zijn één.
Als leven op plekken onmogelijk wordt, dan wordt dus het leven van mensen bedoeld, mensen die niet simpelweg verdwijnen omdat dat onze verbeelding beter uitkomt.
Een optimistisch toekomstverhaal is een verhaal waarin de suggestie wordt gewekt dat we nog kunnen kiezen. Dat de echt belangrijke keuzes altijd voor ons liggen en nog mogelijk zijn. Dat het heden plastisch is en dat ook altijd is geweest. Maar fictie gaat sowieso niet de wereld redden, al hebben verhalen in het verleden wel verrassende effecten gehad. Dat is niet dit verhaal. Het is niet mogelijk hier provocerend en direct te zijn over de klimaatcatastrofe, omdat dat op deze plek niets uitmaakt. Welke vergelijking met welke verschrikking uit de vorige eeuw – de goelag, de hongersnoden in China, in Oekraïne, de holocaust – (zie de catastrofes daar zo beschamend, keurig willekeurig, generiek en onvolledig benoemd tussen de liggende streepjes), welke rampen door mensen veroorzaakt, zou ik moeten aanhalen om je de ernst hiervan te laten inzien? Als je alles elke dag in de krant kan lezen en weet dat de zesde massa-extinctie gaande is, een uitsterving van soorten op een schaal en met een snelheid die sinds de dinosauriërs niet meer is voorgekomen? Als je leest over de poolkappen die smelten, het zeepeil dat stijgt en stijgt, de droogte die woestijnen doet oprukken (en jij en ik kunnen ongetwijfeld nog meer klimaatcatastrofes in vogelvlucht noemen), als je dit al weet, wat kan ik dan nog verzinnen om het nog dichterbij te laten komen? Zie je, dat werkt niet.
Of ik zou me kunnen concentreren op het leven van een van hen, een van de mensen die direct geraakt wordt door de klimaatcatastrofe. Het perspectief van een personage met een bewustzijn als het jouwe, lezer, een lichaam als het jouwe, lezer. Een andere kleur wel, waarschijnlijk. Maar waarom zou de menselijkheid van mijn medemens moeten worden getoond via het papier? Waarom zou de menselijkheid van wie dan ook bewezen moeten worden? Die beweging is de belediging, want ze gaat uit van de mogelijkheid van een mens zonder menselijkheid. Alsof onze verbeelding en empathie de ander tot mens maakt. Wat een onbeschaamdheid! Ze zijn, wij zijn. Zij zijn, we zijn, niet omdat we verdienstelijk zijn, maar omdat we geboren zijn. Je hoeft je niet in te leven in de ander om de ander recht van leven te geven. Als je bij het openen van je computer of de krant al weet wat er gebeurt als de aarde anderhalve graden opwarmt (te laat?), of twee graden (hittegolven, onbewoonbare steden, waterschaarste, ondergelopen land, voedselrellen), of drie graden (leven op nog meer plekken onmogelijk), wat zou dezelfde informatie in een andere vorm dan nog toe- voegen? Als leven op plekken onmogelijk wordt, dan wordt dus het leven van mensen bedoeld, mensen die niet simpelweg verdwijnen omdat dat onze verbeelding beter uitkomt.
Ik kan je een techno-utopie geven, of een sociale utopie of de het-is-allemaal-toch-nog-goed-gekomen-utopie. Of een verhaal met heldhaftige activisten, heldhaftige beleidsmedewerkers, heldhaftige journalisten en heldhaftige scholieren. Maar deze mensen zijn er allemaal al en je kunt elke dag over ze lezen, en je zou elke dag bij ze kunnen aansluiten of ze steunen. Als je weer eens over ze leest, denk dan niet aan hun naïviteit, maar aan je eigen realiteitszin.
Dit is een ingekorte en bewerkte versie van een bijdrage aan de bundel Over over morgen met tien hoopvolle toekomstverhalen. Deze versie van het verhaal werd reeds gepubliceerd op OneWorld.
Fiep van Bodegom is redacteur bij De Gids en Extra Extra Magazine. Ze is docent bij de afdeling Creative Writing aan Artez en beeld & taal aan de Rietveld Academie en schrijft regelmatig over literatuur. Daarnaast publiceert ze essays, proza en vertalingen.