Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Voor CELA vertaalde Lies Lavrijsen 'Een antwoord uit de zee ', een kortverhaal van Maurizio Amendola, uit het Italiaans. Ook Amendola maakt deel uit van CELA (Connecting Emerging Literary Artists), een tweejarig Europees talentontwikkelingstraject waar jonge schrijvers, vertalers en curatoren hun vaardigheden ontwikkelen en hun netwerk uitbreiden.
1.
Ortensio loopt over het rechte pad van stenen platen, door een landschap van grijze, zanderige duinen en dorre struiken, kluwens van takken die meer op prikkeldraad lijken. Witte slakkenhuizen glanzen in het halflicht van de ochtend. Zonder te letten op de visser die zich over de schrale takken buigt, op zoek naar slakken en wormen om als aas te gebruiken, loopt Ortensio recht op zijn fata morgana af, die begint waar het pad verdwijnt. Een gaanderij van jonge bomen, een tuin in het niemandsland, zijn bedenksel. Onder het gebladerte blijft hij staan. Een korte windstoot schudt aan de toppen van de tamarisken en het ruisen van de oleanders zindert door de stilte van het strand. Het kille licht dat de zonsopgang voorafgaat geeft de laaghangende sluierwolken die het water donker maken een zilveren tint.
Vroeger kende dit stukje kustgrond geen schaduw, tot Ortensio er zijn eerste zaadjes plantte. Wie hier in de zomer voorbijkomt, weet niet dat deze oase mensenwerk is, je zou denken dat ze toevallig tot stand is gekomen, een geschenk van de wind en de regen.
De bomen zijn nu vijftien jaar oud, hun stammen zijn sterk, er zou een zeebeving aan te pas moeten komen om ze omver te werpen.
Die zeebeving, daar droomt Ortensio vaak van.
Het water trekt zich terug en richt zich dan op in golven zoals alleen oceanen ze kunnen baren. De vloedgolf stort zich op de halve kilometer dood land met duinen en droge bosjes, en in zijn nachtmerrie wordt dan ook zijn werkstuk weggevaagd. De zee verslindt de autoweg, dringt zijn huis binnen en sleurt alles mee: de bamboe jaloezieën die opgerold in een hoek staan, zijn wandelschoenen met de rode veters, de kleine agenda waarin hij de exacte dosis valium schreef die hij aan zijn vrouw moest geven. Uiteindelijk sterft alles door het water en dan is de droom afgelopen. Ortensio staat op en doet de luiken open om te zien of alles nog op zijn plek is: de langwerpige stenen platen die het pad vormen, zijn stille, weerloze bos, dat iedere nacht moet zien te overleven, de zee in de verte.
Nu hij in de beschutting van de takken en hun schaduw staat, bedenkt hij dat hij liever van daaruit de dagen zou zien voorbijgaan, als een geest die niet meer de moed heeft om te kijken.
'Een korte windstoot schudt aan de toppen van de tamarisken en het ruisen van de oleanders zindert door de stilte van het strand'
2.
Op de vlakte van Terina staat nog een oude toren, het enige wat de verwoesting overleefd heeft. Hannibals zoons deden wat hun vader gevraagd had en maakten de bevriende stad daarboven aan de grond gelijk, zodat hij niet in Romeinse handen zou vallen. Sommige inwoners van de verdwenen stad trokken landinwaarts, weg van de Tyrreense Zee, en vonden een mijl verderop een veilig heenkomen op een plaats die werd afgeschermd door drie heuvels – één begroeid met steeneiken die eikels in felle herfstkleuren droegen, de andere met olijfbomen – en twee riviertjes, de Grande en de Rivale. Daar kan de wind niet doordringen, vandaag net zo min als in de tijd toen de eerste huizen van de wijk Rione Motta gebouwd werden, in wat later Nocera Terinese zou worden.
Het dorp is te bereiken vanuit het lager gelegen Marina, zijn dichter bevolkte tweelingzusje direct aan de baai van Sant’Eufemia, waar de boeren van Nocera vroeger te voet naar afdaalden met een draagkussentje op het hoofd waarmee ze hun zware lasten comfortabeler konden vervoeren.
Een hele tijd lang was Marina niet meer dan een strook land die eigendom was van één familie, tot de erfgenamen besloten te verkopen. Toen kwamen er hotels en restaurants, een klein centrum en een inmiddels in onbruik geraakt treinstation, waarvan je de naam vanuit de sneltrein die er al jaren niet meer stopt niet eens kunt lezen.
'De palmbomen waarvan de takken recht naar de grond wijzen, als de loshangende haren van een oudere vrouw die de strijd heeft opgegeven'
Ortensio draagt geen veiligheidsgordel in de auto. Als hij sneller dan negentig per uur rijdt, begint het dashboard van zijn rode Fiat Panda 750 te trillen. Hij komt uit de richting van Nocera, rijdt het laatste rechte stuk naar beneden en remt af voor de bocht waarachter Marina begint. Hij neemt de Viale Stazione door het centrum, langs de apotheek, het postkantoor, de muziekkiosk op het pleintje met de palmbomen waarvan de takken recht naar de grond wijzen, als de loshangende haren van een oudere vrouw die de strijd heeft opgegeven. In het midden van het kleine park ligt een rotsblok, wat doet vermoeden dat de zee in een ver verleden ooit tot daar reikte.
Ortensio rijdt door de verlaten straten, onder de spoorweg door naar de korte, steil oplopende bocht van de oprit naar Rijksweg 18, die hij in zuidelijke richting op draait. Zijn banden maken een schril piepgeluid, iets waar hij niet van opkijkt.
Het is nog winter langs het asfalt, waarop late maartse buien donkere vlekken gemaakt hebben. Door de voorruit ziet hij reclameborden voor vakantiedorpen en pensions voorbijtrekken, geen ervan meer dan vier sterren waard, het lege parkeerterrein en het gesloten rolluik van de superette met daarnaast de bar annex sigarettenwinkel en speelzaal. Voor Ortensio is deze leegte een plek waar hij nooit zal weggaan, waar hij tegelijkertijd kleine jongen en oude man is geweest. Zijn huid heeft de viezigheid in de loop der jaren opgeslorpt. Hij heeft deze streek zien veranderen, deze straat, hij heeft stof zien opwaaien en uithangborden vervangen zien worden tot hij op een dag vaststelde dat alles veranderd was, zonder dat hij wist wanneer. Hij lijdt aan stedelijk geheugenverlies, dat opklaart zodra hij op de rijksweg is en links de hoge heuvels en de autoweg van Salerno naar Reggio Calabria ontwaart. Rechts tekenen zich de weidsheid van het strand en de baai af, en op heel heldere dagen kan hij tot Pizzo of zelfs Tropea kijken, tot het punt waar de baai overgaat in open zee, waar landende vliegtuigen rakelings overheen scheren. Het vliegveld van Lamezia Terme ligt maar een goeie twintig kilometer van Marina.
Aan weerszijden van de weg liggen brede voetpaden die zich gewillig ten dienste stellen van het panorama. Op een lang, recht stuk wijkt de Panda uit naar links, de afgesleten banden overschrijden de middenstreep en dwalen de tegenovergestelde rijstrook op. Er komen geen tegenliggers.
De afrit van de rijksweg is een korte afdaling met op het einde een haakse bocht, die uitkomt op een onverharde weg. Daarvandaan kan Ortensio eindelijk zijn balkon op de derde verdieping zien. De luiken zijn dicht, daar let hij altijd op. Als hij bij de omheining komt, stopt hij. Hij zet de motor af, trekt de handrem aan en stapt uit, met in zijn hand een sleutelbos die toegang geeft tot zowel zijn geboortehuis, boven in het dorp, als het appartement waar hij nu woont, in deze Residence. Hij zoekt en vindt de felblauwe sleutel van de automatische toegangspoort – hij heeft de andere huiseigenaren nooit om een afstandsbediening gevraagd. Ze vergaderen eind augustus altijd onder het prieel in de grote tuin, roodverbrand, van top tot teen ingesmeerd met muggenmelk, en dan kiezen ze een nieuwe beheerder en discussiëren ze over de onderhoudskosten. Het is een jaarlijks terugkerend ritueel waar Ortensio nooit aan meedoet.
Hij steekt de blauwe sleutel in het sleutelgat, een knipperlicht geeft aan dat het hek opengaat.
De witte verf waarmee de volgorde van de parkeerplaatsen op het asfalt staat geschilderd is verbleekt, de cijfers zijn zo goed als onleesbaar geworden. Behalve Ortensio’s Panda staat er alleen een aanhangwagen met een motorboot onder een zeildoek. Het dak van het prieel bestaat uit klimplanten die schaduw bieden aan stapels plastic stoelen en twee tafels op een tapijt van dode bladeren.
De Residence bestaat uit twee appartementsblokken, het ene het spiegelbeeld van het andere, gebouwd eind jaren zeventig. Ortensio was de eerste die een van de appartementen kocht, die allemaal volgens hetzelfde stramien ontworpen waren: twee slaapkamers en een badkamer aan een gang die uitkomt op een woonkamer met een keuken en balkon. Van daaruit kijkt Ortensio uit over het landschap waaraan hij iedere ochtend bij het ontwaken zijn zorgen toevertrouwt. Eén daarvan draagt de datum 17 juli 1994.
'De witte verf waarmee de volgorde van de parkeerplaatsen op het asfalt staat geschilderd is verbleekt'
Ook die dag was hij kort voor het avondeten gaan zwemmen. In zijn ogen is dat het ideale moment: er is niemand meer bij de vloedlijn, de parasols wachten dichtgevouwen op de volgende dag, het water is even lauw als de lucht, de zon zinkt in het water en achtervolgt hem met duizend weerspiegelingen. Aan de horizon rookt de donkere Stromboli.
Toen hij thuiskwam, verwachtte hij de sleutel drie keer te moeten omdraaien in het slot. Na één keer draaien ging de deur al open. Aan het einde van de donkere gang herkende Ortensio het silhouet van zijn vader, zijn gezicht verduisterd door het zwakke tegenlicht. Zonder de voordeur te sluiten liep Ortensio de gang door naar hem toe, in zijn zwembroek en met een handdoek over zijn schouder, tot hij de tranen zag die in zijn vaders donkere, strenge, altijd keurig bijgehouden snor rolden, en de twee glazen op de tafel in de woonkamer. De etiketloze fles rode wijn was halfleeg. De man die met zijn vader meedronk was Franco Mancini, die iedereen van Marina tot Nocera kende als Maciste. Het kwam bij Ortensio op dat hij zijn oude schoolvriend nooit eerder in zijn politie-uniform had gezien. Vroeger, toen ze nog kinderen waren, trapten ze samen penalty’s op een pleintje in de Rione Motta, voor het een parkeerplaats werd. Ortensio was groot voor zijn leeftijd, als hij sprong kon hij de met krijt getekende deklat aanraken. Maciste groeide langzamer, maar stond in het hele dorp bekend om zijn gespierde benen en zijn keiharde schoten die vanaf de muur terugkaatsten en helemaal naar beneden het dal in stuiterden. De voetbalhelden die ze naspeelden waren Mario Corso tegen Giuliano Sarti, ‘Gods linkervoet’ tegen de ‘doelman van ijs’. Maciste nodigde hem uit om te gaan zitten, instinctief wilden ze hem een glas aanbieden, maar de heer des huizes stond als aan de grond genageld.
'De voetbalhelden die ze naspeelden waren Mario Corso tegen Giuliano Sarti, "Gods linkervoet" tegen de "doelman van ijs"'
Het enige wat over zijn lippen kwam was een vraag.
‘Waar is Maria?’
Vierentwintig jaar later komen er nog altijd mensen bloemen aan de vangrail hangen.
Het was de nacht van de WK-finale. Iemand van de Residence had een televisie neergezet onder het prieel en al sinds de late middag waren jong en oud daar samengestroomd, de vrouwen deelden pizza rustica rond en de mannen schonken wijn uit mandflessen.
Roberto Baggio liep naar de stip op hetzelfde moment dat Ortensio de halfduistere kamer in het mortuarium van Amantea binnenstapte. Zijn vader kwam achter hem aan, Maciste wachtte buiten. Een paar minuten later vroeg een jongetje genaamd Paolo boos en verdrietig aan zijn vader of hij nog wat in de tuin mocht blijven, als hij beloofde niet buiten de omheining te gaan. Hij draaide de televisie, die meteen was uitgezet, de rug toe, veegde de tranen van zijn rood aangelopen wangen en sprong op het zadel van zijn gele BMX. Toen iedereen behalve Ortensio al lang terug naar zijn eigen appartement was gegaan, trapte hij nog steeds rondjes om de twee gebouwen van de Residence heen, tot zijn moeder vanuit het raam naar hem riep: het was tijd om binnen te komen.
'If the text doesn’t falter anywhere, you’ve done a good job as a translator. In that case I think we deserve a place on the title page.'
Lies Lavrijsen holds a degree in Romance languages (French and Italian) and has been working as a translator of children’s books and young adult literature for several years. She has been nominated for the IBBY Honour List 2018 for her translation of Frida, a crossover picture book about Mexican artist Frida Kahlo by Sébastien Perez and Benjamin Lacombe. She has always been passionately in love with the Italian language and literature and hopes that more young Italian authors will be discovered by Dutch publishers as a result of the CELA project.