Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
In deze serie columns gaat Antwerps Nachtburgemeester Vitalski op zoek naar erge dingen en de vreselijke manier waarop daarmee wordt omgesprongen. Vierde aflevering: over het ceremoniële van de realiteit en het surreële van de ceremonie.
Klaar en duidelijk leven we in het tijdperk van de ceremonie. Vandaar dat de kapper van Sarah Palin letterlijk het dubbele verdient van McCains buitenlandadviseur. En vandaar ook dat, dichter bij huis, Bart De Wever, gevraagd naar zijn grootste held in de geschiedenis, ongestraft de wel flamboyante Julius Caesar kan noemen – alsof die inhoudelijk niet de persoonlijke uitvinder van het fascisme was. Alleen nog het uiterlijke ritueel speelt een rol, en zo zien we toch een overeenkomst in 's werelds grootste diversiteiten van de dag; de met een tekenfilm in kaart gebrachte liquidatie van Bin Laden, het door tweemiljard kijkers verslonden trouwfeest van William en Kate, de grotendeels door gewestelijke mode gestuurde ondergang van het Belgische Koningshuis.
Voor de allergrootste ceremonie van onze tijd tekenen de internationale tribunalen. Dat was reeds in aanzienlijke mate het geval in het prille begin, toen, bij het proces van Neurenberg, direct na de Tweede Wereldoorlog, de grote meerderheid der gedaagden werd opgehangen of anders levenslang kreeg. Sindsdien is het internationale gerecht er alsmaar meer exclusief voor verliezers als Milošević en Karadžić en andere galgenbrokken wier schuld, bijna mystiek eigenlijk, op voorhand al ‘geweten’ is. Bij ontvangst van de Nobelprijs voor literatuur in 2006 riep Harold Pinter dat ook President Bush voor een tribunaal moest worden gedaagd, maar dat is nooit gebeurd, voor zoiets bestaat er niet eens een procedé. En ook de vraag of President Obama's executie van Bin Laden volstrekt legaal is verlopen, wordt enkel bediscussieerd in Europese kroegen, niet in een rechtbank.
Gemeten naar hun resultaat zijn ook de protestbrieven hiertegen, zoals die van Pinter, niet meer dan protocollair. De strijd tegen de slavernij van zwarten was eeuwenlang zo utopisch dat haar voorhoedevechters, zoals de briljante Markies de Condorcet (1743-1794), niet geloofden bij leven nog te zullen triomferen; op den duur zegevierde het abolitionisme toch, namelijk omdat deze slavenarbeid grotendeels om suikerproductie draaide; een luxe die af te wijzen en dus te boycotten viel. De huidige slavernij, die van de wereld onder het juk van de militaire suprematie van de Verenigde Staten, is nog uitzichtlozer, en net zolang zullen alle anti-Amerikaanse pamfletten doen denken aan het werk van Jacobus Capitein, de achttiende-eeuwse Ghanese slaaf die werd bevrijd en die zelfs, als eerste zwarte ooit, een academische carrière liep: hij promoveerde met een zelfgeschreven pleidooi pro slavernij.
Goeddeels ceremonieel is ook de strijd tegen het terrorisme. De wijze waarop het veelkoppige kwaad de voorbije weken nog eens werd gepersonifieerd door alleen maar Bin Laden, die hele karikatuur, leek uit een zogenaamde ‘romance’ gegrepen, de weinig subtiele voorloper van de Engelse roman, zoals dit genre door de gezusters Brontë werd bedreven. Goed versus kwaad, en het goede dat uiteindelijk overwint. Eerst dat beeld van die ultieme slechterik, die in zijn donkere woonkamer televisie zit te kijken met een zapper in de hand, meteen daarop het rituele van diens vliegensvlugge afslachting, alsook die van zijn huisgenoten, en op het einde, in vele media als een zogenaamde ‘catharsis’ aangeduid, Obama's complimenten aan zijn leger: ‘Job well done!’ Een fractie van een seconde bleef het muisstil daarbinnen. Een applaus volgde pas toen Obama dit simpelweg hernam: ‘Job well done!"’
Dat in het koninkrijk België, de wieg van het surrealisme, waar politici het stellen zonder regering, de hang naar het ceremoniële zelfs excelleert, wekt geen verbazing. Zo was de aanwezigheid van Koning Albert bij de zaligverklaring van Johannes Paulus II onlangs een zekere schertsvertoning; minder schijnheilig ware het geweest als hij in plaats van het Vaticaan, zijn onechtelijke dochter eens een bezoek had gebracht. Al is, in ditzelfde land, ook de modieus te noemen afkeer jegens het koningshuis geheel uitgehold. Diezelfde massa Vlamingen die de Saksen-Coburgs naar de verdoemenis wenst, is zopas zestien uur lang hysterisch aan het kwijlen geweest op alleen al de witte jurk van Pippa Middleton.
Dit gespleten gedrag werd dan ook bestraft: onze eigenste Prins Filip en diens Mathilde tekenden wel degelijk present in Buckingham Palace, maar helaas voor onze door televisie geobsedeerde natie kwamen ze niet in beeld, geen halve seconde. Hoe anders dan Elton John, David Beckham en Rowan Atkinson! In de middeleeuwen werden voor zo'n belediging Honderdjarige Oorlogen gevoerd, nu moeten we zeggen: ‘eigen schuld, dikke bult’.