Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Tijdens de tweede zitting van onze literaire rechtbank pleitte Kris Humbeeck (Universiteit Antwerpen) om Filip de Pillecyn in Het Pantheon te laten opnemen. Rechter Philip Freriks en het publiek beslisten dat Filip de Pillecyn een plaatsje moet krijgen in de eregalerij. Lees hier zijn vurige pleidooi!
Edelachtbare,
Het is niet de eerste keer dat mijn cliënt Filip De Pillecyn voor het gerecht staat. Gaat het ditmaal om een pleidooi ten gunste van deze bijna een halve eeuw geleden gestorven schrijver, destijds betrof het een aanklacht tegen hem. Een ernstige aanklacht.
Dames en heren van de jury, wie vandaag ten gunste van de schrijver De Pillecyn pleit, heeft er geen voordeel bij om deze zwarte episode in zijn leven te verzwijgen noch om het een en ander te bedekken met de mantel der liefde, de dubieuze soort van liefde voor de schone letteren die blind maakt voor de realiteit van alledag en die als in een sprookje of waspoederreclame de kracht heeft om elke misstap uit te wissen. Dit pleidooi voor de opname van Filip De Pillecyn in het Pantheon van het Letterkundig Museum is er juist op gericht om niet uit te wissen wat er is gebeurd. Wat in dit geval is gebeurd, dames en heren, gaat dan ook niet alleen Filip De Pillecyn zelf aan, maar ons allen. De misstap die de schrijver destijds voor het gerecht bracht, hangt namelijk samen met de Vlaamse natievorming, een grillig proces dat, het kan niemand zijn ontgaan, thans wederom botst op de structuren van de Belgische staat.
Dit is een pleidooi om via het literaire werk dat Filip De Pillecyn ons heeft nagelaten een belangrijke episode uit het Vlaamse verleden te gedenken. Te gedenken en vooral kritisch te herdenken. Want u zult me vanavond niet horen beweren dat er in de boeken van deze schrijver een heldere les besloten zou liggen die ons kan behoeden tegen nieuwe misstappen in de vorming van een Vlaamse natie. Daarvoor is de wereld intussen te sterk veranderd. Zonder dat zo te hebben bedoeld, heeft de schrijver De Pillecyn echter wel een waarschuwing geformuleerd tegen een gevaarlijke neiging van ons Vlamingen om – in dat overigens niet te stoppen proces van natievorming – het eigen volk zo te definiëren, dat Vlaanderen bijna los komt te staan van de grote wereld om ons heen. In zekere zin is De Pillecyns nagelaten werk één stilistisch virtuoze demonstratie van heilige vreze voor een snel veranderende wereld en een land in de kering. Het is één grote oproep om te blijven leven in aloude dorpsgemeenschappen, terwijl De Pillecyn het toch nog zelf heeft meegemaakt dat de laatste resten van dat zogenaamd organische gemeenschapsleven werden bijgezet in het openluchtmuseum van Bokrijk. Zoveel balsturige onwereldsheid en Unzeitgemässigkeit, daar moesten politiek gezien wel accidenten van komen!
Voor de jongere juryleden, Filip De Pillecyn werd op 18 maart 1947, na tweeëneenhalf jaar voorhechtenis, door het Krijgsauditoraat in Brussel veroordeeld wegens collaboratie. Conform de wetten van het Belgische volk kreeg hij een gevangenisstraf van tien jaar en voorts draaide de beklaagde op voor de gerechtskosten en moest hij een schadevergoeding van een half miljoen frank betalen aan de Belgische staat. Ook werd de schrijver in eerste instantie levenslang ontzet uit een aantal burgerrechten -- stemrecht, het recht om het ambt uit te oefenen van leraar, journalist etc. Zelfs de uitgave van nieuw literair werk werd hem aanvankelijk verboden.
Zelf ervoer de schrijver deze veroordeling bij voorbaat als onrechtvaardig; voor hem was dat Belgische volk een puur verzinsel van een perfide staat met perfide wetten. Achter die staat gingen volgens De Pillecyn volksvreemde elites schuil, die slechts hun eigen economische, sociale en politieke belangen dienden, en die belangen stonden lijnrecht tegenover deze van het Vlaamse volk, dat dus volkomen rechtmatig streefde naar een eigen staat. Dat volk zou dom zijn, of aanstootgevend slap en futloos, als het zulks niet zou doen.
Het feit dat het volksvreemde Belgische gerecht hem achter de tralies had gebracht en dat zijn geliefde Vlaamse volk daartegen niet in opstand kwam, verbitterde de grote schrijver. En wat veel erger was voor de literatuur, hij bleek de zich in hem opstapelende rancune niet om te kunnen zetten in lucide fictie. Filip De Pillecyn werd integendeel een rancuneus mannetje dat net als het door hem verzonnen Vlaanderen almaar meer los kwam te staan van de realiteit. Deze evolutie maakt het geval-De Pillecyn alleen nog maar interessanter, omdat ze heeft geresulteerd in een karikaturale uitvergroting van de opvattingen die de schrijver al vóór de oorlog met zoveel verve verwoordde.
Schrijvers die los komen te staan van de historische realiteit, edelachtbare, en tegen de keer zijn – ze leren ons soms meer over die realiteit dan lieden die zich er in de literatuur nadrukkelijk op beroepen de vinger aan de pols van de tijd te houden. Ik meen dat we daarom de in de negentiende eeuw verdwaalde middeleeuwer Guido Gezelle moeten blijven lezen, omdat hij zich met al zijn poëtisch vernuft schrap bleef zetten tegen de moderniteit en bijvoorbeeld de trein, dat ‘monster van den ijzeren weg’, alleen maar bestaansrecht wilde toekennen als ‘de duivelse kracht van saam’geperste stoom’ te nutte zou worden gemaakt om het woord Gods te verspreiden onder de in onwetendheid verkerende primitieven van het zwarte continent.
Anders dan De Pillecyn heeft men voor Gezelle wel een plek gereserveerd in het Pantheon van de Nederlandstalige literatuur, zij het niet omdat hij cultuurhistorisch zo interessant is en ons leert wat modern zijn is, door het tegen alle redelijkheid in niet te willen zijn, maar omdat hij zulke muzikale versjes schreef. De stilistische kwaliteit van een tekst, begrepen als uitwendige schoonheid en welluidendheid, is slechts één denkbaar criterium om de culturele waarde van een schrijver te bepalen. Het is intussen een wat wormstekig criterium, vrees ik – het wordt nog vooral gehanteerd door fijne lieden die zich door hun liefde voor de schone letteren willen onderscheiden van grover besnaard volk. Ik kom daar straks nog op terug.
Eerst wil ik onderstrepen dat de collaborateur De Pillecyn zijn straf dubbel en dik heeft verdiend. Niet dat hij een slecht mens was die tijdens de bezetting andersdenkenden en verzetslieden heeft verklikt, die zich tebuiten ging aan antisemitisme of uit volle borst de lof van de Führer bezong. Filip De Pillecyn, daarover wil ik geen onduidelijkheid laten bestaan, was geen fanatieke Hilterklant noch een verbeten antisemiet. Voor zover bekend heeft hij zijn medeburgers ook geen directe schade toegebracht. Maar hij liep wel voorop in de culturele en politieke collaboratie; anders dan vaak gedacht wordt, kunnen die twee overigens moeilijk van elkaar worden gescheiden.
‘Thans gaan wij naar een nieuw leven’, zo sprak De Pillecyn op de Guldensporenherdenking van 11 juli 1940, een zestal weken na de Belgische kapitulatie: ‘de twisten over theorieën hebben afgedaan, wij worden één in de daad en één in den arbeid!’ Dat was voor De Pillecyn ook de inzet van literatuur – de éénwording van het Vlaamse volk, het bevorderen van het gevoel van organische verbondenheid met al wie zich werkelijk Vlaming mocht noemen en het creëren van een authentiek gemeenschapsleven als tegenhanger van het verzakelijkte, anonyme en ontmenselijkte bestaan als Belgische burger in de industrieel-kapitalistische maatschappij. Aan die volkse politiek moest de litereatuur totaal dienstbaar worden gemaakt. Met dat doel voor ogen bepleitte De Pillecyn de oprichting van een Vlaamse Kultuurkamer naar Duits model: om alle schrijvers van eigen bodem te doen participeren in de grote Vlaamse eenwording. In zijn streven naar die eenwording raakte Filip De Pillecyn evenwel redelijk snel ontgoocheld over enkele partners van het eerste uur: de Duitse bezetter bijvoorbeeld, die hij met betrekking tot het invoeren van een Vlaamse Kultuurkamer een gebrek aan doortastendheid verweet, en de DeVlag, de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap. Toen deze laatste organisatie resoluut opteerde voor de integratie van Vlaanderen in een Groot-Duits rijk, bedankte De Pillecyn voor het lidmaatschap. Hij bleef daarentegen een trouw soldaat van het Vlaamsch Nationaal Verbond, zijn leider Staf de Clercq en de idee van een Dietsche staat die in een door nazi-Duitsland gedomineerd Europa een soevereine status zou genieten als politieke vertaling van de gedroomde Vlaamse of liever nog Groot-Nederlandse volksgemeenschap.
Leden van de jury, laat ik er niet flauw over doen: Filip De Pillecyn was een overtuigde Vlaamse nationaal-socialist en ook, in het licht van de thans nog altijd geldende wetten, een landverrader. In de collaboratiezaak die door de Belgische staat tegen hem werd aangespannen was hij guilty as hell. Er waren overigens staten die wel strenger optraden tegen zulke ontrouwe citoyens dan de Belgische staat. Al op 10 juli 1949 werd Filip De Pillecyn voorwaardelijk ontslagen uit de gevangenis, maar zelfs die vervroegde invrijheidstelling kon zijn verbittering niet milderen.
Tot die verbittering droeg behalve de veroordeling door de Belgische staat het feit bij dat de schrijver eveneens werd veroordeeld door zijn Nederlandse uitgevers en door de Vlaamse literaire goegemeente. De Pillecyns grote romans uit de jaren dertig waren uitgegeven door De Spieghel, De Wereldbibliotheek en P.N. Van Kampen & Zonen en deze, noch andere Nederlandse firma’s duldden de aangebrande schrijver na de oorlog nog in hun fonds. Met het nodige kapitaal van zijn tweede echtgenote werd voor De Pillecyn dan maar een nieuwe uitgeverij opgericht, de zogenaamde Boekengilde De Clauwaert, die decennia lang oud en nieuw werk van de schrijver tot een behoorlijk ruim publiek wist te brengen. Toch voelde de schrijver zich gekrenkt in zijn literaire eer: uitgegeven worden in Nederland gold niet alleen in Nederland, maar ook in Vlaanderen als een brevet van literaire bekwaamheid. En wat was De Clauwaert anders dan een bijzonder chique vorm van uitgeven in eigen beheer? Daar kwam nog bij dat De Pillecyn na de bevrijding geroyeerd werd door de VVL, de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Het was een klap in het gezicht van de Prins van de Nederlandse letteren, zoals de eretitel luidt die Gerard Walschap zijn collega meegaf. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd De Pillecyn in Vlaanderen overigens vrij algemeen beschouwd als de literaire evenknie van Walschap, een schrijver die vandaag nauwelijks nog gelezen wordt, vrees ik, maar waarvan niemand vooralsnog, en geheel terecht, zijn plek in het Haagse Pantheon der Letteren durft te betwisten.
Gerard Walschap en Filip De Pillecyn, samen kleurden ze het literaire jaar 1939. Walschap publiceerde zijn meeslepende roman Houtekiet, De Pillecyn zijn De soldaat Johan, volgens velen zijn pièce de résistance. De twee boeken worden in de literatuurgeschiedenis doorgaans naast elkaar geplaatst, maar eigenlijk dialogeren ze met elkaar. Ze discussiëren zelfs met elkaar. Die discussie is volgens mij een van de boeiendste die ooit in Vlaanderen op een literair forum werden gehouden. Om de inzet ervan goed te begrijpen moeten we de intellectuele voorgeschiedenis van beide schrijvers en vooral dan die van De Pillecyn kort reconstrueren.
Nog voor de Grote Oorlog, toen hij in Leuven Germaanse Filologie studeerde, schreef De Pillecyn een historisch drama, als een bescheiden bijdrage tot de constructie van een Vlaamse culturele identiteit. Tijdens de oorlog ging zijn participatie in de Vlaamse Beweging er anders uitzien. De Pillecyn speelde een belangrijke rol in de Frontbeweging, onder meer als co-auteur van het manifest Vlaanderens dageraad aan den IJzer (1917, met Hendrik Borginon). Door zijn optreden binnen het Verbond der Vlaamsche Oud-Strijders en als redenaar op verschillende IJzerbedevaarten groeide hij na de oorlog uit tot een gangmaker van de Vlaamse Beweging, waarbij het traditionele cultuurnationalisme verruild werd voor een politiek nationalisme. Tussendoor publiceerde De Pillecyn 'literatuur', met name gedichten en verhalen waarin zijn oorlogservaringen centraal stonden. Hij bleek evenwel nog niet goed te weten waar het met zijn schrijverschap heen moest. Naast teksten voor de literair gevormde lezer (o.a. de verhalenbundel De rit, 1927) schreef hij in de jaren twintig stichtende en overigens best boeiende geromantiseerde biografieën van bijzondere priesters voor een wat minder belezen katholiek publiek.
In 1931 beleefde De Pillecyn zijn tweede debuut met Blauwbaard, een boek waarmee hij duidelijk een plaats probeerde te verwerven in de literatuur met een grote L. Blauwbaard is de eerste van drie romans waarin een soldaat op zoek is naar een zaak die het waard is om voor te leven en te sterven. In 1931 is die soldaat nog een huurling, iemand zonder een dwingende persoonlijke overtuiging. Het zegt veel over De Pillecyns opvattingen over de heersende klassen dat de soldaat Blauwbaard met het geld dat hij op crapuleuze wijze bij elkaar heeft geschraapt een leven kan gaan leiden als een edelman. Niemand betwist zijn maatschappelijke status. Dat hij op gezette tijden vrouwen vermoordt en niemand hem verdenkt, maakt het een en ander nog wat wranger.
Na het verhaal van de ontspoorde geweldenaar en perfide edelman Blauwbaard te hebben verteld, confronteert De Pillecyn het publiek in 1935, in de roman Hans van Malmedy, met een soldaat uit het leger van Napoleon Bonaparte. Evenals zijn in het Rijnland geboren vader, een man van de oude, nog goeddeels feodale tijd, heeft Hans een edele natuur. Maar hij is ook en vooral vervuld van woeste levensdrift. De idee van een nieuwe Europese orde sleept hem mee, weg uit het benepen Malmedy, de wijde wereld in. Zijn verlangen naar een groots vaderland, een bezield verband en authentiek gemeenschapsleven blijft uiteindelijk echter onbevredigd. Hans rest op zijn tweeëntwintigste alleen nog de herinnering aan de kameraadschap onder wapenbroeders die vochten voor eenzelfde zaak. Dan wordt De Pillecyns held ziek; volgens zijn arts zit de kwaal in zijn ziel. In het aanschijn van de dood verzoent de gewezen soldaat van Napoleon zich met zijn oude vader, terwijl zijn geboortestad Malmedy zich opmaakt om de zoveelste bezetter te dienen.
Is Hans van Malmedy het boek van de weemoed en de vertwijfeling, dan is De soldaat Johan het boek van de bevrijdende waarheid. De soldaat uit de titel vecht in het leger van de Bourgondische hertog Karel de Stoute, die in Nancy slag levert tegen een coalitie van Zwitsers, de hertog van Lotharingen en de door de Franse koning gesteunde stad Straatsburg, en daarbij het leven laat. Johan keert vervolgens terug naar zijn Vlaamse land van oorsprong, ergens tussen Durme en Schelde, om daar een braakliggend stuk grond alsmede een vrouw van de streek tot vruchtbaarheid te brengen. Zo verovert hij een plaats in een gemeenschap die hij werkelijk de zijne kan noemen. Niet door te strijden in dienst van een volksvreemde adel, maar door zijn heroïsche worsteling met de grond weet hij zin te geven aan zijn bestaan.
Dames en heren van de jury, de soldaat Johan wordt in De Pillecyns gelijknamige roman een boer, maar hij kan op elk moment weer het zwaard opnemen, als iemand zijn begerig oog laat vallen op zijn grond of de vruchten van zijn eerlijke arbeid. Dat doet hij trouwens ook een paar keer in het boek, het zwaard weer opnemen, namelijk wanneer het gewone volk in Vlaanderen, net zoals in Duitsland, in opstand komt tegen de heersende elites. Die revoluties mislukken, maar ooit zal ook in Vlaanderen de tijd rijp zijn, zo leert de lezer.
Leden van de jury, ik geloof dat maar weinig Vlaamse schrijvers hatelijker over de geprivilegieerde klassen hebben geschreven dan Filip De Pillecyn. In De soldaat Johan verwoordt De Pillecyn zijn liefde voor het zogenaamd gewone volk – dat schone, arbeidzame volk dat we al kennen van bij Conscience – door al wie niet zelf materiële of geestelijke rijkdom produceert zonder veel zin voor nuance te verketteren als een geboren parasiet. Het valt in dit verband op dat de clerus bij deze nochtans gelovige schrijver niet op veel achting kan rekenen, behalve dan die ene rondreizende monnik, die zich niets gelegen laat aan bisschop, kardinaal of paus om gewapenderhand tegen de gevestigde orde in opstand te komen. Voorts zijn geestelijken in het beste geval wereldvreemd, maar doorgaans volksvreemd. Bij uitstek vreemd aan het op het land arbeidende volk en dat volk bovendien vijandig, zijn de hoogste vertegenwoordigers van de macht. Vaak spreken zij ook letterlijk een andere taal dan het volk, namelijk het Frans, de taal van de hertogen van Bourgondië en Vlaanderens aloude erfvijand Frankrijk. ‘Waarom zijn het altijd vreemden die over ons regeren’, roept de eeuwige soldaat Johan uit. Voorts lezen we in deze in 1939 verschenen roman zinnen als: ‘Iedereen weet dat een nieuwe orde in de wereld zal geboren worden.’
In De soldaat Johan ontvouwt zich een al met al redelijk eenduidige allegorie van de ideale mens als landarbeider en soldaat die in zijn worsteling met de natuur en zijn gevecht tegen al wie zijn door arbeid gewonnen grond belaagt, slechts aan God rekenschap hoeft af te leggen. In feite is de soldaat Johan een volkse halfgod die zijn zoon voorbereidt op een heilige oorlog ter verdediging van de door fysieke arbeid in bezit genomen grond. Nu wil het toeval dat de heroïsche arbeider-soldaat in die tijd ook een prominente figuur was in het fascistische discours, zowel in het Italië van Mussolini als in nazi-Duitsland, landen waarin zich intussen daadwerkelijk een revolutie voltrokken had. Eine Völkische Revolution welteverstaan.
Dan is Houtekiet een heel andere roman, dames en heren van de jury, al vallen de overeenkomsten met De soldaat Johan meteen op. Ook bij Walschap gaat het over de stichting van een volkse gemeenschap op een plek waar eerst niets is dan ruige wildernis. En ook hier wordt die gemeenschap in een heroïsche worsteling met de natuur letterlijk uit de grond gestampt. Houtekiet, de overigens bijzonder potente stamvader van de nieuwe gemeenschap, figureert bij Walschap als de halfgoddelijke eerste boer. Ook hij beschermt zijn volk tegen al wie het in zijn belangen wil schaden en zijn vrijheid belaagt, in eerste instantie tegen de Franstalige aristocratie die op grond van feodale prerogatieven het bezit van de tot vrucht gebrachte grond claimt. Houtekiet is een heuse geweldenaar, net als de boer Johan. Maar anders dan de laatste brengt hij niet zijn land van oorsprong tot vrucht. Houtekiet is van onheldere origine, een halve bohemer. Hij is ook niet in absolute mate gehecht aan de door hem gecultiveerde grond; hij zou net zo goed in den vreemde een nieuwe gemeenschap kunnen gaan stichten. Bovendien komt de legendarische stamvader aan het slot van Walschaps roman tot inzicht in zijn beperkingen. Uiteindelijk heeft hij als zuivere krachtfiguur de grote liefde van zijn leven mislopen, en met die geestelijk ontwikkelde en verfijnde dame ook een ruimere blik op het leven. Te laat dringt het tot Houtekiet door dat hij na gedane arbeid in Vlaanderen met haar naar Zuid-Frankrijk had moeten uitwijken. Want Frankrijk en de Franse taal staan niet alleen voor het Ancien Régime, maar ook voor de Verlichting.
Zo komen in De soldaat Johan en Houtekiet twee verschillende concepten van natievorming en volksverbondenheid tegenover elkaar te staan, respectievelijk een nationaal-socialistische opvatting van de gemeenschapsidee en een ruimere, meer verlichte en door de kritische rede gestuurde opvatting. In menige passage treden beide teksten op dit punt met elkaar in discussie.
Edelachtbare, geachte leden van de jury – ik zou uren kunnen praten over deze discussie, omdat ze nog altijd relevant is voor de manier waarop wij als Vlamingen vandaag in de wereld proberen te staan. Maar ik kan en zal hier helemaal niets meer over zeggen, in de hoop dat u zich morgen naar de boekantiquaar spoedt, Houtekiet en De soldaat Johan aan uw bibliotheek toevoegt en beide romans met elkaar en met u laat dialogeren.
Dit zeg ik echter wel: Walschap in het Pantheon opnemen en Filip De Pillecyn niet, dat is een vorm van amputatie. In feite wordt de auteur van Houtekiet dan herleid tot een groot schrijver die iets universeels mee te delen heeft over de mens in een œuvre dat geheel uit zichzelf betekenisvol zou zijn. Dat is een al lang achterhaalde literatuuropvatting, de opvatting dat teksten slechts voor en uit zichzelf zichzelf spreken. Literaire teksten dialogeren met elkaar en met andere media, artistieke media, minder artistieke media en in het geheel niet artistieke media. Soms begint die dialoog al in de tekst, als de schrijver opteert voor een principiële meerstemmigheid en zijn vertelling niet langer organiseert als zijn eigen spreekbuis. Wij academici gebruiken daar dure woorden voor als intertekstualiteit en dialogiciteit. Zo’n principieel meerstemmig boek is bijvoorbeeld Het verdriet van België van een eveneens onbetwiste bewoner van het Haagse Letterenpantheon, Hugo Claus, een Vlaamse schrijver wiens jeugd doordrenkt was van het discours van een behoorlijk rechts Vlaams nationalisme en die misschien alleen maar niet naar het Oostfront is getrokken omdat hij daarvoor in eerste instantie te jong was en omdat vervolgens de oorlogskansen keerden. Gaan vechten voor losers – net zo min als het besteed was aan de jonge Claus, blijkt het het besteed te zijn aan Louis Seynaeve, de protagonist van Het verdriet van België en het fictionele alter ego van de schrijver. In zulke passages in Claus' roman echoot de stem van Filip De Pillecyn, de geestelijke vader van de krachtmens Johan. Hij is één van de vele stemmen in dit boek, hetgeen er juist de nauwelijks te overschatten rijkdom van uitmaakt.
En zegt u nu niet meteen: dat is handig, dan hoeven we dus helemaal geen aparte plaats in ons Pantheon te reserveren voor Filip De Pillecyn, want die schrijver wordt al vertegenwoordigd via Hugo Claus. Zo werkt het niet in de literatuur, zeker niet in een Pantheon – daarin wordt hooguit gedialogeerd tussen schrijvers die er een eigen plek hebben. Door de schrijver van De soldaat Johan die eigen plek te ontzeggen, wordt niet alleen de betekenisrijkdom van de roman Houtekiet flink ingeperkt, maar ook die van Het verdriet van België en nog tal van andere fictieteksten die zich kritisch auseinandersetzen met het totalitarisme en zijn vele verleidingen. Je zou zelfs kunnen beweren dat de politieke inzet van het schrijverschap van Walschap en Claus uiteindelijk aan het zicht wordt onttrokken.
Vanzelfsprekend is het onmogelijk om alle schrijvers een eigen plek te geven in het Haagse Pantheon, maar gelukkig hoeft dat ook niet om te laten zien hoe onze literatuur op cruciale momenten in de geschiedenis heeft gefunctioneerd. Een Literair Pantheon beantwoordt het beste aan deze eis: inzicht bieden dus in het concrete functioneren van de literatuur door de tijd heen. Als er slechts schrijvers in worden opgenomen die niet alleen de wereld waarin ze leefden op een interessante manier hebben geïnterpreteerd, maar die hun interpretatie ook op overtuigende wijze wisten over te dragen op het leespubliek. Om die reden bepleit ik de opname in het Pantheon van Filip De Pillecyn en bijvoorbeeld niet van Ferdinand Vercnocke, Ward Hermans of Bert Peleman. In tegenstelling tot de laatstgenoemden heeft De Pillecyn in uitzonderlijke mate blijk gegeven van literaire overtuigingskracht en retorische vermogen. Merkwaardig genoeg is dat onopgemerkt gebleven, omdat de klemtoon in de kritiek bijna altijd weer kwam te liggen op de esthetische kwaliteiten van zijn werk. Steevast heet het dat in De Pillecyns proza de natuur meezingt van zijn land van oorsprong, het economisch en sociaal achtergebleven gebied tussen Schelde en Durme. En dat is ook zo. Alleen moet daar worden bij verteld dat er in de jaren dertig, een decennium van ideologische strijd met de inzet van alle middelen, geen beter lokmiddel was om ook het minder voor ideologisch gedaas ontvankelijke publiek te lijmen dan poëtische schoonheid. Geen betere overtuigingstechniek, als de doelgroep bestond uit fijne lieden, dan het etaleren van stilistische verve! Kijk, dat maakt van Filip De Pillecyn volgens mij nu zo’n belangrijk want invloedrijk schrijver: hij produceerde geen meerstemmige romans, maar een redelijk autoritaire vorm van fictie, waarin het redekunstige en manipulatieve vernuft echter gehuld ging in een soms bijna efemere schoonheid. Het Pantheon van de Nederlandse Letteren is onvolledig zonder deze hypergetalenteerde auteur van met een neoromantische waas omfloerste politieke ideeënromans.
Behalve via zijn soldatengeschiedenissen uit de jaren dertig heeft De Pillecyn indirect, op een niet te reconstrueren manier, maar onmiskenbaar invloed uitgeoefend op het Vlaamse geestesleven via zijn in de gevangenis geschreven en in 1949 door Boekengilde de Clauwaert gepubliceerde roman Mensen achter de dijk. Het is na De soldaat Johan een tweede meesterproef van retorisch vernuft, leden van de jury, deze geen mens onberoerd latende aanklacht van de schrijver tegen de industrialisering van zijn geboortedorp Hamme en het moderne leven in het algemeen. Wie wil begrijpen hoe Vlaanderen geworden is wat het thans is, die kan net zo min buiten de 'antimoderne' roman Mensen achter de dijk als buiten Louis Paul Boons lucide kritiek van de moderniteit in De Kapellekensbaan (1953) en Zomer te Ter-Muren (1956).
Eigenlijk dames en heren, kiest u vanavond niet voor Filip De Pillecyn of voor Willem Brakman. U kiest voor een bepaalde literatuuropvatting en u kiest voor het soort Pantheon dat volgens u vandaag nog – ondanks de wat pompeuze naam Pantheon en de romantische voorstelling van de schrijver als een god – de betekenis van literatuur voor de praktische organisatie van ons dagelijks leven duidelijk kan maken voor iedereen. Misschien kiest u dan beter niet voor een schrijver die het esthetische laat prevaleren boven de kritische reflectie van de werkelijkheid, een schrijver die de uiterlijke vorm vernieuwt om uiteindelijk een tijdloze boodschap over de mens te verkondigen. Misschien moet u dan de honorabele Willem Brakman, een van die postmoderne klassieken waarvoor men volgens kwatongen al moet hebben doorgestudeerd om hun teksten ten volle te kunnen genieten, links laten liggen.
Misschien, dames en heren, moet u dan kiezen voor een schrijver die -- net als Gerard Walschap, Louis Paul Boon of Hugo Claus -- literatuur beschouwde als een medium om maatschappelijke blauwdrukken aan het brede publiek te presenteren en deze blauwdrukken te confronteren met andere modellen en voorstellingen.
U kiest in dit geval dan wel voor iemand die in de jaren dertig ging dromen van een soort samenleving waar we eigenlijk niet in zouden willen leven en die in de realiteit gelukkig kon worden afgewend. Maar literatuur is geen realiteit, dames en heren. Literatuur is fictie en in fictie kunnen er werelden op de proef worden gesteld zonder dat er slachtoffers hoeven te vallen. Niemand zal nog tot het nationaal-socialisme komen door De Pillecyn te lezen, maar we kunnen er veel van leren. Zoals al eerder opgemerkt: evenals de grote Guido Gezelle is Filip De Pillecyn een van die schrijvers die ons een helder inzicht bieden in de moderniteit door zich tegen alle redelijkheid in tegen die moderniteit te blijven verzetten.
Ik besluit.
Is lezen voor u kennis verwerven en nadenken over de manier waarop we onze wereld het best inrichten, kies dan Filip de Pillecyn. Niet kiezen voor De Pillecyn vanavond is opteren voor een estheticisme dat literatuur herleidt tot tijdverdrijf voor literaire professionals en maatschappelijke franje. Dat geldt voor de Vlamingen en de niet-Vlamingen in de jury. Voor de Vlamingen komt daar nog bij dat ze door uit een misbegrepen vorm van politieke correctheid hoogneuzig voorbij te gaan aan de grote schrijver Filip de Pillecyn, weigeren om de confrontatie aan te gaan met wat onmiskenbaar deel uitmaakt van hun collectieve verleden. Zo benepen ziet u er eerlijk gezegd niet uit, kerels en kerlinnekens! Stem dus Filip De Pillecyn in het Pantheon!