Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Tijdens de eerste zitting van onze literaire rechtbank ontving rechter Philip Freriks Joke Linders en Gerda Dendooven die ervoor pleitten om Annie M.G. Schmidt op te nemen in Het Pantheon: de permanente tentoonstelling van het Letterkundig Museum (Den Haag). De tekst van openbaar aanklager Joke Linders vindt u hier. Elisabeth Leijnse en Marja Pruis wilden op hun beurt dat Patricia de Martelaere een plaatsje krijgt in deze eregalerij. Uiteindelijk besloot de jury (het publiek) dat aan Annie M.G. Schmidt een gelegenheidstentoonstelling wordt gewijd! Hieronder leest u het vurige betoog dat Elisabeth Leijnse hield om Patricia de Martelaere op te nemen in het Panthon. Of... toch niet?
Zes dode auteurs werden niet bijgezet in de grafkelder van het Letterkundig Museum. Is dit misschien een bewijs dat ze nog springlevend zijn? Jammer genoeg niet lijfelijk. Was één van hen nog onder ons, Herman de Coninck, dan was de kans groot dat hij nu hier in mijn plaats had gestaan. Hij was een groot bewonderaar van het werk van Patricia de Martelaere. ‘Zij is de enige filosofe in dit taalgebied,’ schreef hij, ‘die van filosofie niet alleen iets onacademisch, iets begrijpelijks, maar ook iets aangrijpends kan maken.’ Wie de muzen liefheeft nemen zij jong tot zich. De Coninck werd 53 jaar, De Martelaere net geen 52. De woorden dood en troost komen in hun werk vaak voor. De Coninck schreef de essaybundel Over de troost van pessimisme, De Martelaere publiceerde de bundel Een verlangen naar ontroostbaarheid.
Dat Patricia de Martelaere, áls ze nog had geleefd, hier zou hebben gestaan om een pleidooi te houden voor een ánder Nederlandstalig auteur, wie weet voor Annie M.G. Schmidt, valt echter zeer te betwijfelen. Ik acht de kans groot dat zij het Letterkundig Museum of het Letterenhuis zelfs nooit heeft betreden. Het idee van een rederijkerswedstrijd voor dode zangvogeltjes zou ze bespottelijk hebben gevonden. Dat bovendien een volksjury beslist welk vogeltje bekransd wordt: een verwerpelijke vorm van literair populisme. Dit verhindert niet dat De Martelaere in haar laatste roman juist haar postume mededingster Annie M.G. Schmidt ten tonele voert als een zeer leesbare schrijfster. Of liever als een voorleesbare schrijfster. In Het onverwachte antwoord schrijft een van de personages aan haar afwezige minnaar:
nu wil ik op je schoot zitten, met mijn armen rond je nek, en je moet over mijn rug strelen en mij verhalen vertellen, sprookjes en zo, of versjes van Annie M.G. Schmidt, alles is goed, als het maar niet voor volwassenen is.
Patricia de Martelaere schreef wel voor volwassenen, maar vaak in een taal die simpeler is dan die van Annie M.G. Schmidt. Zij verstond als geen ander de kunst van het couperen. De roman De staart uit 1992 begint met een passage over het couperen van staarten bij honden. De hoofdpersoon is een jongetje, Theo, met een adoratie voor honden. Hij is zelf ‘een staart’, een nakomertje in een gezin met een altijd zieke moeder en een vader die zijn troost steeds meer buiten huis zoekt. De kleine Theo wordt een geroutineerde bezweerder van verlatingsangst. Met rituelen wapent hij zich tegen verlies dat onherroepelijk zal komen. De onvermijdelijke dood van zijn moeder, omdat zij aan een ongeneeslijke ziekte lijdt, en de onvermijdelijke dood van de hond, omdat een hondenleven korter duurt dan een kinderleven, maken het boek tot een beklemmende danse macabre. Niet dat het woord verlatingsangst in de roman zou staan. De lezer slaat de beklemming om het hart omdat dit woord op elke pagina juist ontbreekt. Het is allemaal zo simpel, wat er wordt verteld. Op de eerste bladzijde ziet Theo een hond met een geamputeerde poot, hij zit in de auto bij zijn grote zus Sofie.
Heb je dat gezien? vraagt hij. Nee, zegt Sofie, wat? Een hond met drie poten, zegt hij. Kom nou, zegt Sofie. Nee echt, zegt Theo. Jee, zegt Sofie. Dat ze zoiets laten leven. En als het Boes was? vraagt Theo. Als hem nou wat overkwam en hij raakte een poot kwijt, wat zou je doen? Doodmaken, zegt Sofie zonder aarzelen. Jij niet soms? Ik weet het niet, aarzelt Theo. Dat ligt eraan, ik bedoel, je kunt nooit weten of ze er nog wat aan hebben, leven op drie poten. Een hond moet kunnen rennen, zegt Sofie. Wandelen is ook al iets, zegt Theo. Dat is meer dan mama kan. Met mensen is dat anders, zegt Sofie. Denk je, vraagt Theo, dat zij er nog wat aan heeft? Ja, natuurlijk, zegt Sofie boos, natuurlijk wel.
De danse macabre van Patricia de Martelaere was gegrond in respect voor het leven. Niet alleen haar romans maar ook haar filosofische essays gaan over het leven, en daarom over de dood. Over ons leven en dus onze dood. En uiteindelijk dus ook over het geluk. In haar essay ‘Wie is er bang voor de dood?’ bezweert de Martelaere de angst voor de ultieme finish met het vertrouwen in de stroom van het leven. Haar essay begint bij Epicurus en eindigt bij Confucius, een geknede samenvatting van de gedachten langs de weg die ze zelf in haar filosofische denken heeft afgelegd, als een sneeuwbal die alles in zich opneemt en steeds groter en ronder wordt. De weg gaat van West naar Oost, van Hume over Freud en Wittgenstein tot de Tao. Wie haar filosofische werk in chronologische orde leest, volgt het pad van kennisleer over taalfilosofie tot ethiek, niet als een selectieproces maar als een steeds synthetischer en praktischer vorm van reflectie. De levensleer die ze in haar laatste boek uitlegt en verdedigt, is de praktische wijsheid van het taoïsme. De levenskunst van het loslaten, verliezen zonder te verliezen, zelfs met het gevoel te winnen. Met enige aarzeling en veel ‘misschiens’ gebruikt De Martelaere hier zelfs de woorden ‘geloven’ en ‘ziel’, besmette termen voor een modern filosoof. ‘Geloof is misschien’, schrijft ze, ‘het leren gebruiken van een kracht die men al heeft, maar die enkel benut kan worden door een radicale wijziging van de gewone, behoudsgezinde levenshouding. Geloof moet je leren, zoals je moet leren zwemmen.’ Het is iets dat ieder mens kan bij zijn geboorte, afleert bij het opgroeien, en opnieuw kan aanleren als een wilsdaad. Het is even gemakkelijk als zwemmen voor wie kan zwemmen, en even moeilijk als zwemmen voor wie niet kan zwemmen en zich vastklampt aan de rand van het zwembad. ‘Wat bang is voor de dood is hetzelfde in ons als wat in het zwembad de kant niet durft los te laten. De “ziel” – zouden we misschien kunnen zeggen – is dat wat wil loslaten. Daarom verlangt ze misschien wel naar de wijdse bandeloosheid van de dood.’ De ethiek van het loslaten als tegengif voor de dood, dacht De Martelaere in haar antidogmatiek zo consequent door dat ze haar boek over Taoïsme de ondertitel gaf ‘De weg om niet te volgen’.
Waarom – zult u misschien vragen – zouden we het filosofische werk van een schrijfster tot de literatuur rekenen? Waarom is dit werk zo ‘aangrijpend’ in de woorden van De Coninck? Juist omdat De Martelaere een echte filosofe was. Niet iemand die de filosofieën van anderen samenvat – waar ze dat doet, doet ze dat buitengewoon helder en verfrissend – maar iemand die de gedachten van anderen als het vertrekpunt gebruikt van afwegingen en vragen, over de werkelijkheid als constructie, de eindigheid van het bestaan, de ontoereikendheid van de taal, en de mogelijke posities daartegenover van het individu. Gedachten over waan en waarheid gewet aan de slijpsteen van het verstand. Haar interesseert de essentie, en wat daar nog áchter ligt. De gedachte die de consequentie is van een gedachte. Daar de paradoxale tegenhanger van. Daar de consequentie van. Er is geen oordeel. Er is geen franje, geen geëtaleerde eruditie, geen stijlpirouette. De lezer wordt meegezogen in een crescendo van staccato-zinnen. O, dit is filosofie. Zo simpel. Kan ik ook. Ja, probeert u het maar.
Patricia de Martelaere schreef naast vele essays ook zes romans. De romankunst was haar eerste huis als auteur voor ze filosofe werd. Het is heus niet nodig haar filosofische werk te lezen als een gebruiksaanwijzing of interpretatieschema voor haar romans, het zijn twee aparte huizen die misschien wel in dezelfde straat staan maar zeker niet onder één kap. Toen ze dertien jaar oud was, stuurde ze haar eerste boek in voor een ‘nationale wedstrijd’, een avonturenroman met de titel Koning der Wildernis. De jury was verbluft over de fantasie, het constructievermogen en de stilistische kracht van deze dertienjarige. Hier openbaarde zich een uniek talent, het boek werd uitgegeven door Gakko in Gent. De jonge Patricia werd kopschuw van zoveel aandacht, en ze ontliep de publiciteit die haar artistiek dreigde te verlammen. Ze ging filosofie studeren – een keuze waardoor ze uiteindelijk afzag van haar ambitie om pianiste te worden – en ze promoveerde op haar zeventwintigste op een proefschrift over het scepticime van David Hume. Haar tweede debuut als romanschrijfster schreef ze toen ze dertig was, Nachtboek van een slapeloze, het begin van een reeks romans die zowel qua stijl als thematiek apart van elkaar staan: De schilder en zijn model, Littekens, De staart. In 2004 verscheen haar meest rijpe en verrassende roman, Het onverwachte antwoord. Daarnaast publiceerde ze verhalen in diverse bundels en tijdschriften.
Hoe verschillend al deze boeken en verhalen ook zijn in hun stijl, ritme, opbouw en onderwerp, ze worden zonder uitzondering bevolkt met worstelende personages die zich vastklampen aan de rand van het zwembad. Anders dan je van een filosofe misschien zou verwachten, zijn het nooit allegorische personages. Of het verhaal in de eerste of de derde persoon is geschreven, in de vorm van een dagboek, brief of monologue intérieur, als lezer denk je in hun hoofd, kijk je met hun ogen en voel je met hun handen. Het zijn personages die door dagboekschrijven de zwaarte van het bestaan en de verkniptheid van de eigen psyche proberen te ontlopen maar wie de zelfanalyse gek maakt, zoals in Nachtboek van een slapeloze. Personages die een spel van projectie spelen met de werkelijkheid en de liefde – en wie speelt geen spel met de werkelijkheid en de liefde? – zoals in De schilder en zijn model. Personage die obsessioneel bezig zijn met controleren en dus verliezen, die aan elkaar willen ontsnappen maar niet kunnen weggaan, die als drenkelingen elkaar de diepte in trekken, zoals de studenten Eva en Vincent in Littekens. Personages op het scherp van de snede, die begeren, bezweren, bevelen, smeken, dwingen en verachten, die spieden zoals het facettenoog van de zes vrouwen van Godfried H., de man zonder kern in Het onverwachte antwoord. Dit is haarscherp proza. De stijl van De Martelaere dankt zijn kwaliteit aan de ijle hoogten van haar verbeelding en de loepzuivere helderheid van haar blik. Zij is de zwart-witfotografe van de menselijke obsessies.
Van alle schrijvers die voor dit tribunaal zullen worden verdedigd, is Patricia de Martelaere ongetwijfeld de meest veelzijdige én de meest indringende. Zij is het breedst en het scherpst. Menselijke motieven uitgesneden met een Japans keukenmes. Of je nu De Martelaeres essays leest of haar romans, de woorden springen als een kat op je vel. Ze beklemmen en beklijven. Dit zijn kwaliteiten waarvan de echt grote dichters zijn gemaakt.
Natuurlijk schreef de Martelaere ook poëzie – als we haar essays en romans niet onder die noemer laten vallen. Een deel ervan werd gebundeld onder de titel Niets dat zegt. Ook haar gedichten zijn verwoordingen van oefeningen in loslaten, uitstel van verlies, bezwering en acceptatie van het onvermijdelijke. In het volgende gedicht verschijnt de mens – of de ik – als een kind dat eeuwig verstoppertje speelt met de tijd of de eigen tijdelijkheid, in de hoop ontdekt te worden.
Ik zei ik vul de tijd zoals men graven vult
met harde aarde die een gongslag slaat
voor hen die overleven.
En jij met je harde lach van luie leeuwen
in de paartijd na de jacht.
Mij verpand.
Je overbevolkt mij als een kind
dat later dood zal zijn.
Graaf mij in. Woel mij los.
Ik zal als een dobbelsteen rollen,
zal ogen tussen jou. En jij
bij mijn voorbarige plaats.
Zie. Vind mij terug.
Vind mij terug. Er is geen ‘ik’ in het oeuvre van De Martelaere te vinden dat Patricia de Martelaere heet. Ze hield niet van autobiografische schriftuur. Literatuur als de herkenbare blauwdruk van een anekdotisch leven, was voor haar niet de hoogste kunstvorm. In haar essay ‘Het dagboek en de dood’ benadrukte ze het wezenlijke verschil tussen biografisch en artistiek schrijven. Het schrijven over het eigen leven, was volgens haar wel degelijk een vorm van literatuur, maar dan de meest elementaire, die probeert van het leven zelf, terwijl het wordt geleefd een roman te maken, mogelijk resulterend in het onvermogen om de werkelijkheid nog áls werkelijkheid te ervaren. ‘Voor de bezeten dagboekschrijver wordt elke ervaring pas interessant als beschreven ervaring’, schreef De Martelaere, ‘zijn hele belevingswereld krijgt daardoor een soort postuum karakter: hij ziet alles alsof het al voorbij was en denkt aldoor alleen maar aan de woorden waarmee hij het zal beschrijven. Tegelijk komt hij in zijn schrijven nooit echt verder dan zijn eigen ervaringswereld en bereikt daarom nooit het niveau van de echte artistieke vormgeving.’ Ze citeerde daarbij het verwijt Anaïs Nin aan haar ‘liefste dagboek’: ‘Je hebt mij als kunstenaar tegengewerkt.’ De Martelaere liet zichzelf niet als kunstenaar tegenwerken. Zij schreef fictie, ook als dat was verankerd in het leven. Zij beoefende de creatie als mimesis.
Trouw aan haar afschuw voor schijnwerpers, als het zichzelf betrof, vond De Martelaere dat kennis over de persoon van de auteur alleen maar ruis oplevert in de geest van zijn lezers. Die hebben recht op hun eigen lectuurprojectie, zonder de blending van tv-beelden, biografische details of poëticale uitspraken van de schrijver. De auteur moet – met een parafrase van Flaubert – onzichtbaar blijven als God in het universum. De foto op de achterflap van haar romans was de absolute grens van mededeelzaamheid over haar eigen persoon. Haar orthodoxie op dit vlak heeft vermoedelijk, in deze tijd van media-hypes en daaraan gekoppelde verkoopcijfers, de bekendheid van haar oeuvre geen goed gedaan. Maar ze zal beslist haar toekomstige, postume succes niet schaden, daarvoor is haar werk te tijdloos en te existentieel.
Aan de universiteit waar ik werk – in de stad Namen – heb ik in 2007 één semester lang met mijn Franstalige studenten het werk van Patricia de Martelaere gelezen. Deze studenten beheersen vanaf het tweede jaar het Nederlands goed, maar als tweede taal. Als lezers uit een vreemd taalgebied zijn zij in hun lectuur heerlijk onbezoedeld door de beeldvorming van de auteur via andere wegen dan de werken zelf. Hun reacties vormen voor mij dan ook een soort test voor het internationale en universele karakter van de auteurs die ik ze voorleg – ik kan u vertellen dat Nescio en Gerard Reve voor die test nooit zijn geslaagd. Patricia de Martelaere des te meer, de studenten raakten werkelijk in de ban van haar werk. Ik schreef De Martelaere argeloos en vrijmoedig een mail met de vraag of ze voor het laatste college naar Namen wilde komen om met deze groep enthousiaste lezers in gesprek te gaan. Een antwoord verwachtte ik niet, want De Martelaeres afkeer van keuvels over haar eigen fictionele werk was algemeen bekend.
Het onverwachte antwoord kwam spontaan en onmiddellijk: ja, op vragen van Franstalige studenten, in een landsdeel waar ze totaal onbekend was, wilde ze wel antwoorden op voorwaarde dat er geen camera’s, geen fototoestellen, en geen opname-apparatuur zouden zijn. Het interview was indrukwekkend, en het is retrospectief écht zonde dat er geen opname van bestaat. Na een paar minuten van gespannen verkenning, gaf De Martelaere zich helemaal over. Ze bekende dat ze haar eigen romans nooit herlas, en dat nu had moeten doen om toch iets te kunnen zeggen over boeken die als vreemde lichamen waren geworden maar die wel door haar waren gebaard. Het herlezen was haar niet tegengevallen, maar had haar toch bevreemd: hoe zulke zwarte personages uit haar brein waren gesproten, terwijl zijzelf het bestaan beleefde als een stijgende lijn naar steeds meer geluk. Hoe ze het leven als een evolutie beleed, stijl als een epuratie, dat de obsessionele thema’s van verbinding en verlating een bijna gepasseerd station voor haar leken. Ze vertelde dat ze nooit Nederlandse literatuur las, maar het liefst Japanse romans of Engelse poëzie. Ze vertelde over alle honden die ze had gehad, over haar band met deze dieren. Twee uur lang leken honderd studenten gehypnotiseerd. En ze waren, hoe kan het ook anders, nog geen twee jaar later geschokt door het nieuws over haar dood.
Ook al werd Patricia de Martelaere in het midden van haar leven weggeplukt, haar oeuvre is niet onvoltooid. Elk boek van haar vormt een voltooiing op zich, en haar boeken volgen elkaar op als stapstenen in een Japanse tuin. Van de onvermijdelijkheid van het verlies naar de troost van de onthechtheid. Van de zinloosheid van de projectie naar de troost van de realiteit. Van de onmogelijkheid van de waarheid naar de troost van het hogere niets. Wie deze weg aflegt in een tijdsbestek van vijfentwintig jaar, in een steeds meer gezuiverde stijl, verdient een plaats in het pantheon. Niet van de Nederlandse literatuur, maar van de wereldliteratuur.
De Martelaeres enige écht unvollendete werk is de roman waaraan ze op het punt stond te beginnen vlak voor de dood hem in haar plaats coupeerde. De titel was Het aandenken. En ook hierdoor was paradoxaal een voltooiing bereikt. En kan het hérlezen beginnen.
Ik vraag u vanavond niet om te stemmen voor Patricia de Martelaere. Zijzelf zou dat ook niet hebben gedaan. Een zentuin smeekt niet om bekeken te worden, een zentuin is. Maar het is voor vele mensen een zegen dat hij bekeken kán worden, dat hij openbaar is in zijn simpele maar geraffineerde zijn. En daar kom ik bij mijn échte pleidooi van deze avond. Wie morgen Patricia de Martelaere wil lezen of hérlezen, moet daarvoor naar de openbare bibliotheek. Hij of zij zal dan misschien te horen krijgen dat haar boeken zijn uitgeleend. Bij de boekhandel zijn, met een beetje geluk, nog twee titels leverbaar: Wat blijft en Wie is er bang voor de dood. Geen enkele roman is te verkrijgen of in herdruk. Haar laatste boek over het taoïsme, een waar verkoopsucces, is ‘voorlopig’ uitverkocht – maar je kunt het wel als ebook kopen. Slechts één boek is op dit moment gedigitaliseerd door de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren, de bundel Een verlangen naar ontroostbaarheid. Mijn pleidooi luidt daarom kort en krachtig: de Verzamelde Werken van Patricia de Martelaere moeten zo snel mogelijk in hoge stapels bij de boekhandel liggen, in Nederland en België. Ze zullen als warme broodjes – neen, als dierbaar geestelijk voedsel – de deur uitgaan. De Martelaeres eigen scrupules ten opzichte van publiciteit ten spijt. Ik zie de delen zo voor me, elk deel in verschillende banden. Het filosofische werk. De gedichten en verhalen. De romans, inclusief de eerste roman die Patricia de Martelaere als dertienjarige schreef. Deze Verzamelde Werken vormen in hun indrukwekkende veelzijdigheid het monument dat ze voor ons heeft nagelaten. Het staat als een steen in stromend water, bestand tegen de kracht van de tijd.
Elisabeth Leijnse is gewoon hoogleraar Germaanse talen en literaturen aan de Universiteit van Namen en is directeur van het departement Nederlands aldaar.