Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Op 30 november jongstleden zou in het Letterenhuis een debat plaatsvinden over literatuur en het internet. 'Zou'... want wegens omstandigheden werd de avond afgelast. Als pleister op de wonde presenteren we u alsnog twee teksten: een inleiding op het thema door Matthijs de Ridder en een essay over Jeroen Mettes door Samuel Vriezen.
Er zijn weinig wijsgerige slogans over de moderne media die na een halve eeuw nog zoveel geldigheid lijken te hebben als Marshall McLuhans ‘the medium is the message’. Zeker in tijden van Facebook en Twitter zijn onze uitingen verlengstukken geworden van de media die we gebruiken om ze de wereld in te sturen. Gesteld in de derde persoon (‘Matthijs de Ridder zwoegt op een column over internet en literatuur, terwijl Charles Mingus op de achtergrond de Pithecanthropus Erectus gestalte geeft’) of beperkt tot 140 tekens (‘Een column gold ooit als een al te snel geformuleerde mening; kom daar nu nog maar eens om #vluchtigheidstweet’) bevestigen ze steeds weer de macht van de intermediair. Niet ik, maar de sociale netwerken bepalen de vorm van mijn uitingen en daarmee beïnvloeden ze ook de inhoud ervan. De communicatie komt immers deels tot stand omdat het medium er is. Met uitzondering van een enkele zonderling die met een spandoek op de markt gaat staan om te verkondigen dat het einde der tijden nabij is, zou zonder deze media niemand de behoefte hebben om zijn gedachtespinsels vrijelijk los te laten op een menigte.
Dat we ons de laatste jaren hebben overgegeven aan een bijzondere vorm van communicatie blijkt ook uit het feit dat we een heel nieuw vocabulaire nodig hebben om erover te kunnen praten. Via sociale media geuite mededelingen vallen niet eens meer te omschrijven als berichtjes of opinies. Door de opgedrongen vorm hebben ze zulke specifieke eigenschappen dat ze ‘statusupdates’ en ‘tweets’ moeten worden genoemd. En dat zijn termen die niet alleen naar de teksten verwijzen, maar ook naar de media die ze hebben verspreid. Het gaat zelfs nog verder. Het medium is hier immers niet ‘de krant’, ‘de telefoon’ of ‘de computer’. Nee, het medium is in deze gevallen een merk en dat zorgt ervoor dat alledaagse communicatie voor het eerst in de geschiedenis ook een vorm van reclame is geworden. Elke statusupdate fluistert Facebook, elke tweet kwettert Twitter.
Toch is er iets merkwaardigs aan de hand met deze nieuwe vormen van communicatie, vooral als ze worden gebruikt voor aloude fenomenen als literatuur. Hoewel Facebook, Twitter en zelfs het internet als geheel de voorwaarden van onze dagelijkse communicatie drastisch hebben gewijzigd, hebben deze media namelijk niet noodzakelijk een effect op de kunstvorm die zich al eeuwen bedient van het geschreven woord. Natuurlijk zijn er experimenten met sms-poëzie, bewegende (geïllustreerde) of interactieve poëzie (www.tonnusoosterhof.nl; www.digidicht.nl; www.paulbogaert.be), maar die experimenten zijn vaak even interessant als bijkomstig. Veel zogenaamde schermgedichten dicteren bijvoorbeeld alleen de leessnelheid, maar maken nauwelijks gebruik van de mogelijkheden om dubbelzinnigheden te genereren door de lezer te dwingen om verschillende tekstdelen in combinatie, of juist in afzondering te lezen. (Een uitzondering is Tonnus Oosterhof.) Bovendien blijft het overgrote deel van de teksten behoorlijk statisch. Het gaat doorgaans om filmpjes die de tekst – in beeld of geluid – als onveranderlijk object presenteren. Dat terwijl het internet, zeker ten tijde van web 2.0, interactiviteit voorschrijft.
De e-literatuur is een wereld in beweging, maar voorlopig is er nog geen literatuur die zich alleen maar bedient van de technische mogelijkheden van de computer. En er zijn ook weinig teksten die inspelen op, of louter functioneren binnen de sociale structuren van het internet. Auteurs verlangen immers nog altijd naar een heus boek, uitgegeven door een gerenommeerde uitgeverij, verkrijgbaar in de reguliere boekhandel. Ondanks blogs, YouTube, online tijdschriften en de self-publishing community, bestaat een tekst pas echt als hij in een boek belandt. Het geschreven woord weet zich vooralsnog niet te ontworstelen aan de aantrekkingskracht van het papier.
Dat is een opmerkelijke paradox. Hoewel het literaire leven zich tegenwoordig voor een groot deel online afspeelt – de literaire salons van weleer hebben zich bijvoorbeeld (deels) verplaatst naar Facebook – en ook dit ‘medium’ dus wel degelijk ‘the message’ blijkt te zijn, krijgt het medium het blijkbaar niet voor elkaar om een kunstvorm te veranderen. Misschien verwachten we wat dat betreft ook wel te veel van de technische vooruitgang. Bij elke innovatie wordt er wel ergens gepropageerd dat de nieuwe techniek het einde zal betekenen van deze of gene kunstvorm. Meestal is een dergelijke uitspraak even vluchtig als de opwinding die gepaard gaat met de introductie van het nieuwe snufje, zodat deze vormen van cultuurpessimisme, dan wel –optimisme uiteindelijk bijzonder weinig invloed hebben. Wie herinnert zich immers dat Julien Weverbergh ergens in de jaren zestig beweerde dat de literatuur moest vrezen voor zijn voortbestaan, omdat de komst van het cassettebandje alles definitief zou veranderen? We kunnen nu wel hooghartig beweren dat die toekomstverwachting ál te naïef was, maar wie verzekert ons dat we over veertig jaar niet precies hetzelfde zullen zeggen over het internet?
Er speelt echter nog iets anders. Er zit een grens aan de geldigheid van McLuhans slogan. Een medium dicteert namelijk alleen de complete boodschap als het medium zich in het centrum van de macht bevindt. Facebook en Twitter heersen met andere woorden alleen binnen de grenzen van hun eigen universum. Zodra deze media worden gebruikt om meer traditionele communicatiekanalen en machtsstructuren te bespelen, geldt het omgekeerde en bepaalt het (latente) verlangen om deel uit te maken van een elders bestaand systeem de boodschap.
Goede voorbeelden van dit verschijnsel zijn sites als De Contrabas en De Papieren Man. Hoewel beide sites waardevolle online fora zijn voor de literatuur en haar randverschijnselen, houden ze zich nauwelijks bezig met het eigen medium. Tekenend is het bijvoorbeeld dat De Contrabas behalve een online ballingsoord van waaruit met scherp wordt geschoten op de gevestigde orde, óók een klassieke uitgeverij is die poëzie drukt op tot pulp vermalen bomen, en dat De Papieren Man (nomen est omen) in de rubriek ‘Literair supplement’ wekelijks een overzicht geeft van wat er in de printmedia aan literatuurkritiek is verschenen. De meest bezochte online literatuurfora worden met andere woorden gedreven door een offline verlangen. Het omgekeerde zou je overigens – en voordat iemand gaat klagen over een gebrek aan zelfkritiek – kunnen zeggen over het platform voor literatuurkritiek De Reactor, dat de mogelijkheden van het internet ging verkennen vanuit een offline ergernis, maar evenmin het medium dat het heeft omarmd centraal stelt.
Literatuur speelt zich met andere woorden nog steeds voornamelijk af, daar waar zij zich sinds de economische verzelfstandiging van het literaire systeem (vanaf het eind van de negentiende eeuw) heeft afgespeeld: offline. En zolang we symbolisch kapitaal blijven toekennen aan de instanties die daarin een belangrijke rol spelen (uitgeverijen, kranten, tijdschriften), zal dat ook niet veranderen. Hoogstens zal een creatieve twitteraar worden uitgenodigd om een boek te maken, of zal de hipste onder de uitgeverijen ertoe overgaan om de verzamelde statussen van deze of gene Bekende Facebooker te publiceren. Veel verder zal de internetrevolutie in de literatuur voorlopig niet gaan. Ook een andere drager – het e-book – zal daar in eerste instantie niet zoveel aan veranderen.
Het wachten is op een invloedrijke generatie schrijvers die zich van de klassieke uitgeverijen, de boekhandels en het papier afwendt en via zelfbedachte structuren een nieuw publiek vindt. Alleen dan kunnen nieuwe media een nieuwe ‘message’ gaan bepalen. Tot die tijd zal de negentiende-eeuwse structuur van het boekenvak nog lang op de boodschap van de literatuur blijven wegen.
Matthijs de Ridder (1979) recenseerde onder meer voor oude media als De Standaard, yang, freespace Nieuwzuid en Ons Erfdeel. Maar ook voor nieuwe media als 8weekly en Kwadratuur. Hij is als literatuurwetenschapper verbonden aan de Universiteit Antwerpen, hij is redacteur van nY, mede-oprichter en redacteur van De Reactor en brengt de rest van zijn tijd door met het schrijven van boeken.