Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
'Zou'... want wegens omstandigheden werd de avond afgelast. Als pleister op de wonde presenteren we u alsnog twee teksten: een inleiding op het thema door Matthijs de Ridder en een essay over Jeroen Mettes door Samuel Vriezen.
Dichter en literatuurwetenschapper Jeroen Mettes werd in 2005 in de Nederlandstalige poëziewereld plotseling zeer bekend met zijn scherpe kritische weblog Poëzienotities, waarop hij een Dichtersalfabet bijhield, dat bestond uit 'non-recensies' van alle bundels die hij aantrof in de poëzie-afdeling van boehandel Verwijs in Den Haag, die hij afging in alfabetische volgorde van de auteursnaam.
Nagenoeg het complete werk van dichter, literatuurwetenschapper en criticus Jeroen Mettes (1978-2006) heb ik in huis, op papier, en hopelijk zult u in de loop van het komende jaar hetzelfde kunnen zeggen. De beheerders van de literaire nalatenschap werken aan de verzorging van een uitgave die, als alles meezit, over niet al te lange tijd kan worden uitgegeven. Ik ben zelf geen beheerder en kan niets zeggen over de voortgang van dit proces. Wel heb ik een zeer ruwe versie van de verzamelde essayistiek ter inzage gekregen. (Zijn grote dichtwerk N30 heeft Jeroen zelf mij drie weken voor zijn dood opgestuurd). Het essay-werk bestaat, naast enkele tijdschriftpublicaties, uiteraard grotendeels uit zijn blog Poëzienotities. Zodoende heb ik in de afgelopen weken het blog kunnen herlezen, ditmaal op papier en zonder me te mengen in de discussie.
Het blog herlas ik naar aanleiding van een vraag van deBuren ('De Deadline'). Men wilde weten welke rol internet speelt bij schrijverscarrières, in het bijzonder bij het voortleven van het werk van een overleden auteur. Om daarbij aan Jeroen Mettes te denken is logisch, omdat hij voorbeeld bij uitstek is van een auteur die via internet bekend is geworden. Het is dan ook ironisch dat ik voor deze gelegenheid het blog juist op papier herlas, maar ik verwacht dat velen binnenkort hetzelfde zullen doen. De beheerders hopen immers Jeroens blog te laten voortleven op papier. Zij zien zich daarbij uitgedaagd om op papier recht te doen aan teksten die nadrukkelijk gedacht waren voor een weblog, met al de informaliteit en levendige discussie die daarbij hoorde. Een ingewikkelde kwestie, die om creatieve oplossingen bij het editeren zal vragen.
Er zijn trouwens meer ironische kanten aan de vraag van deBuren. Inderdaad waren leven en werk van Jeroen nauw verweven met internet. Maar wie er eenmaal oog voor heeft, ziet dat zijn werk ook sterk verbonden is met zijn zelfgekozen dood. Zoals bij een schijnbaar achteloze opmerking op de verjaardag van Ian Curtis – ‘Eén van de belangrijkste dagen op de zelfmoordkalender!’: verwijzingen naar zelfmoord zijn in heel Jeroens werk aan te treffen. Achteraf blijkt zelfs de opening van het blog onheilspellend, met zijn recept om de traditie te ‘wurgen’ (‘En als er dan nog lucht uitkomt noemen we dat een verademing’). Maar vooral in de beroemde laatste post, die in het geheel geen tekst meer bevat, zijn leven, dood en het internet van deze auteur één geworden.
Het is misschien nog steeds een taboe, zo de nadruk te leggen op de biografische (of thanatografische) gegevens in de omgang met het werk. Ik hoop dat u me dat kunt vergeven. Maar we zouden de auteur Mettes tekort doen als we zijn laatste, lege post, feitelijk zijn afscheidsbrief, niet óók als literair statement zouden lezen. Zijn tekstbewustzijn was immers uitzonderlijk. Ook vormt het thema ‘leegte’ een belangrijk motief in Jeroens werk (iets waar ik in een later essay op hoop terug te komen). En zoals volgens een gangbare opvatting van het modernisme de kunst wel moest uitkomen bij haar nulgraad, in de literatuur dus de lege pagina, zo vormt de lege blogpost natuurlijk een nulgraad als uiterste consequentie van het bloggen. Het zijn dan de reacties op de post die het grote verschil tussen de lege post en de lege pagina zo duidelijk laten zien, en daarmee het verschil tussen papier en blog. Waar de lege pagina als poëtisch extreem juist een weigering tot het uiterste voert, de weigering om mee te gaan in het alledaagse gezever dat ons als het grootste goed (‘communicatie’) wordt voorgehouden – een weigering die tegelijk affirmatie is van de open mogelijkheid dat er zich ergens in de wereld nog poëzie zou kunnen voordoen – daar kan op internet een lege blogpost niet anders dan beginpunt zijn voor een grote hoeveelheid getuigenissen, in memoriams en de openbare vorming van een gemeenschap. Compleet met commercie in de vorm van spam.
Op het internet kan een vacuüm niet bestaan. Ledigheid wordt direct opgevuld met iets onderhoudends of met een discussie in een comment box. Het internet is genereus, het produceert en geeft, maar is tegelijk een bedreiging, een mogelijke verslaving. En ook deze dubbelzinnigheid van het internet is een belangrijk motief bij Jeroen. Hij was op de hoogte van flarf, en uit de correspondentie die ik met hem had weet ik dat hij voor gedichten onder meer gebruik maakte van zoekopdrachten (‘maar nooit systematisch’). Dit laatste schreef hij over de compositie van Poor Yorick Entertainment, wat ik zijn sterkste gedicht vind, een reeks van strofen van honderd genummerde regels. Deze regels werden kennelijk geleidelijk aan opgevuld met wat er maar aan materiaal ‘toevallig voorhanden was, een zin hier, een gedachte daar, etc.’ – waarbij die zoekacties dus ook een rol speelden. Het compositieproces lijkt dus de expansieve werking van internet en zijn neiging leegtes op te vullen te imiteren. Dat leverde de tekst op die Jeroen zelf beschouwde als zijn meest persoonlijke werk. Tegelijk ging voor Jeroen deze tekst over ‘spanning en ontspanning, amusement en depressie’, een formulering waar de dreigende kant van internet in doorklinkt.
Die dubbele kant van internet vormt de volgende grote ironie in de vraag van deBuren naar het voortleven van het werk, aangezien het juist internet is geweest dat Jeroens werk zowel leven gaf, als bedreigde. Spanning in de relatie met het internet is op veel plekken in het blog goed te voelen. Al in de eerste week van zijn blog, op 2 augustus 2005, schrijft Jeroen: ‘De komende dagen waarschijnlijk geen nieuwe post. Ik merk dat dit redelijk verslavend is.’ De volgende post komt dan al op de 4e. Op de 24e schrijft hij wat rustiger aan te moeten doen om zich te kunnen concentreren op de colleges die hij moet geven en op een hoofdstuk van zijn proefschrift – ‘Dus ik zal me eerdaags op moeten sluiten met al mijn boeken en aantekeningen. (Maar waar kan ik schuilen voor het internet?)’. Uiteraard komt de volgende post de dag erna. (‘En waarom schrijven mensen als Ton van 't Hof zulke interessante dingen, terwijl ik eigenlijk geen tijd heb om te antwoorden? Om me te verleiden, te verzoeken natuurlijk.’) Zeer expliciet wordt het op 29 november gesteld: ‘Toen ik om de dag blogde schreef ik weinig essays/papers/proefschriften en nu is het vice versa. Zijn de vormen aan elkaar tegengesteld? Ik merk dat ik in essay mode meer weerstand voel om überhaupt te schrijven, laat staan openbare notities. Dat zal wel aan het aura van papier, publicatie en voetnoten liggen.’
Zag Jeroen zijn blog wellicht als te gemakkelijke afleiding voor wat zijn ‘echte’ werk moest worden – het werk waar hij immers als onderzoeker voor betaald werd? Zo ja, dan is dat de laatste grote ironie: wat het ‘werk’ van de auteur Mettes überhaupt is. We beschikken over enkele poëtische teksten, waaronder het enorme N30, en voorts enkele briljante essays die in tijdschriften zijn gepubliceerd. Maar misschien zal het blog het hoofdbestanddeel blijken te zijn geweest. Bij de auteur Mettes is de afleiding het werk zelf geworden. Ook hier speelt een spanning: die tussen de eisen van de academie en die van de literatuur. Hoewel sterk theoretisch geïnformeerd nam Jeroen op zijn blog vaak expliciet afstand van zijn status als literatuurwetenschapper. Al in de eerste aflevering van het Dichtersalfabet pleit Jeroen voor een ‘naïeve kritiek’. De theorieën van een figuur als Paul de Man kunnen maar al te goed worden geïllustreerd aan de hand van slechte poëzie. Jeroen wil daarentegen graag over poëzie kunnen oordelen – en daar is weinig plaats voor in zijn proefschrift, maar op het blog wel. Het blog is dus ook bedoeld als actieve ontsnapping aan de wetenschap: als een vluchtlijn (om een Deleuziaanse term te gebruiken die tijdschrift yang bij het overlijden van Jeroen gebruikte om diens eigen aanwezigheid te typeren).
Tegelijk schreef Jeroen geen gewone kritieken, geen recensies met een afgewogen totaaloordeel aan het slot. Het was een dynamisch, hardop denkend schrijven, dat zichzelf toestond om ‘al typend van mening te veranderen’, maar dat niettemin altijd trouw bleef aan zijn poëzie-politieke uitgangspunten – of misschien, al recenserend op zoek ging naar de formulering van die uitgangspunten. Hoe dan ook schreef Jeroen in zijn blog kritieken vanuit een niet-gedefiniëerde positie. Hij schreef te ‘naïef’ om als wetenschapper te schrijven, te geëngageerd voor een poëziekenner met algemene (des)interesse, te improvisatorisch voor een criticus. En vaak ook heel informeel, vol terzijdes over wat er op tv was of over zijn hamster, waardoor de stukken ook niet het uiterlijk hebben van doorwrochte essays. Maar gedreven en sterk zijn de stukken. Hij viel er direct door op in het landschap van de poëzieweblogs in de zomer van 2005.
Dat was toen een wereld die zichzelf net begon te ontdekken als alternatief voor de literaire cultuur van krant en tijdschrift. In korte tijd traden vele markante figuren naar voren die nieuwe kleuren inbrachten in de literaire wereld. Onder hen mensen als Ton van 't Hof (militair en experimenteel dichter), Han van der Vegt (die een werkboek bijhield op het weblog van de Windroos, later De Contrabas), Herlinda Vekemans en vele anderen – en natuurlijk de onvermoeibaar gepassioneerde blogpionier en poëzieuitgever, Chrétien Breukers. Het was een wereld die hongerde om zijn grenzen te testen en klaarstond voor grotere ondernemingen.
Bas Belleman had juist voor die zomer een zeer levendig maar enigszins stuurloos blog gemodereerd rondom zijn vraag of poëzie er nu eindelijk toe doet, maar het na een paar weken afgesloten omdat de discussie zijn krachten te boven ging. De scene was duidelijk rijp voor serieuze content. Het project van Jeroens Dichtersalfabet, met zijn methodische aanpak, radicale stellingnames en belofte de gehele Nederlandse poëzie door te lichten viel hier perfect op zijn plaats. En precies de ongedefiniëerde positie van waaruit Jeroen schreef maakte zijn blog dankbaar onderwerp voor allerhande disputen. Breukers kondigde alle posts van Jeroen direct aan op De Contrabas, en zorgde daarbij voor stevige extra discussies, waarin Jeroens onbepaalde kritische statuut vaak een belangrijke motor van het debat was. Enerzijds viel Breukers graag Jeroens theoretische, conceptuele benadering aan met soms ronduit populistische, minstens anti-intellectualistische retoriek (waarbij hij bovendien Jeroen graag met kenmerkend subtiele ironie koppelde aan dictaturen en concentratiekampen), maar tegelijk liet Breukers soms ook een zekere bewondering doorschemeren voor Jeroens project. Het resultaat was levendige discussie op de sites van beiden, waarbij op Poëzienotities soms een hoog niveau van inhoudelijke uitwisseling werd bereikt en op De Contrabas ruimte was voor soms opwindende vechtpartijtjes eromheen. Het hield iedereen aardig van de straat. Je zou van een win-winsituatie kunnen spreken.
Ik sta stil bij deze historische omgeving van het weblog, omdat ze zeer belangrijk is geweest voor hoe Jeroens schrijven destijds functioneerde. Een aflevering van het Dichtersalfabet betekende, voor wie daarvan hield, spannende nieuwe inzichten. Het betekende ook de mogelijkheid om in discussie te gaan – met Jeroen zelf, of met andere lezers van zijn blog. En niet zelden betekende het een lollig robbertje vliegen afvangen op De Contrabas. Al deze elementen waren deel van het lezen van Jeroens blog.
Maar deze fase van de poëzieweblogs is voorbij. Er lijkt een zekere verstijving te zijn opgetreden. Veel online-activiteit is verhuisd naar Facebook, waar discussie niet meer openbaar is. De rebellenclub van Breukers is inmiddels toegetreden tot het subsidiestelsel, nadrukkelijk om als plaats te dienen voor het literaire debat, maar de discussie die vandaag de dag op De Contrabas gevoerd wordt is minder spannend, minder nieuw en minder open dan vijf jaar geleden. En voor gedegen kritieken is er nu De Reactor, een eveneens gesubsidiëerde site, die het minder van de ‘levendigheid’ moet hebben; maar alleen al omdat er op De Reactor recensies verschijnen zou een stem zoals Jeroen die op zijn weblog had daar nooit kunnen opbloeien. En de verstijving treft natuurlijk vooral ook Jeroens weblog zelf. Het is natuurlijk nog steeds mogelijk om op een van Jeroens artikelen te reageren en de discussie voort te zetten, maar niemand waagt zich daar aan. Alleen een paar spambots weten nog hun schroom te overwinnen.
Daarom kun je van voortleven eigenlijk niet spreken, zelfs al is het blog nog perfect behouden gebleven in zijn online vorm. Vijf jaar later is het ongedefiniëerde statuut van Jeroens kritische positie vastgelegd geraakt in de klauwen van Google en van onze nostalgie; het moment dat het onvoltooide Dichtersalfabet was, is voorbij en niet meer terug te halen. De vraag is niet hoe we het werk kunnen laten voortleven, maar hoe we trouw kunnen zijn aan de energie die er ooit is geweest. Ik zie drie mogelijkheden.
Ten eerste kunnen we het blog nu op papier lezen. Voor mij ging de tekst daardoor helemaal opnieuw leven, maar op een andere manier. Hoewel het blog niet de vorm heeft van een coherent boek ontstaat uit de lezing van de tekst als geheel wel een duidelijk beeld van Jeroen als criticus en theoreticus. Daardoor wordt het makkelijker om niet te verdwalen in Jeroens exuberante, zoekende, met zichzelf discussiërende schrijftrant. De energie van de tijd waarin het werk voor het eerst gepubliceerd is is nog altijd voelbaar – er spreekt een nog altijd opwindende drang uit de teksten, het lijkt alsof Jeroen enorme haast had om de vele punten waar hij over nadacht aan te stippen, en in beweging te brengen in een confrontatie met levende poëzie en een levend discussieklimaat. En hij heeft dan misschien niet de tijd genomen om al zijn ideeën theoretisch op consistentie te brengen, maar de contouren van zijn denken zijn duidelijk zichtbaar: zijn pleidooi voor een radicale romantiek, zijn verlangen naar poëtische immanentie, zijn fascinatie voor de noodzaak om in een tekst, zonder reden, poëzie te zien in een post-aristocratische tijd waarin poëzie geen vooraf gegeven maatschappelijke functie meer heeft. Vanuit het gezichtspunt van het geheel lijken ook zijn wendbaarheid, zijn politieke woede, zijn eruditie en zijn humor nog meer op hun plek te vallen. Dit betreft dus een conventioneel ‘voortleven’ van Jeroens blog – teleurstellend misschien vanuit het oogpunt van nieuwe media, maar zeer de moeite waard.
Ten tweede staat het blog nog steeds online. Zoals aangegeven functioneert het niet meer zoals destijds, maar het is en blijft prijsgegeven aan de openbaarheid. Wie het blog online leest, en alle discussies volgt, krijgt nog iets mee van de manier waarop het destijds gewerkt heeft en voelt wellicht nog iets van de manier waarop men zich vijf jaar geleden kon verliezen in de discussies. Maar ook is het blog gewoon code die kan worden gelezen, misschien ook zelf kan worden verwerkt in flarfachtige collages. Een vermetele geest zou er zelfs nog toevoegingen bij kunnen schrijven, hoewel ik me nauwelijks kan voorstellen wat daarmee bereikt kan worden, maar verboden is het denk ik niet.
En tenslotte zijn het denken van Jeroen en de discussies die hij voerde natuurlijk niet afgerond. De beste manier van voortleven is, uiteraard, om te blijven proberen zich te verhouden tot de dingen die Jeroen voor ogen stond. Om poëzie te blijven lezen met zijn hoge inzet en precisie in het achterhoofd, om de thema's die voor hem op de agenda stonden niet te vergeten en antwoord te blijven geven op de vragen die zijn teksten opwierpen. Zelf ben ik Jeroen nog een theorie over ritme schuldig...
Samuel Vriezen volgde een opleiding wiskunde alvorens compositie te gaan studeren aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. In 2008 publiceerde hij de dichtbundel 4 Zinnen bij De Wereldbibliotheek. Daarnaast is Vriezen pianist, schrijft hij essays en zal hij vanaf 2011 lid zijn van de redactie van nY. Verdere lopende projecten zijn onder meer een werk voor Slagwerk Den Haag en een lied op tekst van Peter Gizzi voor het microtonale Trio Scordatura.