Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Maar hecht ik dan niet aan het Nederlands? De taal waarin ik ben groot gebracht, de taal waarin ik aan de universiteit van Amsterdam ben afgestudeerd en waarin ik zo veel schitterende poëzie en literatuur heb gelezen?
Niet heel erg, eerlijk gezegd.
Eén van mijn grootste literaire helden is Tijl Uilenspiegel. Diens verhaal is ook nog eens verankerd in de geschiedenis van de lage landen: zijn vader werd als ketter op de brandstapel gebracht door de Spaanse inquisitie. Misschien komt Uilenspiegel nog wel het dichtst van iedereen bij wat we graag, in een romantische bui, voor het Nederlands ‘volkskarakter’ willen verslijten. Maar hij woonde volgens de overlevering in Damme, dat in Vlaanderen ligt. Is hij dan typerend voor het Vlaamse volkskarakter? Helaas, het probleem is dat hij niet heeft bestaan. Evenmin als er zoiets bestaat als een volkskarakter in de zin van een door alle leden van dat volk gedeelde essentie. Tot overmaat van ramp is dit hoogtepunt van wat de Nederlandse historische roman zou moeten zijn, door zijn schepper, Charles de Coster, geschreven in het Frans. Ik kan er ook niets aan verhelpen.
Gelukkig bestaan er Nederlandse vertalingen van dat boek, maar als die niet hadden bestaan zou ik Tijl Uilenspiegel in het Frans hebben gelezen, zoals ik er ook niet tegen op zou zien mijn grootste Vlaamse liefdes: Louis Paul Boon, Hugo Claus en Willem Elsschot, in het Frans of in het Engels te lezen.
Hadden deze auteurs maar in een wereldtaal geschreven: dan hadden ze een veel groter bereik gehad, dan hadden Boon of Claus zeker een keer de Nobelprijs voor de literatuur gekregen en waren ze wereldberoemd geworden.
Het Vlaams klinkt mij aanzienlijk mooier en muzikaler in de oren dan de taal die in Haarlem wordt gesproken en die wij in Nederland het Algemeen Beschaafd Nederlands noemen. Maar zowel het Vlaams als het Algemeen Beschaafd Nederlands blijven brabbeltaaltjes, waar je behalve in een paar steden en dorpen nergens ter wereld mee terecht kunt. Ik hoor Jacques Brel ook echt liever in het Frans dan in het Vlaams zingen.
Dankzij Louis Paul Boon en Hugo Claus heb ik van jongs af aan een enorme hekel aan Vlaanderen gehad. Op grond van hun romans heb ik Vlaanderen leren kennen als een bigot katholiek, schijnheilig benepen en nationalistisch gebied, waarin het voor kosmopolitische, vrije geesten moeilijk overleven was. In Het verdriet van België liet Claus zien hoe de combinatie van dat onderdanige type katholicisme, de door achterstelling in stand gehouden achterlijkheid en het zich op de borst slaande nationalisme in verband kan worden gebracht met collaboratie met de nazi’s. Dat immers is het door Claus benoemde verdriet van België.
Alhoewel die collaboratie natuurlijk niet was voorbehouden aan Vlaamse nationalisten. Een van de verdrietigste voorbeelden van collaboratie dat ik ken is Hendrik de Man/ Henri de Man, nota bene begonnen als socialist, die in die in 1941 eigenhandig de Belgische Arbeiderspartij liquideerde waarvan hij voorzitter was. In maart 1941 stichtte hij het dagblad Le Travail, dat het orgaan werd van de gelijkgeschakelde arbeidersorganen en vakbonden.
Bij de bevrijding van België week De Man uit naar Zwitserland en in 1946 werd hij als collaborateur bij verstek veroordeeld tot een lange gevangenisstraf.
De marxistische dichteres en politica Henriette Roland Holst over wie ik in 1996 mijn proefschrift publiceerde, dat hier in België bekroond werd met de Gouden Uil – waarvoor nog altijd mijn innige dank – was bijna 40 jaar met Hendrik de Man bevriend geweest. Zelf had ze tijdens de oorlog verzetspoëzie gepubliceerd, joodse onderduikers geholpen en het grootste deel van haar vrienden verloren. Niettemin tekende zij na de oorlog een petitie om strafvermindering voor De Man te vragen. Een hoogstaande daad, niet alleen ingegeven door oude vriendschap, maar door afkeer van haat en wraak.
Wat ik Henriette Roland Holst altijd zo bewonderd heb was haar kosmopolitisme, haar absolute weerzin tegen elke vorm van nationalisme. Afkomstig uit de negentiende- eeuwse haute bourgeoisie was zij opgevoed door Franse gouvernantes en later zat zij op een Duitse kostschool. Alle officiële talen van België sprak en schreef zij vloeiend.
Ik denk dat zij meer van België hield dan van Nederland. En ik denk dat ik ook meer van België hou dan van Nederland: juist omdat ze daar drie officiële talen hebben en misschien ook, omdat er in België juist door de traditie van het Vlaamse nationalisme meer verzet bestaat tegen extreem-rechts dan in Nederland.
In België zijn jullie er toch maar in geslaagd een cordon sanitaire te leggen om het Vlaams Belang, wat ons in Nederland met de PVV van Geert Wilders niet is gelukt.. Een fascistoïde partij waarvan de leider zich voor de rechter moet verdedigen wegens haat zaaien tegen moslims is in Nederland de steunpilaar geworden waarop de regering rust.
Ik heb juichend voor de televisie gezeten toen ik op 8 oktober 2006, laat op de avond van de verkiezingen, Tom Lanoye en Hugo Claus zag feestvieren omdat het Vlaams Belang van Filip Dewinter niet langer de grootste partij van Antwerpen was. Later hoorde ik dat acteur Jan Decleir en andere kunstenaars daar ook bij waren geweest. Jan Decleir schijnt een oud liedje te hebben ingezet, over de wisseling van de seizoenen, dat plotseling een nieuwe betekenis kreeg:
De winter is verganghen,
Ik zie des meien schijn.
Ik zie die bloemkens hangen,
Dies is mijn hart verblijd.
In Nederland is de winter niet verganghen, hij is juist ijskoud begonnen en er is vrijwel niemand die er iets hartverwarmends tegenover weet te stellen.
Ik hoop dat België niet uiteenvalt, dat er geen onafhankelijk Vlaanderen ontstaat maar een kosmopolitische Babelonische Republiek waar schrijvers, kunstenaars en andere vrije geesten zich blijven verzetten tegen nationalisme van welke snit dan ook.
En waarom zou ik een republiek willen? Omdat van alle monarchieën ter wereld die er nog over zijn, de Belgische misschien wel de meest bizarre en hypocriete is. Als rechtgeaarde feministe was ik op 3 april 1990 met stomheid geslagen toen koning Boudewijn voor anderhalve dag uit zijn ambt trad omdat hij weigerde de abortuswet te ondertekenen. De koning beriep zich op gewetensproblemen en vroeg op 30 maart de premier om een oplossing.
Ik dacht dat het een 1 april-grap was toen premier Wilfried Martens de dag erna verklaarde dat de koning zich in de "feitelijke onmogelijkheid om te regeren" bevond. Alsof hij in coma lag. De ministerraad heeft toen de grondwettelijke macht van de koning uitgeoefend. Op 3 april werd in naam van het Belgische volk de abortuswet door het voltallige kabinet ondertekend. Na een dag besloot de regering dat de onmogelijkheid tot regeren was beëindigd. De koning kon weer aan de slag.
Ik vermoed dat Koning Boudewijn niet De Metsiers van Hugo Claus gelezen had, waarin uit en te na staat beschreven hoe het er met Belgische vrouwen en meisjes voorstond voordat abortus gelegaliseerd werd. Het is en blijft een grof schandaal dat dit in België pas in 1990 gebeurde en wel na een noodprocedure die alleen wordt toegepast als de koning geestesziek is. Volgens mij was niet de koning, maar de Belgische regering op dat moment geestesziek. De ministers hadden dat nooit mogen accepteren. Ze hadden Boudewijn in zijn staatsrechtelijke coma moeten laten gaarkoken en het moment moeten aangrijpen om een einde te maken aan de monarchie.
Ach – België. Ik kom er graag, in Antwerpen, in Brugge, in Gent, maar het liefst van al toch in Brussel dat een echte metropool is. Helaas is mijn Frans niet goed genoeg om er niet onmiddellijk als Nederlandse te worden herkend en herhaaldelijk word ik agressief bejegend door Vlamingen die van mij eisen dat ik Nederlands spreek.
Op weg naar het zuiden begin ik pas vrij te ademen als ik bijvoorbeeld even in Dinant kan neerstrijken. Eigenlijk voel ik me dan al in Frankrijk, als ik daar lekker zit te lunchen aan de Maas met een Franstalige krant voor mijn neus en een goed glas Leffe.
Als ik even kan loop ik dan langs het huis van Adolphe Sax, de uitvinder van de saxofoon, waarvan ook een exemplaar als standbeeld midden in de stad staat te blinken. En ook denk ik dan altijd even aan Dominique Pire, dominicaans pater en winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, want jazeker er zijn ook goede katholieken en tenzij Pire postuum alsnog als kinderverkrachter wordt ontmaskerd, zal ik hem even zeer eren als Pieter Daens door mijn grote anti-katholieke, republikeinse idool Louis Paul Boon werd vereerd.
Ach, België. Weg ermee, weg met de taalstrijd, weg met het nationalisme, weg met de koning.
Leve de vrije Republiek Babelonië.