Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

De kustschrijver steekt van wal

Guus Bauer, de eerste kustschrijver ter wereld, reist eind 2010 langs de gehele Nederlands-Vlaamse kust. In de loop van 2011 volgen jonge schrijvers en dichters zijn voorbeeld en het resultaat mag u verwachten in de vorm van een mooie bundel! Vandaag ontvingen we het eerste bericht van onze onverschrokken verhalenjutter.
Door Guus Bauer op 7 okt 2010
Tekst
Literatuur & taal

Guus Bauer, de eerste kustschrijver ter wereld, reist eind 2010 langs de gehele Nederlands-Vlaamse kust. In de loop van 2011 volgen jonge schrijvers en dichters zijn voorbeeld en het resultaat mag u verwachten in de vorm van een mooie bundel! Vandaag ontvingen we het eerste bericht van onze onverschrokken verhalenjutter.

Het is dinsdag 5 oktober. Ik heb gisteren op dierendag bij de Aldi een doos kluifjes gekocht voor mijn herder. Er waren bodywarmers, stevige juchtleren schoenen en wandelsokken in de aanbieding. LOOP BLAARVRIJ! Voor zesendertig euro en vierenveertig cent was ik klaar, inclusief zes blikjes energiedrank, een half brood en een verpakking gesneden kaas. Boter en tomaat had ik nog in huis. Ik gesp het rugzakje met brokjes, waterbak en vlooienkam vast op de rug van mevrouw Wolfhall, een afgetrainde Tsjechische teef, en schouder mijn tas. Ik heb alleen het hoogstnodige bij me: samengeperste onderbroeken, T-shirts, een crèmepje voor de gevoelige huid, een opschrijfboekje en twee pennen. Als die op zijn of zoekraken dan moet ik maar een schelp of een stuk houtskool van het strand vissen en daarmee wat steekwoorden krassen. Elke dag zal ik me in zee wassen. Terug naar de natuur. Jan Wolkers en initiaalgenoot Bomans op Rottumerplaat. De eilanden zal ik ook aandoen. Ik heb gisteren bij de buurman met een liniaaltje de kaarten van Groningen, Friesland, Noord- en Zuid-Holland,  Zeeland en België nagemeten. Al met al moet ik ongeveer vijfhonderd kilometer afleggen. In De Panne, het voorlopige einddoel van mijn trip, zal ik er uitzien als een verhalenjutter. Ik ben niet van plan om me deze maanden te scheren of naar de kapper te gaan. En met het botje van de sepia schijnt men heel goed de tanden te kunnen poetsen.

In mijn handbagage zit verder de essaybundel Der König verneigt sich und tötet van Herta Müller. Dat is een boek dat ik letterlijk en figuurlijk al sinds 2003 met me meedraag. Daarmee heb ik eigenlijk het hele oeuvre van Müller bij de hand. Weliswaar telt de bundel maar honderdnegentig pagina’s, maar het werk heeft het ‘soortelijk gewicht’ van een epiek in tien delen.

Voor het geval in een badplaats een burgemeester of wethouder niet door mijn vermomming heen kan kijken, heb ik in een vacuümgetrokken plastic zak een overhemd gestopt. Er zit een voorgestrikte stropdas bij, een geval met twee klipjes eraan. (Bij de bushalte waar ik sta te wachten stamp ik met mijn nieuwe schoenen de herinnering aan de eerste communie in de grond, het driedelig tweedpakje wordt vermorzeld als een snelle sigaret. De bus naar het treinstation komt eraan.) Ik moet in de verschillende plaatsen onderhandelen over de residenties voor mijn zeeduivels. Natuurlijk wil ik de bestuurders ook, onder het motto ‘u en uw badplaats voor de eeuwigheid’, een groot aantal van deze raamvertelling in boekvorm slijten.

Eigenlijk zou ik plastic vaantjes moeten laten maken met het logo van deBuren, de Nederlandse en Belgische vlag en iets in de trant van: DE KUSTSCHRIJVER WAS HIER.  Dan kan ik die om de paar kilometer in het zand planten. Wolfhall zou dan wel een karretje moeten trekken met een paar honderd van die dingen. Op de zijpanelen kunnen dan weer mooi allerlei logo’s. Nog meer sponsors?! Ik moet zelf ook nog een beeldmerk laten ontwerpen. Iets simpels met een paar meeuwen.

Dat ik daar niet eerder op ben gekomen: een heel roedel honden met een slee. Of wordt mijn dagboekje dan heel kort? Delfzijl, de Afsluitdijk, De Wadden, Den Helder, de zeewering bij Petten, de Hoogovens links bij IJmuiden, Hoek van Holland, een paar bruggen in Zeeland en sneller dan de kusttram over het Belgische strand. Als Amerikaanse toeristen ‘doing Europe’. Van die hoofden die razendsnel van links naar rechts bewegen. ‘On your left hand you just missed the casino in Oostende.’

If you want to see the sites quickly, who you’re gonna call? Coast-writer!

Dat klinkt beter dan kustschrijver. Maar zou ik die roedel husky’s wel in de hand  kunnen houden? Als ze de smaak te pakken hebben rennen ze zo in één ruk door naar Barcelona.

Ik neem geen kaarten mee en ook geen kompas. Het is een eenvoudige route, alsmaar rechtdoor, de zee aan de rechterhand. Een aantal slaapplaatsen heb ik van tevoren geregeld. De ouders van een vriendin wonen op Terschelling, op Texel huist een schrijfster, haar man is mijn redacteur, in Petten is een kunstenaarskasteel met huistherapeute, een van de vele advocaten die ik nodig heb woont in Bergen aan zee, naar verluidt in een kast van een huis, ik heb genoeg aan een laatje in de tuin. In IJmuiden kom ik al zo’n dertig jaar, mijn boekhouder, de heer Huisjesmelker, heeft vast nog wel een caravan over. In Hulst heb ik een praktijkopleiding gevolgd voor effectenmakelaar. In die tijd bestond die plaats voornamelijk uit cafés en videotheken. In België was porno toen verboden. Net over de grens heb ik dus vrienden voor het leven wonen. In Knokke ziet de burgemeester me aankomen. Hij is de man van ‘op mijn strand geen frigoboxen, de badgasten gaan bij ons op restaurant’.

Ja, wat ga ik eigenlijk doen met eten? Het water loopt me in de mond als ik denk aan de fijne restaurants die ik in het verleden (vooral) aan de (Vlaamse) kust heb bezocht. Daarom ben ik nu ook een afkickende Michelinman. Ik leef al meer dan een maand op rantsoen. De eerste vijfentwintig jaar teerde ik achtereenvolgens op blikvoer, King Corn, een zompig witbrood, kostschoolvoer – de kok had een voorliefde voor de kleur blauw – studentenhaver en energiedrank. Daarna volgde een net zo lange periode met dagelijkse zuip- en vreetpartijen, soms in de beste restaurants. Het is alleen te danken aan het feit dat ik geen autorijbewijs heb dat ik niet zo rond ben als een bierton. Naar mijn gevoel rijd ik al sinds mijn vierde stad en land af op de fiets. Na in februari 2010 een maand Writer in Residence in Antwerpen geweest te zijn, zeg maar tikker van dienst, schommelde de weegschaal tussen de negentig en de vijfennegentig. Toen ik nog wedstrijden fietste lag mijn gewicht rond de vijfenzeventig kilo.

In mijn achterhoofd gaat een schemerlampje aan:

Ik propageer een simpeler levenswijze voor de Westerling. We kunnen écht met minder toe. Auteurs kunnen het goede voorbeeld geven, bijvoorbeeld in hun taalgebruik. Schrijven is iets heel basaals. Het is fysiek: een pen, papier, inkt of een ratelend toetsenbord. Mijn boeken zullen steeds soberder worden. Wat me aan De tuinman van niemandsland van Guus Bauer bevalt zijn de echo's, het rurale karakter en de vanzelfsprekendheid van geboorte, leven en dood. Laconiek, geen woord te veel en toch heel beeldrijk. J.M.G. Le Clézio

Op slechte momenten zal ik me door die tekst gesterkt voelen. Misschien kan ik in de branding wat garnalen vangen en ze koken in een duinpan. (Maar dat is verboden?! Toch niet voor de strandjonker? Elke gemeente zou trouwens vijandig bezoek aan mij moeten rapporteren. Ik wil op mijn zwaarbevochten reep zand geen onverwacht bezoek van een dorps- stads- of vader- of moederlanddichter.) Kokkels? Zeewier? Bij de Japanner rollen ze er de sushi in. Om niet in de verleiding te komen heb ik expres heel weinig geld bij me. Net genoeg voor een enkeltje naar huis vanuit De Panne. Bij de diverse visafslagen zal ik met de meeuwen vechten om de restjes kop en staart. Graatmager wil ik worden. In Zeeland kan ik langs bij een oesterbank. Ik heb een Zwitsers zakmes aangeschaft met een hoop hulpstukken: messen, vijlen, een schaar, een pincet, een tang, een ingenieus verborgen pennetje en een kurkentrekker met een minuscuul schroevendraaiertje, handig voor de leesbril. Er zit ook een loep in mijn zakmes. Toen ik er doorheen keek, zag ik dat mijn bodywarmer in een  fijn visgraatpatroon was gestikt.

De buschauffeur maakt een wegwerpgebaar. Het vest heeft zoveel zakken dat ik het voorafgekochte kaartje niet kan vinden. Wel trek ik zuiveringstabletten voor water naar boven, vier leesbrillen, een mapje postzegels – ik ben van plan om brieven te versturen, voordat de posterijen er helemaal mee ophouden – een paar batterijtjes voor de noodmobiel, de Zippo van mijn vader zaliger en een zak hoestbonbons. Alsof het de zee iets kan schelen als ik terugblaf. In een andere zak vind ik een koptelefoontje. Ik kan ze als oordopjes gebruiken. Een muziekdrager heb ik niet bij me, de meeste nummers zitten in mijn hoofd. Ik ben vergeten om mijn horloge om te doen. Gelukkig maar. Als het licht wordt, dan ga ik op pad en zodra het schemert moet ik me ergens ingraven.

‘Waarom ga je niet lekker in de zomer?’ vraagt mijn vriendin. ‘Straks regent en stormt het de hele tijd.’

Ik haal mijn schouders op. Hoe leg ik uit dat ik niet kan wachten op tegenwind. (Alsof ik daarvan een halve eeuw nog niet genoeg heb gehad.) De bus trekt op, ik ga zitten op de plaats die bestemd is voor invaliden en spreek met mijzelf af dat ik pas in Groningen terugdenk aan de eerste keer dat ik aan zee was. Acht jaar moet ik geweest zijn. Oom Anton woonde in Indonesië. Na de politionele acties is hij in de gordel van smaragd achtergebleven. Als hij op bezoek was in Nederland dan huurde hij een mooie auto, een BMW, met vier deuren! Daarmee reden we met z’n tweeën binnen een halfuur naar Zandvoort. Waarom was ik daar met school of met mijn ouders nooit eerder geweest?

‘Waarom hangt daar een pyjama?’ vroeg ik aan oom Anton. Ik wees op een roodwit gestreepte windzak aan een paal.  In mijn jaszak omklemde ik de legertruck die ik van hem cadeau had gekregen. Ik mocht eigenlijk geen oorlogsspeelgoed hebben. Het plastic zwaard dat ik van Zwarte Piet op de kleuterschool kreeg, was na een dag spoorloos verdwenen. Het klappertjespistool dat ik na lang sparen zelf bij de HEMA kocht, verdween in de afvalemmer. Na één nachtje slapen werkte de trekker opeens niet meer. Ik had wel een hele kist vol met namaakbouwsteentjes. Voor een soldaat had je maar drie stuks nodig. Hele veldslagen speelde ik na zonder dat mijn moeder het in de gaten had.

Oom Anton lachte en zei: ‘Dat is een broekspijp voor de wind. Als hij komt pierewaaien dan trekt hij die aan.’

Vertel het verder: