Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Chris Van Camp schrijft deze zomer brieven aan deBuren. Op 4, 6 en 10 augustus berichtte ze ons vanaf Theater Aan Zee. Eergisteren ontvingen we haar eerste brief uit Amsterdam en gisteren haar tweede. Vandaag schrijft ze ons opnieuw, met een laatste brief vanuit de hoofdstad van Nederland. Zou ze dan toch terugkeren naar Antwerpen?
Buren, Buren… ,
Ik lijd aan het ‘elders groener gras’-syndroom. Ik wil niet naar huis. Maar de plicht en vooral Walter die dreigt zijn sitter te verliezen, roept mij luidkeels weer naar Antwerpen. Om jullie romantische brein meteen kort te sluiten: Walter is mijn ouwe asielhond, die met zijn shabby look niet welkom is in respectabele dierenhotels. Dus moeten we telkens een oppasser regelen. Daar komt bij dat Walter vermoedelijk na een reïncarnatie teveel, weigert te beseffen dat hij een hond is en volhardt in verdacht menselijk gedrag. Toen hij eens een uurtje alleen thuis was, slaagde hij er in de toorn van de Indische buurvrouw op de nek te halen. Nu begrijpt zij het concept huisdier ook niet zo goed. Ze haalde er zelfs een politieteam bij die hem met een ladder via het keukenraam kwamen ontzetten. Vermoedelijk had hij weer de tv te luid gezet. Goed dat hij net gestopt was met sigaren roken of de brandweer was ook nog uitgerukt. Ik als ervaringsdeskundige kan gerust zeggen dat de Amsterdamse Indiërs veel toffer zijn, dan de diamant-Indiërs in mijn buurt. Alles is hier leuker.
Als er geen lood in mijn schoenen is geslopen, dan zijn de stoepen hier bezaaid met kauwgum. Ik wil graag wegblijven. Als ik in mijn hart kijk en vooral mijn ziel even herleid tot een handige stafkaart van mijn irrationele paden, dan heeft het weinig met Amsterdam te maken. Het is de vrijheid die het ‘niet van hier zijn’ je geeft. Onbezwaard en open voor verrukking wandel ik hier langs de grachten. Er zitten nergens grootmoeders in het struikgewas bij wie je dringend koekjes moet bezorgen. Er zijn geen kleine taakjes die horen bij de dagelijkse regelmaat. De kruidenier vraagt niet ‘waar heb je gezeten’ omdat je hem bedroog met de toch goedkopere supermarkt. Er is geen wijkagent die je weet wonen. Geen wagen die elk moment getakeld kan worden, geen belastinginspecteur die geld ruikt. Geen staatskasdeficit dat je bij geboorte cadeau kreeg. Het is de nepvrijheid van de ongeregistreerde vreemdeling, de bezoeker voorlopig niet verdacht van onderduiken. Hier kan ik mijn geschiedenis herschrijven en zijn wie ik graag even wil zijn. Nobody cares, en dat lucht op.
Ik vind het belachelijk van mezelf, maar terwijl ik enthousiast ben over het Grachtenfestival dat hier aan de gang is, zie ik enorm op tegen de drukte van de Zomer van Antwerpen. Ik maak mezelf graag wijs dat het fantastisch is dat mensen langs de waterkant samentroepen en bravo roepen wanneer een klassiek ensemble Haendels Watermusic speelt op een boot. Ik wil dat in Antwerpen, in het park (voor mijn deur) op het water! En niet die drie maanden op voorhand uitverkochte circusvoorstellingen waar alleen damesclubjes en de crème van suburbia op afkomt. Het kan me niet schelen dat het programmakrantje onduidelijk is, dat je ook van het kastje naar de muur gestuurd wordt voor tickets. Hier erger ik me niet aan de immer drukdoende vrijwilligers met hun nekhangers om, die de goede orde bewaren. Het is thuis dat ik het er niet bij kan hebben. Dat is het. Een relaxt mens ergert zich niet. Daarom lijkt alles in den vreemde altijd beter. Geen Vlaams Belanger die zich in Club Floriade in Marrakech met de all-in-formule en gratis gebruik van fitness ooit ergerde aan Marokkanen.
All-in! Alles al betaald, er wordt niets van je verwacht, you’re welcome. Tegen die gemoedsrust kan geen enkel thuisland op. Ik weet dat allemaal wel en toch trap ik in de valkuil. Waarom kan ik die Zomer van Antwerpen nu eens niet met de onbevangen blik van een pakweg Kees Bos of Jos Paaltjes bekijken die het tijdens zijn Brabo-arrangement allemaal zo prachtig vindt? Ik maakte de omgekeerde test en ging met mijn aversie voor overbodige samenscholingen richting SAIL 2010 aan het Ij hier in Amsterdam. Er was me een prachtig zicht op de festiviteiten beloofd van op het terras van het Muziekgebouw. Een half uur deden we erover om in pinguïnpas de overvolle kade te bereiken. De driemasters deden niet ter zake, ik ergerde me dood aan de lamlendigheid van de doorsnee bezoeker van zulke overgesponsorde evenementen. Zweetaanval, zin om klappen uit te delen als er nog één oen plots halt hield om naar de betonmuur te kijken te midden van de mensenstroom. Weg van hier!
Op het water toonde zich een natie van zeevaarders. Het liet me denken aan van die zestiende eeuwse schilderijen van de lagune voor Venetië waarop het water nauwelijks zichtbaar is door het amalgaam van sloepen en schepen. Zo verdingen feestende ‘sailors’ zich hier met alles wat ze drijvende kunnen houden. Er wordt gezongen, pils gedronken en ‘jeeeeuuuuj’ geroepen naar de bootloze sukkels op de kade. Daar horen wij bij. Achteraf op een terras, ontsnapt aan de pletwals van de massa, ben ik opgelucht. Ik heb het hier ook, die ergernis. Het is hier heus niet allemaal beter.
Ik mag me zo niet aanstellen en moet nu met liefde voor het heimat terugkeren naar het vaderland. Ik moet onze zachte ‘g’ koesteren, ons gebrek aan assertiviteit, onze koppigheid en niet alle discretie tot hypocrisie uitroepen. De kleur van het gras is geen parameter voor kwaliteit.
Ik moet terug… ik ga terug… hier is de trein al. En nee, ik ga niet zeggen dat het treinverkeer hier klokvaster lijkt!
Tot in ons land lieve Buren.
Groeten van een vreemdeling,
C