Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Op 20 juli 2010 ontvingen verschillende culturele instellingen van Den Haag een brief met de volgende tekst.
Sinds de verkiezingen van 3 maart jl. heeft de Partij voor de Vrijheid met 8 zetels zitting in de Haagse gemeenteraad. Wij doen daar ons werk vol trots, voor alle Hagenaars, Hagenezen en Scheveningers. De PVV is een partij die streeft naar transparantie aangaande de besteding van belastinggeld, omdat de inwoners van de stad het recht hebben te weten wat er met hun geld gebeurt. Om aan deze behoefte van de inwoners van Den Haag en Scheveningen tegemoet te komen, maakt de PVV gebruik van haar recht, plicht en bevoegdheid om het college van B&W te controleren, in dit geval op de doelmatigheid van verstrekte subsidies, zoals deze ook aan uw stichting worden verstrekt. We gaan er vanuit dat u het streven naar transparantie als vanzelfsprekend ervaart en daarom mee wilt werken aan onze controlerende taak richting het College. Daartoe doen we middels dit schrijven een klemmend beroep op u/uw stichting, om ons de jaarrekeningen van uw stichting over 2008 en 2009 te doen toekomen. Graag zien we de gevraagde documenten voor 7 augustus 2010 tegemoet. Met vriendelijke groet, Machiel de Graaf, Gemeenteraadslid PVV.
In de pers werd lauw gereageerd op de brief. Een van de ontvangers, de beheerder van een galerie waar jonge kunstenaars uit de hele wereld hun werk exposeren, zei dat de boeken van alle culturele instellingen per definitie ter inzage liggen op het stadhuis. De directeur van het India Film Festival zei juridisch advies te hebben ingewonnen, waaruit blijkt dat hij niet verplicht is de boeken te sturen naar één specifiek gemeenteraadslid.
Op het internet plaatste een lezer als reactie: ‘Zijn de financiën van de PVV zelf wel transparant? Waarom weten we nog steeds niet wie hun internationale donateurs zijn?’ Met een eerder artikel rond deze Machiel de Graaf werd door journalisten geen verband gelegd: in mei dit jaar sloeg hij alarm in de gemeenteraad, omdat de organisator van de jaarlijkse vlaggetjesdag van Scheveningen, als de eerste haring feestelijk wordt binnen gehaald, een tekort had van 40.000 euro: ‘In deze tijd van grote culturele veranderingen is Vlaggetjesdag voor veel mensen een onwrikbaar anker’, beweerde de Graaf toen: ‘Dat anker mag nooit in een financieel zanderige bodem terecht komen en daarom vraag ik het college dit jaar garant te staan voor een eventueel tekort.’
Dit lijkt allemaal natuurlijk niet ernstig en het ligt een beetje in de lijn der verwachtingen: dit is typisch PVV, extreemrechts gaat uiteraard jacht maken op allochtonen en multiculturele instellingen, dat hebben ze trouwens uitdrukkelijk beloofd. Gaat dat op landelijk niveau ook gebeuren, nu er een VVD-CDA kabinet dreigt te komen met gedoogsteun van de PVV? Zullen VVD en CDA dat zomaar toestaan? En wat is de diepere betekenis hier achter, gegeven het feit dat het om veelal kleine instellingen gaat met onbeduidende subsidiebedragen?
Om met dat laatste te beginnen: met de hoogte van het bedrag heeft het niets te maken. Bij symboolpolitiek gaat het nooit om getallen: in Zwitserland staan maar vier minaretten, en toch is de bouw van een vijfde verboden. Het aantal boerkadraagsters in Nederland en België bedraagt enkele honderden, toch zullen veel parlementariërs en rechtsdeskundigen uren en dagen besteden aan het formuleren van een wet voor het boerkaverbod.
Symboolpolitiek is namelijk precies wat het is: symbolisch. Het staat voor iets anders. Dat andere waar het voor staat, kan sterk wisselen, tussen tegenpolen, afhankelijk van wie er interpreteert en in welke context: het dragen van een boerka in landen met een boerkaplicht, zoals Saoedi-Arabië of door de Taliban gecontroleerde gebieden, staat voor de onderdrukking van de vrouw.
Het dragen van een boerka in landen met straks een boerkaverbod, landen als Frankrijk, maar ook België en Nederland, staat voor zelfbevrijding van de vrouw. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de vrouwen in Frankrijk die een boerka dragen, dat meestal juist doen tegen de zin van hun vader, echtgenoot of broer. Ze willen er een signaal mee afgeven, namelijk dat ze trotse moslima’s zijn. Ze willen opkomen voor hun geloof, omdat het door anderen wordt bedreigd.
Zo kan de oproep tot een boerkaverbod ook verschillend geïnterpreteerd worden: het kan zijn dat rechts en extreemrechts dat doen om de waardigheid van de moslima te herstellen en de vrijheid van de vrouw te bevorderen. Maar het kan ook zijn dat men oproept tot een boerkaverbod om moslims en de Islam te krenken en te vernederen. Iedereen snapt namelijk dat de stelling dat totale gezichtsbedekking de veiligheid aantast, niet opgaat. Er zijn in het maatschappelijke verkeer verder nog genoeg integraalhelmen en geblindeerde auto’s, alsook diep over het hoofd getrokken mutsen en zware sjaals.
Het is dus mogelijk om de diepere betekenis te zoeken achter de brief van de PVV’er Machiel de Graaf. Hij zegt dat hij transparantie wil in de besteding van gemeenschapsgelden. Je kunt ook zeggen dat hij duidelijk wil maken dat culturele instellingen die zich inzetten voor diversiteit en de bevordering van gemeenschapszin, rekening moeten houden met de beëindiging van de subsidie. De algemene vraag zal zijn of het gestelde doel, namelijk integratie, is bereikt. Toont u dat maar aan: is er minder criminaliteit, minder onrust, minder angst, meer aanpassing, wederzijdse liefde? Laat ons de cijfers zien.
De subsidiebeëindigers weten natuurlijk dat cultuur niet zo werkt, dat er nooit sprake is van direct meetbare resultaten. Toch willen ze die beëindiging, al levert het in deze tijden van noodzakelijke bezuiniging van overheidsuitgaven nauwelijks geld op. Wat betekent dat men een signaal wil afgeven, namelijk dat initiatieven die streven naar fatsoen en beschaving, eigenlijk ongewenst zijn.
Hier ligt weer een andere gedachte achter: is cultuur werkelijk zo belangrijk om gemeenschapszin te bevorderen? Benedict Anderson schreef er in 1983 een klein meesterwerk over, Imagined Communities. Het ging over het ontstaan van Indonesië, een land dat nog niet bestond, zelfs fysiek niet, omdat het om honderden kleine eilanden gaat. Wat er nodig is om toch een volk en een vaderland te scheppen? Een gemeenschappelijke taal, in dit geval een nieuwe creatie, het Bahasa Indonesia. In die taal kunnen de bewoners van het grondgebied met elkaar communiceren, maar dat is natuurlijk niet voldoende: een land is altijd te groot om elke medebewoner begroet en gesproken te kunnen hebben. Dus moet er een mechanisme zijn die steeds wijst op het nationale verband, door onderscheid te maken tussen wij en zij, tussen binnenland en buitenland. Welk mechanisme dat is? De krant, zei Anderson indertijd. Wij kunnen zeggen: het nieuws in het algemeen. Helemaal goed is het als het buitenlandse nieuws relevant wordt gemaakt met een binnenlands motief: in Duisburg stierven 21 mensen in de stampede; de Telegraaf opende met de ene Nederlander die daartussen zat.
De taal, de krant, gelijklopende klokken, de nationale vlag, plaatjes van de landkaart, portretten van de president of de koning op muren en bankbiljetten, ze dragen allemaal enorm bij aan het gemeenschapsgevoel: een gevoel dat zo sterk is, zegt Anderson, dat men bereid is ervoor te sterven.
Dit klinkt allemaal niet bijster verrassend meer. De gedachte van Anderson is behoorlijk gemeengoed geworden, maar in zijn tijd was het nogal verrassend. Sociaalwetenschappers volgden lange tijd de oude Marx, als het om het begrijpen van samenlevingen ging, en Marx maakte onderscheid tussen de heersende en de uitgebuite klasse, als de noodzakelijk peilers van het kapitalisme. Marx voorspelde ook dat de arbeiders zich zouden organiseren en in opstand zouden komen, teneinde het kapitalisme omver te werpen. Allemaal noodzakelijk en automatisch.
Er zat dus niets anders op dan te zitten en te wachten. De revolutie zou vanzelf wel komen. Toen dat uitbleef, las men vlug Karl Marx na, die iets zei over het vals bewustzijn, veroorzaakt door religie, en ook wel door nationalisme.
Maar er was één denker die het economische determinisme van Marx en de meeste sociaalwetenschappers ter discussie stelde: de Italiaan Antonio Gramsci, die het begrip ‘hegemonie’ introduceerde: in de cultuur worden de kiemen van denkwijzen gelegd, die de samenleving bij elkaar houden, die gemeenschapszin creëren. Cultuur is het cement dat de bouwstenen van de maatschappij bij elkaar houdt. Na Gramsci kon Benedict Anderson de aandacht vestigen op het nationalisme en de rol van de dagelijkse krant. Het economische determinisme was voorbij.
Was dat zo? Het merkwaardige van determinismen is dat ze kennelijk golfbewegingen maken, opkomen en afnemen. Je kunt zeggen dat Nederland nu in een uiterst economisch deterministische fase is terecht gekomen: in de Nederlandse politiek zijn economie en cultuur hardhandig gescheiden. VVD en CDA kunnen alleen samenwerken met de PVV op het economische vlak, ze zijn het eens over de bezuinigingen die de heersende klasse niet al te hard mogen treffen. Maar cultuur? Dat is weggeven aan de PVV, als een speeltje. Natuurlijk zullen VVD en CDA het een beetje bewaken, zoals ouders hun kinderen met hun speelgoed in de gaten houden. Al te rigoureuze ingrepen mag de PVV niet bedenken. Het opheffen van het filharmonisch orkest zal dus niet gaan, het beëindigen van subsidies aan kerkelijke activiteiten evenmin. Maar subsidies aan moskeeën? Aan Koranscholen? Aan multiculturele activiteiten? Indiase filmfestivals? Amateurkunst? Toe maar, dat is small fish.
Bovendien zijn al deze culturele initiatieven voortgekomen uit een sociaaldemocratisch ideaal van volksverheffing: cultuureducatie en multiculturele initiatieven zijn overigens de enige punten geweest die de PvdA in de cultuurparagraaf van haar partijprogramma had staan. Die zijn dus door de VVD en het CDA in de aanbieding gedaan, waar het zwakzinnige kameraadje dat PVV heet mee mag gaan stoeien.
Laten we wel wezen: zo’n brief van ene Machiel de Graaf lijkt onbenullig, maar is ten diepste een uiting van een angstaanjagend economisch determinisme en een daarmee gepaard gaande minachting van cultuur als het cement van de samenleving. Het bij elkaar houden van een gemeenschap is nooit een automatisme geweest, maar daar gaat men in Nederland op dit moment wel van uit. Vooral de kleine, beginnende, opkomende, internationaal ingestelde of allochtone instellingen: ze zijn op weg naar het einde.
Anil Ramdas presenteert in het najaar van 2010 het VPRO-programma ZOZ (zie ook: www.uitzendinggemist.nl). Eerder presenteerde hij voor dezelfde omroep het mediakritische programma Het Blauwe Licht. Hij is correspondent voor NRC Handelsblad. Onlangs verscheen zijn boek Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle. Anil Ramdas reflecteert op vraag van deBuren maandelijks op diversiteit, politiek en media op http://www.deburen.eu/nl/nieuws-opinie.