Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Viktor Navorski spreekt de taal niet. En hij is zijn land kwijt, vanwege een staatsgreep in Krakozhia. Hij is statenloos burger en hij wil New York in, maar hij heeft daarvoor de geldige papieren niet. Dus blijft hij hangen in de vertrekhal van de luchthaven, als ongewenste vreemdeling. Eeuwig in transit.
Steven Spielberg, die The Terminal (2004) regisseerde, is een groot vakman. Hij weet van elk gegeven een mooi menselijk drama te maken, hoe onwaarschijnlijk, absurd en buitenissig ook. Geef hem een haai, een buitenaards wezentje, zelfs maar een vrachtwagen, hij weet er wel raad mee. Hij heeft zelden een diepere boodschap, want hoe goed hij zijn vak ook kent, veel te vertellen heeft hij niet. In diepere filosofische zin. Als er bij hem metaforen en symbolen of grotere levensvisies ontstaan, gebeurt dat per ongeluk.
Dat is niet erg. De kijker heeft het recht er vandoor te gaan met wat hem wordt aangereikt; als de auteur zijn werk weg geeft, dus publiek maakt, heeft hij zijn greep erop verloren. Dan gaan wij, het publiek er over.
De transitruimte waarin de film zich afspeelt zie ik als de nieuwe, moderne wereld. De wereld waarin wij nu wonen. Het is een mooie wereld, Spielberg heeft kosten noch moeite gespaard die tot haar recht te laten komen. Hij kon moeilijk in JFK Airport zelf filmen, dus bouwde hij de transitruimte nauwkeurig na in een hangar van de Amerikaanse luchtmacht in Los Angeles, Californie. De roltrappen werden gekocht van een warenhuis dat failliet was gegaan, de vloertegels waren echt zo gepolijst en glad als ze leken, de hamburgerketen Burger King betaalde flink mee aan de productiekosten, in ruil voor reclame.
De transitruimte wordt bevolkt door normale mensen. En die zijn nou eenmaal vreemd en gek. Ze komen overal vandaan, ze zijn van alle etniciteiten. Er is de Indiase schoonmaker die in iedereen een agent van de CIA vermoedt, er is een zwarte bestuurder van transportkarretjes die gokspelen organiseert met drank en drugs als inzet, er is de Mexicaan die hopeloos verliefd is en er is de beeldschone stewardess van onbestemde afkomst die een verhouding heeft met een getrouwde man. En er is natuurlijk Viktor Navorski zelf, uit het niet bestaande Krakozhia, die Engels leert door de reisgidsen van New York in het Engels en in het Krakozhiaans woord voor woord met elkaar te vergelijken. Het schijnt volgens taalwetenschappers echt te kunnen, de taal op die manier leren.
De antagonist is Frank Dixon, het hoofd van de immigratiedienst, de baas van deze microkosmos, die een raar geval als Navorski liever kwijt is dan rijk. Want Navorski is geen illegaal, hij is geen crimineel, hij is alleen maar ‘unacceptable’: ongewenst en onwelkom. Als hij de transitruimte zou verlaten, zou hij een illegaal zijn en dus andermans probleem. Maar die Navorski verlaat de transitruimte niet. Wat wil zeggen dat hij geen wet overtreedt, omdat er geen wet bestaat die op hem van toepassing is.
Dit is helemaal mijn wereld, dacht ik toen ik The Terminal voor het eerst zag. Dit is de wereld van iedere migrant. Dit is de wereld van elke kosmopoliet. Zijn we in deze geglobaliseerde wereld niet allemaal voortdurend in transit?
Zijn we niet allemaal omringd door computers, mobiele telefoons, hamburgers en cola, neonverlichting, vloertegels, etalages, zijn we niet allemaal onderweg, op vertrek, op tijd of verlaat? Wat zijn Amsterdam, Brussel, Parijs, Londen, Rome, Delhi, Nairobi, Kaapstad en New York anders dan enorme internationele transitruimten zoals Spielberg er één nabouwde in Californië?
In zo’n wereld valt goed te leven. En we doen niet anders, we kunnen niet anders. In die transitruimte ontstaan vriendschappen, tijdelijk en vluchtig, soms diep gemeend en verwantschappelijk; in die transitruimte vinden we onze weg, doen we onze dagelijkse dingen, werken, leven en vermaken wij ons, tot wij sterven.
Maar dan is er Krakozhia. Viktor Navorski is er geboren en getogen en hij noemt het steevast ‘thuis’. Er woedt een oorlog, er heeft zich een regimewisseling voorgedaan, dat nieuwe regime is nog niet erkend door de wereld, het is een verwaarloosbaar land zonder noemenswaardig verhaal of geschiedenis, zelfs de taal is af te leren. En toch is het ‘thuis’, een mythisch oord waar hij naar terug kan. Daar heeft hij geen reden voor, die reden wordt immers nergens gegeven. In de transitruimte heeft hij zijn vrienden gemaakt, zijn collega’s, zelfs zijn liefde heeft hij in die ruimte gevonden. Waarom in godsnaam maalt hij nog om het bestaan van het fictieve Krakozhia?
Ik dacht altijd dat alleen migranten die merkwaardige aandoening hadden, heimwee. Een vreemd soort nostalgie, waar alleen in het Portugees en het Galicisch een goed woord voor is: Saudade. Het is iets als weemoed, een melancholie, een verlangen naar de geborgenheid van de jeugd, binnen een imaginaire gemeenschap. Het gevoel dat je als kind hebt: dat alle mensen om je heen jouw soort mensen zijn, dus betrouwbaar, zorgzaam, liefdevol. Het heeft nooit bestaan, die plaats en tijd, en Saudade is daarom ook geen eenvoudig verlangen naar een terugkeer naar vroeger. Het is een aanduiding van een universeel menselijk gemis.
En dat is dus de fout die ik maakte: de gedachte dat alleen migranten die aandoening hebben. Saudade is universeel. Iedereen heeft dat verlangen naar een verbeelde veiligheid en geborgenheid, iedereen wil beschikken over een eigen Krakozhia. Bart de Wever noemt het Vlaanderen, vrij van Franstaligen; Geert Wilders noemt het de judeo-christelijke gemeenschap, vrij van moslims.
Is het erg, geloven in een Krakozhia? Op zich niet, maar het kan ziekelijke vormen aannemen. De Wever is eindeloos netter dan Wilders, maar de pathologische grenzen worden door beiden overschreden. Voor hen is Krakozhia echt, een reëel bestaande plaats en toestand, een tastbare, zichtbare, bereikbare werkelijkheid. Hun geloof is zo vurig, dat het gevaarlijk is. Want velen kunnen erdoor worden meegesleept, de geschiedenis stikt van de voorbeelden van massa’s die aanlopen achter iemand met waanideeën.
Dat is het punt waarop ik kwaad werd bij het zien van The Terminal: toen op het bord met de vertrektijden ineens verscheen: ‘Krakozhia: On Time’. Spielberg, ben je nu helemaal gek geworden? Je had zo’n schitterend wereldbeeld te pakken, het enige juiste idee, dat we allemaal in transit zijn. En nu doe je alsof er een echt land is. Een echte staat waar je naar toe kunt. Alles had Spielberg in één klap verpest, de idioot.
Anil Ramdas presenteert in het najaar van 2010 het VPRO-programma ZOZ (zie ook: www.uitzendinggemist.nl). Eerder presenteerde hij voor dezelfde omroep het mediakritische programma Het Blauwe Licht. Hij is correspondent voor NRC Handelsblad. Onlangs verscheen zijn boek Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle. Anil Ramdas reflecteert op vraag van deBuren maandelijks op diversiteit, politiek en media op http://www.deburen.eu/nl/nieuws-opinie.