Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Op zaterdag 25 september droeg Judith van der Wel in Oostende haar brief aan Multatuli voor als onderdeel van het Multatuli-jaar. Met haar brief won zij de essaywedstrijd 'Beste Multatuli, ...' en daarmee een reis naar Indonesië. Op 30 september is zij in Brussel te gast bij Max Havelaar België tijdens de Week van de Fair Trade.
Amsterdam, 1 juni 2010
Beste Multatuli,
Nu u wit geworden bent en wat losser in lijf en leden, noemt men u ‘Directeur van het Consultatiebureau voor Hedendaagse Zaken – Afdeling (Post-) Kolonialiteit en Interculturaliteit’. In die hoedanigheid wil ik u advies vragen over de manier waarop Nederlanders omgaan met vreemdelingen. Zo stellig als u 150 jaar geleden Willem III aanklaagde, zo terughoudend ben ik echter in mijn schrijven. Ik ben nu 26 jaar, heb na mijn gymnasium alles gestudeerd wat ik wilde, maar ik heb minder dan u van de wereld gezien. U brak uw opleiding aan de Latijnse school af en voer naar Indië. Dat wilde ik niet eens. Ik genoot van Latijn, van Oeroeg en Indische duinen. Ik droomde wel, ook van mijn opa’s geliefde Indië, maar tussen toen en later lag een zee van tijd. Nog ben ik de oceaan niet overgevlogen om het land te bezoeken waar mijn familie heeft gewoond. Ik ben een droogzwemmer, en daarom heb ik uw advies nodig.
Sinds uw dood ziet Nederland er anders uit, daarvan moet ik u eerst op de hoogte stellen. Om maar met uw handelsmerk te beginnen: koffie is er nu in allerlei soorten, van espresso tot latte macchiato, en de Lauriergracht is veranderd van een volksstraat in een straat voor jonge, succesvolle zakenlieden. Als u hier over straat loopt, ziet u auto’s – een soort koetsen die op olie rijden – en ziet u mensen die over grote afstand met elkaar praten via een draagbaar machientje. Misschien bent u als feminist en atheïst trots wanneer u opmerkt dat tegenwoordig het merendeel van de vrouwen een inkomen verdient en dat er kerken zijn die tot supermarkt of fietsenstalling verbouwd zijn, omdat er te weinig kerkgangers kwamen. Die observaties lijken slechts over de buitenkant van de samenleving te gaan, over abstracties als technologie, globalisering, emancipatie, secularisatie, enzovoorts. Deze ontwikkelingen hebben de mensen echter veranderd.
Heeft u de mensen gezien? Ze zijn groter en dikker geworden, ze hebben verschillende huidskleuren, dragen kleren in allerlei stijlen. Als u hen aanspreekt, zult u merken dat ze diverse talen spreken en dat ze verschillende religies en seksuele voorkeuren hebben. De variatie onder de Nederlandse bevolking is groter geworden. Veel Nederlanders vinden dat fijn voor zover het hun keuzevrijheid vergroot, al is het maar tussen een broodje haring en falafel. Aan de andere kant worden sommige Nederlanders ook angstig van die diversiteit. Wat betekent het nog om Nederlander te zijn? Gaat onze cultuur niet verloren? Waar liggen de grenzen? Sommige mensen zeggen dat ze het gevoel hebben dat zij niet meer in Nederland wonen nu de meeste bewoners van hun wijk allochtoon (lees: niet-Nederlands van origine) zijn. Deze autochtone Nederlanders voelen zich bedreigd, zeker als zij worden uitgescholden voor ‘hoer’ of ‘vieze homo’. Tegelijkertijd voelen die zogenaamde allochtonen ook allang dat het woord ‘allochtoon’ stigmatiserend is geworden, zoals ‘nikker’ en ‘liplap’ dat vroeger waren. Waar zijn deze mensen nog thuis als zij vervreemd zijn geraakt van hun land van herkomst maar in Nederland evenmin gewenst zijn?
Waarschijnlijk overval ik u met deze moeilijke vragen. Tenslotte bent u pas net directeur geworden van het Consultatiebureau voor Hedendaagse Zaken, nadat u er meer dan een eeuw uit bent geweest. Toch meen ik dat deze situatie u niet geheel vreemd voorkomt, omdat ze overeenkomst vertoont met de situatie die u beschrijft in uw Max Havelaar. Ook toen lieten Nederlanders aan vreemdelingen hun tanden zien om hun eigen identiteit te beschermen. Herinnert u zich nog hoe superieur de Nederlanders zich opstelden ten opzichte van de Javanen, die onbeschaafde inlanders, van wie het vel in de hel nog zou worden afgestroopt? Weet u nog dat zij lachten om die inlanders die de letters g en h niet uit elkaar konden halen, terwijl u probeerde uit te leggen dat het Nederlands juist door het Arabisch beïnvloed is? En dat men vond dat de Nederlandse mevrouw Sjaalman zich moest aanpassen toen ze een sarong droeg in de Amsterdamse Jordaan?
Dat superioriteitsgevoel hebben sommige autochtone Nederlanders nog steeds. Zij kijken neer op allochtone Nederlanders, en van hen het meest op moslims, van wie voor het gemak één grote, lichtbruine groep is gemaakt. De ‘onbeschaafde liplap’ van toen is de ‘achterlijke moslim’ van nu. De sarong die mevrouw Sjaalman moest afleggen is het ‘horizonvervuilende hoofddoekje’ van tegenwoordig. Taalverwantschap met het Arabisch is in dit wereldbeeld niet interessant, want de joods-christelijke cultuur is verheven boven die ‘achterlijke islamitische’. ‘Onze’ cultuur onderdrukt vrouwen immers niet en voedt kinderen niet op tot crimineel straattuig. Integendeel, ‘wij’ brengen niet alleen onze eigen bevolking beschaving bij, maar ook Afghanen in the war on terror. Ziet u de parallel? Sommige autochtone Nederlanders kijken net zo neer op moslims als er destijds op Javanen werd neergekeken. Zelfs het feit dat deze moslims hier zijn, komt voort uit superioriteitsgevoel. In de jaren zestig en zeventig haalde Nederland hen namelijk als gastarbeiders uit Turkije en Marokko omdat zij hen lagere lonen konden uitbetalen. Nu klagen diezelfde Nederlanders dat Marokkanen en Turken de Nederlandse staat zoveel kosten…
Goed, goed, alles goed, zult u zeggen, maar… de Javaan werd mishandeld! Dat is waar. Op Java leidde dit superioriteitsgevoel en racisme ertoe dat Nederlanders geen enkele schroom voelden om buffels af te pakken, opstanden bloedig neer te slaan en mensen te laten werken tot ze niet meer opstonden. Het leven van de Javanen telde niet, omdat zij amper als mensen werden gezien. Gelukkig behandelde Nederland de gastarbeiders niet op die manier. Nederland liet hen in goede arbeidsomstandigheden werken, liet hun gezinnen overkomen en zette projecten op om hen goed Nederlands te leren. Dat klinkt positief. Behandelen wij vreemdelingen dan nu eindelijk zoals wij zelf behandeld willen worden? Helaas is mijn antwoord ‘nee’. Om dat te begrijpen moet u met mij een gedachtesprong maken van de Turkse en Marokkaanse vreemdelingen die inmiddels voor de wet Nederlands zijn naar de vreemdelingen die wachten op een verblijfsvergunning. De laatste groep wordt werkelijk slecht behandeld.
Ieder jaar komen er zo’n 15.000 vluchtelingen naar Nederland om asiel aan te vragen. Van dat aantal schrikt Nederland, net als andere West-Europese landen schrikken van hun aantallen. Ieder land is namelijk doodsbang om niet streng genoeg te zijn en op die manier meer asielzoekers te trekken dan andere landen. Nederland stuurt dan ook vluchtelingen door naar Griekenland, ook al is van dit land bekend dat het de mensenrechten schendt in zijn vluchtelingenopvang. Voor kritiek houdt de Nederlandse politiek zich echter Oost-Indisch doof, net als de Slijmeringen uit uw tijd.
Vluchtelingen die in Nederland blijven en asiel aanvragen, komen in een asielprocedure terecht die versneld 48 uur of regulier een half jaar duurt. In de praktijk duurt deze procedure meestal langer, zeker als mensen in hoger beroep gaan tegen de uitspraak. Er zijn verhalen bekend van mensen die al tien jaar in een asielzoekerscentrum wonen. Hun kinderen zijn hier geboren en spreken vaak vloeiend Nederlands, en toch verkeren zij nog in onzekerheid of zij in Nederland kunnen blijven. In het asielzoekerscentrum slapen zij met een groot aantal mensen op een kleine kamer. Veel mensen hebben ernstige psychische klachten. Bezoek wordt nauwelijks toegelaten. Vorig jaar bracht hulporganisatie Unicef een rapport uit waaruit bleek dat de Rechten van het Kind in Nederlandse asielzoekerscentra niet gewaarborgd zijn.
Hoewel de bewoners van een asielzoekerscentrum weinig vrijheid hebben, zitten asielzoekers in detentie- en uitzettingscentra echt opgesloten. Deze asielzoekers zijn ‘uitgeprocedeerd’; zij moeten het land uit. Soms zitten zij echter jarenlang in de cel te wachten op hun uitzetting, zonder dat zij een strafbaar feit hebben gepleegd. Zij hebben nauwelijks bewegingsvrijheid en hebben in tegenstelling tot gevangenen geen dagprogramma. Dit is met name zwaar voor mensen uit kwetsbare groepen, zoals ouderen, kinderen, en slachtoffers van mensenhandel en marteling. Verschillende belangenorganisaties pleitten dan ook voor maximale bewegingsvrijheid en een verblijf van hooguit een half jaar. Nu hebben Nederlandse gedetineerden het nog beter dan deze vluchtelingen.
Ziet u wat er gebeurt, Multatuli? Grote groepen vreemdelingen worden geëtiketteerd als ‘asielzoekers’, waarmee ze al wat minder op ons lijken, en weggehouden van onze samenleving. In uw tijd zag men de misstanden op Java niet omdat de mensen buiten het systeem niet op Java woonden, nu ziet men de misstanden niet in eigen land omdat de deuren van asielzoekerscentra en zeker detentie- en uitzettingscentra op slot zitten. Het is niet menselijk om zo met vreemdelingen om te gaan die doodsangsten hebben uitgestaan, familie hebben verloren, zijn verkracht of zijn verminkt. Deze mensen hebben warmte en zorg nodig, maar in plaats daarvan krijgen zij te maken met kille procedures en een zeer beperkte vrijheid. Dat is niet alleen goedkoop, dat voorkomt eveneens dat zij zich gaan hechten aan dit land.
Ik heb u twee complexe verhalen verteld. Het eerste verhaal noemen droogstoppels ‘integratieproblematiek’, het tweede ‘vreemdelingenbeleid’. In het eerste verhaal speelt de Moslim de hoofdrol, een (nakomeling van een) gastarbeider uit Marokko of Turkije die, meer nog dan andere Allochtonen, gestigmatiseerd en gediscrimineerd wordt. Hij wordt even achterlijk neergezet als de onbeschaafde Javaan uit uw tijd. Het tweede verhaal gaat over de Asielzoeker die jarenlang moet wachten tot hij hoort of hij in Nederland kan blijven terwijl hij nauwelijks vrijheid heeft. In dit verhaal is de inhumane behandeling van vreemdelingen vergelijkbaar met die van Javanen. Wat de verhalen met elkaar gemeen hebben is dat zij vertellen over ons onvermogen om de vreemdeling met een open houding tegemoet te treden. De vreemdeling wordt op afstand gehouden, zowel uit superioriteitsgevoel – “hij mag blij zijn dat hij in een asielzoekerscentrum kan wonen” – als uit angst – “straks islamiseert Nederland”. Juist die superieure en wantrouwende houding drijft de vreemdeling in een groep van gelijkgestemden, bijvoorbeeld van conservatieve moslims. Het gevolg is dat de afstand tussen de autochtone Nederlander en de vreemdeling nog groter wordt, waardoor ook de kans op geweld toeneemt. Mijn vraag aan u is dan ook hoe autochtone Nederlanders en vreemdelingen met en zonder verblijfsvergunning naar elkaar toe kunnen groeien.
Overval ik u met die vraag? Beste Multatuli, ik zei u in het begin dat ik een droogzwemmer ben. Ik woon in een multiculturele wijk in Amsterdam, maar ik spreek zelden moslims. Ik ben wel eens in een moskee en een hindoetempel geweest, maar nog nooit in asielzoekerscentrum. Omdat ik niet wil dat u meteen stil valt na mijn vraag, opper ik een paar ideeën. Ik ben benieuwd wat u ervan vindt.
Wat denkt u ervan om de deuren van asielzoekerscentra en uitzettings- en detentiecentra open te zetten? Deze mensen zijn immers geen criminelen, maar mensen zoals u en ik die uit hun gewone leven gerukt zijn. Misschien kunnen we hen daarom ook laten meedenken over het beleid in de centra, zodat zij kunnen opkomen voor hun eigen belangen en de Rechten van het Kind. En wat vindt u ervan als asielzoekers na een jaar in Nederland kunnen beginnen met werken? Het is tenslotte niet hun keuze om jarenlang te wachten tot duidelijk wordt of zij een verblijfsvergunning kunnen krijgen. Bovendien vergroot werkloosheid de kans op psychische klachten en dat kost ons zuinige landje geld. Als laatste lijkt het mij vanzelfsprekend dat er geen asielzoekers meer worden doorgestuurd naar Griekenland, aangezien wij weten dat de Rechten van de Mens daar met voeten getreden worden.
Dan het integratievraagstuk. Het valt niet mee om autochtone en allochtone Nederlanders dichterbij elkaar te brengen en vooroordelen af te breken. De grootste successen worden op de werkvloer en op school geboekt, dus werken en studeren moet in ieder geval gestimuleerd worden. Daarnaast kunnen we wellicht asielzoekers en vluchtelingen laten vertellen over hun geschiedenis, juist ook aan autochtone Nederlanders die de multiculturele samenleving als bedreigend ervaren. Anderzijds kunnen we deze autochtone Nederlanders naar hun frustraties vragen, in plaats van hen af te doen als ‘domme racisten’. En wat mijzelf betreft: wanneer u uw geest mijn richting op wilt laten waaien, Multatuli, zet ik graag een poëzie-uitwisseling op tussen Nederland en een islamitisch land. Met Iran misschien, een land rijk aan gedichten, of Indonesië… Als dat idee u aanspreekt, hoor ik uw geest graag kloppen!
Hartelijke groeten,
Judith van der Wel