Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Op 4 april van dit jaar overleed op 80-jarige leeftijd de Nederlandse schrijver Rudy Kousbroek. Mijn eerste idee was om onmiddellijk een column op deze website aan hem te wijden. Het was, dacht ik, het minste wat ik kon doen voor een auteur die zoveel vreugde, lol, inzicht en wijsheid in mijn leven had en heeft gebracht. Aangevuld met de vaststelling dat de aandacht in de Vlaamse pers bedroevend laag was, hoogstens een kort berichtje hier en daar, veel viel er echt niet te rapen.
Had het te maken met het ontbreken van romans in zijn omvangrijke oeuvre (op het schitterende, visueel uitermate stimulerende Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam na, dat hijzelf beschouwde als zijn beste en unieke poging tot een roman)? Dat hij een niet zo bekende Vijftiger was? Dat hij niet thuishoorde in het rijtje van het grote trio Mulisch, Hermans en Reve, hoewel er toch een uitgebreide briefwisseling bestaat tussen de Wittgensteinbewonderaar en de auteur van De logologische ruimte?
Nu, erg is dat allemaal niet, ik kan zo andere lijstjes bedenken waarin hij wel thuishoort, bijvoorbeeld Kousbroek, Krol en Grijs (met de bedenking dat ik geen idee heb of de drie heren wel elkaars gezelschap zouden waarderen; voor mij althans horen ze samen). Dat de column er toen niet gekomen is, had te maken met een zekere schroom. Zou ik het aandurven een tekst te schrijven die een hommage hoort te zijn aan een man die taal op zo’n zorgvuldige, mooie én amusante wijze wist te hanteren, zonder hetzelfde niveau te halen? Natuurlijk niet.
Wat is er dan gebeurd, vraagt de lezer zich nu af, waardoor mijn terughoudendheid blijkbaar geen hinderpaal meer vormt? (Zo moet ik nu weerstaan om aan deze vraag een flauwe opmerking toe te voegen dat ik toch over merkwaardige vermogens moet beschikken die mij toelaten de gedachten van de lezer te kennen zoals ik ook moest weerstaan, maar het is niet gelukt, om deze zin neer te schrijven, waarvoor mijn excuses!) Maar goed, op de vraag van daarnet is het antwoord heel eenvoudig.
Recent verscheen postuum Restjes uit de reeks Anathema’s, het negende volume. Andere delen dragen prachtige titels zoals Het meer der herinnering (Anathema’s 5) en De vrolijke wanhoop (Anathema’s 8). Deze frequent polemische stukken zijn niet alleen soms grappig, soms lichtjes vilein, maar even vaak met een diepe empathie gedacht en geschreven, zeg maar ontroerend. Het is dezelfde ontroering die ik terugvind in de drie volumes onder de algemene titel Fotosynthese (Opgespoorde wonderen, Verborgen verwantschappen en Het raadsel van herkenning) of in zijn teksten over dieren, katten in het bijzonder.
In dat negende volume staat een tekst, getiteld Da jiang dong qu en erbij hoort een aanvulling, Oud-Chinese topografie. Het is dit stukje tekst, één pagina lang, dat mij zo heeft geraakt dat ik niet anders kon dan mijn schroom te overwinnen en deze column te schrijven. Er worden vijftien plaatsen opgesomd, waarbij de ene al verrukkelijker klinkt dan de andere. Ik mag ze hier niet allemaal oplijsten. Daarom dit compromis: de eerste vier zal ik zo meteen neerschrijven, maar ter compensatie wil ik er ééntje aan toevoegen, als hommage, met name de plaats die de titel vormt van dit stukje. Eerst Kousbroek: het terras van de eeuwige tegenwind, de hal van de vier dwaalwegen, de tempel van de zes tegenslagen en het heiligdom van de drie versprekingen. Bij ieder van deze plaatsen kan een mens wegdromen, de fantasie helemaal laten gaan en de mooiste verhalen bedenken. Zo ook, denk ik, met de bibliotheek van de ongelezen boeken. Zij het dat ik, ter ere van Kousbroek, wil aantonen dat deze plaats alles behalve fictief is. Mijn vermoeden is dat hij van de redenering die volgt zou genoten hebben.
Om de zaak concreet te houden, neem ik mijn thuisstad als referentiepunt. Gent telt, alle deelgemeentes meegerekend, ongeveer 250.000 inwoners. Een onderzoek van de Taalunie in 2006 uitgevoerd omtrent het leesgedrag van, onder andere, de Vlaming, laat het indrukwekkende cijfer zien van 10 boeken per Vlaming per jaar. Dus voor een stad als Gent betekent dit dat jaarlijks door Gentenaars 2.500.000 boeken worden gelezen, zij het met de randbemerking dat de spreiding zeer groot is, met name is er een veel te omvangrijke groep die nooit leest. Alle Gentse stadsbibliotheken bij elkaar hebben over de periode 2000-2009 ruim 570.000 boeken staan of, als we het per jaar mogen uitmiddelen, een slordige 57.000 boeken per jaar. Dus, met een beetje goed georganiseerde werkverdeling moet de jaarlijkse aanwinst zonder probleem te verwerken zijn door een gecombineerde actie van alle Gentse inwoners. Is dat geen bijzonder geruststellende gedachte?
Helaas, ik vrees van niet. Er wordt namelijk nergens beweerd dat het zou gaan om 2.500.000 verschillende boeken. Het is niet zo dat, gegeven 10 boeken van 2 Vlamingen, er noodzakelijkerwijze 20 verschillende boeken op tafel zullen liggen (denk maar aan een verliefd koppel dat uit pure verbondenheid precies dezelfde literatuur tot zich neemt). We moeten dit in rekening brengen, maar dan verandert het beeld helemaal.
Denk bijvoorbeeld aan de bestsellers. Er verschijnt er wel elke maand ééntje, laat ons aannemen voor de eenvoud dat het er 10 per jaar zijn. Neem aan dat elk van deze boeken door drie kwart van het Gentse publiek wordt gelezen, dat is al goed voor 187.500 maal 10, dus 1.875.000, zijnde reeds drie kwart van het totaal aantal. Zullen we even op deze weg verdergaan? Neem aan dat er nog 10 titels zijn die door de helft van de Gentse lezers worden verslonden, dat is dan weer goed voor 1.250.000 boeken. Maak de som en je hebt nu al meer dan 3.000.000 boeken, meer dan er in totaal gelezen wordt. Dus met 20 boeken is de klus geklaard en nu liggen er nog 57.000 – (10 + 10) = 56.980 boeken te wachten op een potentiële lezer. Waaruit volgt dat alle bibliotheken in essentie ongelezen blijven. Dus is eigenlijk elke reële bibliotheek een bibliotheek van ongelezen boeken. Volgende week: het laboratorium van ver-geten proeven.