Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Een woordvoerder van British Petroleum, John Curry, die op televisie verscheen naar aanleiding van de olieramp in de Golf van Mexico, verraste mij door de volgende uitspraak: "Het verlies per dag wordt geraamd op vijfduizend vaten (barrels)". Niet omwille van het gigantische aantal, niet omwille van de al of niet correctheid ervan, niet omwille van het gebruik van het woordje “verlies” (hoewel op zich ook een column waard), maar wel omwille van de gebruikte eenheid: vaten. Een vat of een barrel kan je toch alleen maar zien als een economisch bepaalde eenheid: het is een hoeveelheid die je kan verhandelen in een bepaalde vorm, met name een vat, om af te leveren bij de cliënt.
De woordvoerder heeft dus meteen de schade in economische termen uitgedrukt. Om het contrast duidelijk te maken, stel dat we een nieuwe maat definiëren: de ecoveld. Eén ecoveld is een terrein van één vierkante kilometer dat ecologisch bedreigd wordt door een ramp. Dus, bij een olieramp, kan je inschatten hoeveel ecovelds die tragedie vertegenwoordigt door uit te rekenen hoeveel vierkante kilometer erdoor in gevaar komt. Proef nu eens het contrast. Een woordvoerder van BP deelt mee aan de pers:
“Dames en heren, wij kijken aan tegen een ramp van ongeziene orde want op dit ogenblik is het schadegebied ongeveer 500 ecovelds en we verwachten een aangroei van op zijn minst 10 ecovelds per dag.”
Het voordeel van een dergelijke maat is ook dat het meteen duidelijk is wie er voor de schade mag zoniet moet opdraaien: BP. Terwijl een formulering in termen van vaten nog de mogelijkheid laat om in ultimo de consument de factuur te presenteren want ja, alle "verloren" olie en de kosten voor het opkuisen van de ramp moeten toch door iemand betaald worden en zouden, ja toch, mensen niet persé zo’n nood hebben aan olie, we zouden het in de eerste plaats nooit naar boven gepompt hebben, dat is toch evident.
Ik vermoed, op dit punt aanbeland, dat lezers zich afvragen wat deze column hier op deze website komt doen. Heb ik mij niet vergist en heb ik mijn (onbestaande) column voor de Financieel-Economische Tijd niet per ongeluk doorgestuurd naar deBuren? Echt niet, want het heeft naar mijn idee alles te maken met cultuur en dat hoort zeer zeker thuis op deze plaats.
Maten en gewichten hebben een lange, mooie en intrigerende geschiedenis in onze cultuur.
Iedereen kent ongetwijfeld het basisverhaal dat vertelt dat we met zeer subjectieve maten gestart zijn – de el afgeleid van de onderarm (wiens?), de duim, de voet, dat spreekt voor zichzelf (maar wiens?), een boogscheut (wiens boog?), … – en langzamerhand de maten van de mens hebben proberen onafhankelijk maken wat ons de meter, de seconde, de kilogram, … hebben opgeleverd.
In geen geval wil ik deze geschiedenis betwisten maar ik heb mijn twijfels bij de aangehaalde objectiviteit. Let op, ik zal de bepaling die we vandaag hanteren van wat een seconde is, niet in twijfel trekken. Hoe zou ik durven? Lees maar (op Wikipedia bijvoorbeeld): "De seconde wordt gedefinieerd als de duur van 9.192.631.770 perioden van de straling die correspondeert met de overgang tussen de twee hyperfijnenergieniveaus van de grondtoestand van een Cesium 133 atoom in rust bij een temperatuur van 0 graden Kelvin". Is dit geen schitterende poëzie? Voor de meesten onder ons staan er intrigerende, bijna half mystieke uitdrukkingen in: hyperfijnenergieniveaus, wat moet je je daarbij voorstellen? En wat is een atoom in rust? Een atoom dat vakantie heeft genomen? En moet die Kelvin geen Celsius of Fahrenheit zijn want dat zijn toch de temperatuurschalen die we kennen?
Maar bovenal wat heeft deze definitie te maken met de tijd die ik aflees van mijn uurwerk rond mijn pols? In verhouding daarmee is die tijdsaanwijzing bijzonder onbetrouwbaar en ronduit slordig. Maar het is een goede maat voor ons – en daar zit het subjectieve element – om te functioneren. Ik neem een trein op een bepaald uur en een bepaald aantal minuten, meer hoeft niet, daar hoeft geen stralingsovergang bij te komen. Dus werken we toch met verschillende maten en gewichten. Wat impliceert dat we keuzes te maken hebben. Dus dat het een zaak van mensen is en dat het wijs is om goed na te denken over welke maten wel en welke gewichten niet kunnen.
Het vatenvoorbeeld toont aan dat het economische denken duidelijk maten heeft vastgelegd. Het verdient een reeks aparte columns om de zotste economische maat die de mens ooit heeft bedacht met een minimale grondigheid te analyseren: geld!
Denk maar aan de kunstmarkt waar een Picasso vergelijkbaar wordt met een Malevich omdat een doek van de eerste voor het dubbele bedrag verkocht is in vergelijking met de tweede. 1 Picasso = 2 Malevich. Tussen de twee bedragen in ligt de prijs van een doek van Rothko, dus 1 Rothko = 1,5 Malevich. Waaruit mathematisch moet volgen dat 4 Rothko’s 3 Picasso’s waard zijn.
Hoe betekenisvol zijn dergelijke vergelijkingen? Kan je al niet even goed gewoon "onnozele" maten bedenken? Maten die ophouden een nut te hebben omdat wij als mensen ze niet meer kunnen koppelen aan wat dan ook in onze omgeving. Een voorbeeld: gemiddeld weegt de slurf van een olifant 150 kilogram. Laat dat de nieuwe maat zijn: de slurf. Zie je het al staan in een lift: “Het maximum gewicht dat deze lift kan dragen is 6 slurven”?
De slimmerik onder de lezers zal mij vragen hoeveel slurven een slurf van een olifant dan wel mag wezen? Zoals iedereen weet, is een slurf gelijk aan twintig zebrastrepen.