Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
De hele maand februari 2010 verbleef Guus Bauer, literair duizendpoot, in de PEN-flat te Antwerpen. Hij schreef hierover het boek Ik ben een groene waterman dat met steun van deBuren werd uitgegeven. U kunt dit boek winnen door een mooi antwoord te formuleren op onze prijsvraag. Vandaag bieden we u een voorproefje van het boek: een interview met Guus Bauer door door zijn jongere alter ego Bert Trompenburg.
Guus Bauer is dit jaar in april precies drie decennia geleden begonnen met uitgeven. Hij was toen net in de twintig. Tegenwoordig is Bauer naast uitgever ook auteur en recensent. Voor radio, kranten, tijdschriften en websites interviewt hij schrijvers uit alle windstreken. Van debutant tot bestsellerauteur.
Hoe bent u in het boekenvak beland?
Al op de middelbare school, in mijn geval een internaat, schreef ik tekstjes. Je bent daar toch voornamelijk op jezelf aangewezen. De gedichten uit die tijd zijn gelukkig in rook opgegaan. De dagboekfragmenten helaas ook. Ik had nog weleens willen lezen over het begin van de zangcarrière van Rick de Leeuw en de toneelvoorstellingen waar Kees Prins alle rollen van betekenis moest en zou spelen. Na mijn eindexamen kwam ik als advertentieverkoper bij een tijdschriftenuitgeverij te werken. Bladen voor de wassalon, de secretaresse en het grootverbruik in bejaardentehuizen. Ter compensatie schreef ik hoogdravende recensies in een katholiek blad. Mijn allereerste interview was met dichter Gerrit Kouwenaar. Die rampspoed was hij bij een reprise vorig jaar gelukkig vergeten.
Dus maar zelf een uitgeverij opgericht?
Geheel en al bij toeval. Ik had, gemankeerd auteur, natuurlijk al een aantal eigen bundels gedrukt. Een kunstenaar zocht een uitgever voor een project. Ik kon ‘in huis’ goedkoop drukken. Na dat kunststukje ben ik een beetje doorgeschoten. Ik wilde het ‘nieuwe’ fenomeen van de performing poets vastleggen en dat financieren met bekende namen.
Hallo mijnheer Claus, mag ik u uitgeven?
Ik leerde snel dat je werkelijk iedereen kunt vragen. Je moet alleen met een vast omlijnd idee een auteur benaderen. In korte tijd stond ik bij Gerrit Komrij, Boudewijn Büch, Simon Vinkenoog, Gust Gils, A. Moonen en zo nog een paar op de stoep. Frans Pointl en Rogi Wieg kwamen bij mij aanwaaien.
Nu interviewt u vaak grote namen uit de wereldliteratuur. Zijn er onderling overeenkomsten?
Naar schatting heb ik meer dan duizend literatoren gesproken. Het eindproduct is hetzelfde, namelijk een boek, maar er is er geen enkele schrijver die op dezelfde manier werkt. Dat is voor mij persoonlijk interessant. Ik leg antwoorden van de een ter weging voor aan de ander. Daar leer je van.
In welk opzicht?
Auteurs zoals David Grossman, John Irving of Ingo Schulze geven hun mening over de techniek van het schrijven. Het is niet zo dat je hun visie gelijk kopieert, maar je gaat je wel bepaalde zaken afvragen. ‘Ga nooit bewust op zoek naar poëtisch taalgebruik.’ Daarna ga je als vanzelf nog weer eens naar je eigen tekst kijken. De ellende van het zoeken naar de juiste vorm, de toon, de atmosfeer, de allesbepalende stem. Het is meestal een crime.
Maar toch ook wel een genoegen?
Als alles samenvalt, dan zeker. Maar schrijven vereist discipline. Kostschool bedankt! Ik schrijf elke dag ongeveer 1500 woorden. Een artikel, een recensie, een dagboekfragment of een stuk proza. Dat laatste gaat het langzaamst. Het meeste gaat weer weg. Zo hield ik laatst van een bestand van 65.000 woorden een verhaal van nog geen 2000 over. Om met de Hongaar György Konrád te spreken: ‘Een tekst is nooit klaar, een auteur verlaat deze alleen.’
Sinds 2003 bent u weer uitsluitend bezig met de literatuur. Haast op het obsessieve af. Wat was de aanleiding?
Ik werd in dat jaar abusievelijk gearresteerd als verdachte van een dubbele onderwereldmoord. De afwikkeling was op z’n minst Kafkaësk te noemen. Daar wilde ik een boekje over schrijven. Het uitgeefvirus, een behoorlijk resistent ziektekiempje, sloeg toen weer in alle hevigheid toe. Enorm veel plannen en weinig tijd. Voor Amsterdam Wereld Boeken Stad maakte ik zes titels en de Amsterdamse Bibliotheek is een vaste afnemer. En dan vind ik het leuk om zo nu en dan een nieuwe auteur te brengen.
In 2008 was daar ook het project Bij Reve aan tafel, een schrijfmarathon.
Ik heb een maandlang in de nieuwe hoofdvestiging van de Amsterdamse Openbare Bibliotheek gezeten. Ik wilde weleens weten of het waar is dat er 1 miljoen Nederlanders schrijven. Dagelijks komen in de OBA 6000 mensen langs. ‘Wij schrijven uw geschiedenis,’ kopte een banner. Eerst leek ik wel een dependance van de VVV. Maar daarna kwamen de mooie verhalen los. Terug naar de orale traditie, want op papier was het niet veel. Daar heb ik samen met een paar andere auteurs een dagboek van gemaakt. Ik ben een doe-het-zelver. Geen tijd om op anderen te wachten.
Ook niet op uitgevers? Najaar 2010 komt er ook weer een eigen prozawerk uit.
Ja, een wat dikkere roman onder de titel Heimwee heeft een kleur. Al moet ik eigenlijk zeggen Heimweh hat eine Farbe. Het komt namelijk eerst in het Duits uit en daarna in het Tsjechisch. En er is een Engelse vertaler mee bezig.
U laat dat zelf vertalen?
Ja, om Gerard Reve te parafraseren: ‘Ik ben een hoer in het diepst van mijn gedachten.’ Elke buitenlandse auteur die ik spreek krijgt een manuscript in het Duits of Engels. Het heeft mij al een onwaarschijnlijke lijst met quotes opgeleverd. Ik zie dat ook als een sport.
En die auteurs geven u zo maar een oneliner?
Ik overdreef. Natuurlijk geef ik dat manuscript niet aan iedereen. Het ligt aan het verloop van het gesprek. Vrijwel altijd zijn die aangenaam. Dat komt omdat ik geen interviews houd. Ik heb maar zelden een vragenlijstje. Ik toon interesse. En die is ook oprecht. Met heel veel schrijvers heb ik daardoor blijvend contact.
U publiceert ook veel onder pseudoniem.
Het is interessant om te zien hoe de media reageert puur op de tekst. Als ze het al oppikken, er komt natuurlijk veel te veel uit. Vijf procent van de auteurs krijgt daardoor vijfennegentig procent van de aandacht. Je kop op de tv helpt. Dan kun je bij wijze van spreken een drol tussen twee kaften doen.
Wanneer recenseert u zelf een boek?
Of je nu redacteur, vertaler, uitgever of schrijver bent, je moet veel lezen. Ik zou niet zonder kunnen. Per jaar lees ik honderden boeken, maar ik bespreek er maar een paar. Ik wil namelijk graag enthousiasmeren. Vandaar dat mijn recensies altijd positief zijn. De andere boeken bespreek ik niet. Ik erger me weleens aan zure stukjes van collega’s. Er is steeds minder ruimte in de bladen. Op die plek had het publiek op een paar mooie boeken gewezen kunnen worden. Tegenwoordig noemen mensen zich overigens ook te gemakkelijk schrijver. Het is een leefwijze. Je blijft heel lang auteur. Schrijf eerst maar eens een boek of vijf.
Uw favorieten van de laatste jaren?
Te veel om op te noemen. Een selectie: Edgar Hilsenrath, Aharon Appelfeld, David Grossman, Jenny Erpenbeck, Herta Müller, Ingo Schulze, Juli Zeh, Anne Michaels en Breyten Breytenbach.
Kunt u iets over uw werkwijze zeggen?
Tegen zessen in de ochtend begin ik met het lezen van een boek. Na het ontbijt ga ik een paar uur tikken aan proza. Oneindig schrappen meestal. Na het uitlaten van de hond, begin ik aan een recensie of het uitwerken van een interview. Daarna kijk ik weer naar de prozatekst van de ochtend. In de namiddag ga ik weer lezen. Ik heb die afwisseling, ook in stijl, nodig. Ik heb na een paar gesprekken met Thomas Rosenboom geprobeerd om van tevoren een uitgebreid schema te maken. Dat werkt bij mij niet. Wel speelt een boek eerst jarenlang in mijn hoofd. Een belangrijke ontwikkeling is dat ik invallen niet meer noteer. Mijn voorraad beschermengelen bij rode stoplichten is op. Hoe vaak ben ik niet als een blinde naar huis gerend om iets te noteren. ‘Als het goed is, komt het op het juiste moment vanzelf weer terug,’ zei Charles Lewinsky. Geruststellend, maar dan moet je wel een goed geheugen hebben.
Nog leuke projecten in het verschiet?
Een bundel over schrijvershonden, getiteld Ik ben een schrijvershond. Aanleiding was de hond van Havel die in de laatste dikke pil van Irving beet. De laatste had prompt een verhaal over zijn eigen viervoeter en die van een paar schrijversvrienden. Daarnaast maak ik Zeeën van tijd, een verzamelaar in verband met Sail 2010 voor de OBA. Verhalen van ondermeer Uphoff en Verbogt. En een hoop nieuw talent.