Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Poëzie zal vuur zijn

Literaire avonden staan zelden in vuur en vlam. Ze zijn meestal ‘van bovenaf’ georganiseerd en brandveilig. Waarom ontstaan zo weinig poëzieavonden van onderuit en spontaan? Waarom niet vanuit een noodzaak, een verslaving?
Door Reinout Verbeke op 18 nov 2009
Tekst
Literatuur & taal

Ik ben een poëziejunk. Sinds mijn achttiende schreeuwt mijn lichaam om een nog onbekende oorzaak geregeld om nieuwe (of dezelfde) verzen. Mijn ouders wisten indertijd met mij geen raad en voerden me elke herfst naar een parochiezaal in het diepe West-Vlaanderen. Het drugsparadijs heette poëziefestival Sappho. Jarenlang kreeg ik er afgemeten dosissen Claus, Campert, Kouwenaar, Wigman, Korteweg of Rawie.

Nadien kon ik er weer tegen. Even, want mijn geest vroeg voortdurend om een nieuwe dosis. Ik had op den duur een klantenkaart voor poëzieavonden, ontmoette er altijd dezelfde junks en kende langzamerhand de intro’s van Piet Piryns uit het hoofd. Misschien ben ik vooral verslaafd aan de sfeer van poëzieavonden. Niet de valse romantiek van rozen en gedichten op handgeschept papier, maar die van dichters, drank en overgave. Van dichters die hun meer dan gemiddelde ego tijdens die tien minuten op het podium kunnen vergeten. Die hun gedichten tot op de komma worden. Het gedicht als ultiem bewijs van hun bestaan, als schreeuw, als noodzaak. Echte dichters, dus.

Omdat het afschuimen van poëzieavonden me te duur werd, moesten de dichters maar naar mij komen. Daarom begon ik zelf met de organisatie van het poëziefestivalletje Literaire Living in een tot theaterzaal en loungebar omgebouwde kapel in Ardooie: Cultuurkapel De Schaduw. Afgelopen zaterdag, tijdens de derde editie, zag ik dichter Mark van Tongele door de golven klieven met zijn taalplezierboot. De man blaakt van echtheid. Is poëzie. Even daarvoor hield Peter Holvoet-Hanssen – nog zo’n dichter met een onverwoestbare drang – een wervelend pleidooi voor risicovolle poëzie. Hij citeerde Simon Vinkenoog: ‘Ware poëzie is een energie-overdracht uit de hoorn des overvloeds, een daad van bevestiging, een teken van overlevingskunst. Geen hobby, maar een passie. Geen luxe, maar noodzaak. Levende adem, waaiende geest, bewogen ziel. Poëzie dient onverbiddelijk te zijn, of niet.’ Van Holvoet-Hanssen z’n speech bleef me vooral ook het antwoord bij van Jean Cocteau toen men hem vroeg wat hij nog uit zijn brandend huis zou meenemen: ‘Het vuur’.

Wat zou je uit een brandende poëzieavond willen meenemen? Het vuur van de dichter. Geen twijfel over. Maar literaire avonden staan jammer genoeg maar weinig in brand. Ze zijn meestal ‘van bovenaf’ georganiseerd en brandveilig. Ze hangen af van subsidies en sponsors, zijn vaak overgeregisseerd en zetten dichters in volières op een veel te groot en te hoog podium. Waarom ontstaan zo weinig poëzieavonden van onderuit en spontaan? Waarom niet vanuit een noodzaak, een verslaving? Waarom organiseren meestal cultuurmensen culturele evenementen en niet bijvoorbeeld mijn bakker? Waarom debiteren de vuilnismannen hier geen Pablo Neruda tijdens het werk, zoals in Colombia? Waarom staan hier gedichten op bierkaartjes, vuilniszakken en gebouwen en gaan ze niet als pamflet van hand tot hand zoals tijdens de Praagse Lente? Waarom hier geen beatpoets die op cafétafels springen, zoals in North Beach, San Francisco? En waar zijn de troubadours van weleer gebleven? Waarom geen Bertolt Brecht of Paul van Ostaijen die in cafés gedichten zingen, zonder dat er subsidies voor zijn uitgetrokken?

Ik zag zaterdag ook zwart-witte opnames van Poëzie in Carré in 1966, de oermoeder van de moderne poëziefestivals. Simon Vinkenoog, die deze zomer van ons wegging, kreeg 2.000 man warm voor de dichters van toen. ‘Poëzie werd gezien als een medicijn tegen eenzaamheid, een organisator als een apotheker en een dichter als een kruising tussen een pastoor en een dokter’, schrijft Guido Lauwaert op de site van De Mededelingen. Hij kondigde dit jaar aan dat er een vijfde Nacht van de Poëzie komt, na de vier legendarische nuits blanches van de poëzie in de jaren zeventig en tachtig. De avonden verliepen in een prettig georganiseerde chaos, waarin Paul Snoek bijvoorbeeld een bokswedstrijd aanging met een andere dichter. In Nederland wordt de even legendarische Nacht van de Poëzie in Utrecht om technische en financiële redenen uitgesteld tot 2013.

Wordt het geen tijd voor poëzie, voor bloeddoorlopen POËZIE? Laten we bewijzen dat we geen makke generatie zijn die poëzie als een aardig maar te verwaarlozen tijdverdrijf beschouwt. En laten we een organisatie als Stichting Lezen volmondig steunen, omdat ze Jan en alleman helpt om dichters in huis te halen en toch minstens hun reisonkosten te vergoeden. Laten we poëzie weer gezellig, vurig én levensnoodzakelijk maken.

Dat het in de kranten mag wemelen van afgebrande parochiezaaltjes.

Vertel het verder: