Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Wat heeft de kunstenaar hiermee bedoeld?

Op de Biënnale, overdonderend groot voor wie de illusie heeft alles te kunnen zien, moet je snel schakelen. Het leven is te kort voor slechte kunst. Maar als je iets niet mooi vindt of niet, is het dan meteen mislukt? Of heb je misschien iets over het hoofd gezien?
Door Bart Dirks op 22 sep 2009
Tekst
Politiek & samenleving
Media

Aan zeven stellages hangen tot waaiers verdraaide luxaflex, kleurige spaarlampen, een tuinslang met lichtsnoer, ventilatoren, elektriciteitsdraden, een vergiet, lege melkpakken.  Een compositie van keukengerei en ander huishoudelijke waar, zorgvuldig gerangschikt en verknoopt.

Deze alledaagse spullen zijn namens Zuid-Korea naar de Biënnale in Venetië verscheept. Uitgeleend door een handvol prestigieuze galeries, her en der in de wereld.  Tot kunst gemaakt door Haegue Yang. Nu staan ze opgesteld in een hoekje van Arsenale, een honderden meters lange touwslagerij. Het imposante gebouw doet elke twee jaar dienst als een van de locaties van ’s werelds meest prestigieuze tentoonstelling voor moderne kunst.

De volgende dag zien we dat Yang een kilometer verderop ook nog het Zuid-Koraanse paviljoen heeft volgehangen met tot waaiers verdraaide luxaflex. Mag je dan met goed fatsoen denken: ‘Dat kan ik ook met de rommel op zolder?’ Natuurlijk wel, maar we zeggen het niet hardop. Al was het alleen maar omdat we zelf nooit op het idee waren gekomen. Omdat we toch een hele poos om die vreemde Zuid-Koreaanse constellaties heen blijven cirkelen. Kennelijk spreken ze tot de verbeelding.

Mooi? Het gaat. Origineel? Zeker. Grappig? Ook. Kunst? Anders stond het hier niet. Toch?

Maar wat wil Yang ons eigenlijk vertellen? ‘She looks for moments of divergence and abstraction’, staat er plechtig op een bordje met toelichting. Reisgenoot R. neemt de hele tekst van de curator aandachtig in zich op. ‘Ik had het er niet uitgehaald, maar het is wél grappig’, zegt hij.

Zachtjes heft R., niet voor het laatst op deze reis, een liedje aan van cabaretière Marjan Luif. Het heeft de melodie van een carnavalshit, maar is in plat Amsterdams gezongen.

Wat heeft de kunstenaar daarmee bedoeld?
Wat heeft de kunstenaar daarmee bedoeld?
Is dit ontstaan uit wat hij heeft gevoeld?
Wat heeft de kunstenaar daarmee bedoeld?


R. en ik zijn voor het eerst op de Biënnale. Sterker nog, veertien jaar liefde had ons nooit eerder naar Venetië gebracht. En dus het is zaak om in vier dagen tijd geen minuut te verspillen. Op de Biënnale, overdonderend groot voor wie de illusie heeft alles te kunnen zien, moet je snel schakelen. Het leven is te kort voor slechte kunst.

Maar als je iets niet mooi vindt of niet, is het dan meteen mislukt? Of heb je misschien iets over het hoofd gezien? Vanwege dat dilemma staan we toch geregeld kostbare tijd te verspillen aan het lezen van de toelichtingen aan de muur. Er wordt geduid en gedoeld, geëxpliciteerd en geabstraheerd, verdiept en verbreed dat het een aard heeft.

De curatoren hebben met hun exposés geen half werk afgeleverd. Hoe bescheiden in omvang de bijdrage van een land aan de Biënnale ook is, steevast is er een stevige catalogus beschikbaar. Of je van al die duiding ook wat wijzer wordt, is vers twee. ‘Tjonge, wat kunnen die mensen lullen, zeg!’, roept R. menigmaal bij weer een postmodern betoog.

Zo bereiken we na het doorkruisen van het Venetiaanse doolhof aan straatjes, pleintjes en bruggetjes het Biënnalepaviljoen van Litouwen. Het is gehuisvest in de Scuola Grande della Misericordia. Een deel van de vloer en achterwand is ingepakt met geblutst aluminium plaatwerk. TOUCH, WALK ON, LISTEN, staat er uitnodigend. Klare taal.

Het betreden van het kunstwerk, ‘Kkann’ geheten, veroorzaakt een kabaal van jewelste. Ik ga op mijn tenen verder, neig ernaar excuses te maken bij de andere mensen in het oude gebouw. Sommige bezoekers draven er juist – kleng! klang! klong! – lekker hard doorheen. Elke bezoeker reageert anders op de blikken constellatie: de een kijkt ernstig, de volgende is verrast, een derde loopt er glimlachend op af, een vierde draait zich na een tel verveeld om, terug naar buiten.

Als je het werk van een afstand bekijkt, herken je plotseling een vorm in het zilveren gevaarte. Een grote golf, een tsunami die op het punt staat de kerk te overspoelen. De wandeling over het blik wordt zo als een wandeling door de bulderende branding. Prachtig toch?

Maar met zulke oppervlakkige waarnemingen is curator Mimmo DiMarzio vast ontevreden. ‘The sound we hear during our visit gives rhythm to the truth of its creation’, orakelt DiMarzio in zijn toelichting aan de wand. ‘In the space we feel lonely, yet we discover fragments of faces telling us different stories.’ Eerlijk gezegd heb ik niets gemerkt van eenzaamheid, noch zag ik stukjes gezicht die mij verhalen vertellen. Evenmin is het de gewaarwording die ik bij andere kijkers meen te bespeuren. Gelukkig, want in Venetië zijn genoeg bruggen om in een vlaag van verstandsverbijstering af te springen.

DiMarzio noemt ‘Kkann’ consequent een masterpiece (het woord meesterwerk is duidelijk aan inflatie onderhevig) met een spiritual dimension. Het geheel vormt voor de kijker een toegangssleutel die een deur opent van een maagd (zo staat het er echt) ‘but at the same time from human activities explored territory’. Niet te vergeten, ‘in its vertical direction, ‘Kkann’ seems to exalt the subliminal lightness and matter brightness like the heart mirror that reflects, for the Buddhist, the nature of the Buddha, and for the Taoists Sky and Earth’.

Het is een hermetisch betoog dat geen tegenspraak duldt. Ofwel DiMarzio heeft zijn Italiaanse tekst blind in het Engels laten vertalen door een gratis vertaalprogramma op het internet, of hij bezit een hoger kosmisch bewustzijn dat wij stervelingen niet kunnen bevatten.

Ook een zekere Massimiliano Finazzer Flory heeft een lap tekst geschreven bij het aluminium object. Werpt hij wél een helder licht op ‘Kkann’? ‘However, as the first source of the Sublime (that is an innate nobility of soul has, compared to the others, the most important role, it is necessary, where possible – although it is a natural gift to more than…’

Stop! Genoeg! Vijftien alinea’s later is Massimiliano Finazzer Flory  zijn eigen gedachten en gedachtestreepjes, puntkomma’s en overpeinzingen totaal overstegen. De kunst van het navelstaren is tot ongeëvenaarde hoogte gebracht. We voelen ons nietig en nutteloos.

Pal naast de aluminium golfslag, dus ook in de Scuola Grande della Misericordia, staat een doorzichtige tunnel opgesteld die meteen nieuwsgierig maakt. ‘TUBE’ is zo te zien gemaakt van magnetische stroken uit videobanden. In totaal zijn het liefst 432 bruine linten – eigenhandig geteld. Ze vormen, minstens dertig meter lang, een passage waar je zonder te bukken doorheen kan gaan.

Dat blijkt een wonderlijke, haast psychedelische ervaring. Ik probeer het enkele keren uit en moet telkens weer even mijn evenwichtsorganen de tijd gunnen om te herstellen. Zo lang je in de tunnel door de bruine stroken links of rechts van je kijkt, is er niets aan de hand. Maar als je al wandelend naar het balkenplafond van de locatie kijkt, wordt je waarneming danig verstoord. Het lijkt wel of het ene been beduidend korter is dan het andere, zo zeer zwalkt bij elke stap het plafond door de linten.

Kennelijk zijn de curatoren Finazzer Flory en DiMarzio niet aan ‘TUBE’ zijn toegekomen, want dit keer vinden we geen bordje. Wat een verademing, dat dwingt om zelf te kijken, de eigen fantasie op hol te laten slaan. Het vuistdikke boek over ‘TUBE’, te koop aangeboden op een tafeltje bij de ingang, laten we wijselijk ongeopend.

Lang niet altijd kunnen we de kunstwerken op de Biënnale begrijpen. Lang niet alles is mooi of aansprekend. Toch kijken we meestal met plezier, ontroering, verbazing of bewondering. Pas als we de toelichtingen lezen van de kunstpausen, komt de wanhoop opzetten. Zou een bordje als ‘Zonder titel’ niet behulpzamer zijn dan al die enigma’s?

Dat heeft François Pinault uitstekend begrepen. De Franse miljardair, volgens het blad Forbes behorend tot de topvijftig van rijkste wereldburgers, houdt wel van moderne kunst, maar minder van de bijgeleverde blabla. Omdat geld geen rol speelt, heeft hij in Venetië niet één, maar twee musea gevuld met werken uit zijn privécollectie – naast Palazzo Grassi sinds kort ook Punta Della Dogana.

In dat zeventiende-eeuwse douanedepot, met uitzicht op het San Marcoplein, geloof je je ogen niet. Kosten noch moeite zijn gespaard. Wat een prachtig gebouw! Wat een verbluffende collectie! En wát een weldaad dat er, op sobere bordjes na met vermelding van kunstenaar, titel en jaartal, verder wordt er niets uitgelegd. Daardoor gaat alle aandacht naar de geëxposeerde werken (en, toegegeven, naar het beeldschone zicht op het San Marcoplein).

Die sobere formule zou de Biënnale moeten overwegen. Er is genoeg moois te zien – heel veel moois zelfs. Maar jammer genoeg vreest moderne kunst onbegrepen te worden – en dus bestaat de overdreven neiging tot duiding. Of wil men, erger nog, het elitaire karakter van het gebodene benadrukken door er elitaire kletspraat bij te leveren?

Op de Vaporetto die ons van Venetië terug naar het vasteland vaart, zingen we nog een keer het vrolijke liedje van Marjan Luif.

Is hier het thema soms gestolde natuur?
Is het verlangen naar een figuratie?
Ik wil het weten, of ik rúk het van de muur!
Wat is het thema van zijn inspi-rááátie?



Tijdens de zomermaanden rapporteert deBuren vanuit Venetië over de Biënnale van 2009. Wij vroegen aan Bert Bultinck, Geert Buelens, Chris Van Camp, Joke van Leeuwen, Bart Dirks, Jan Haerynck, Evelyne Coussens en Pascal Gielen om een commentaarstuk te schrijven over deze editie van het Venetiaans kunstfeest.

Vertel het verder: