Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Humorloos Gedicht
Waar winter schaduw aanblaast op het lijf
verstijft de ademtocht tot kleine rook,
van wellust geel, de appels van het oog
na-oogst van brakke hoop, beslaan met rijp.
O. Minnaars, door dit najaar ondermijnd
zijn wel geschraagd door zwart, waarachtig hout
maar staan als stammen, van hun kroon ontzet
met smalle handjes, spin- en bladernaakt.
en loven, liefkozen en spelen wel en
wentelen en strelen, eindeloos verstekt
het tedere insect, dat, winters al verpopt
verstopt, hergeven paradijs verbeidt:
maar ai, dat appeltje, getroond maar ongeplukt,
geluk? behouden aan de hoogste twijg, ge-
neigd tot eerste windvlaag het verrukt,
naar willekeur der zinnen, tot vergetelheid?
Fritzi Harmsen van Beek
Frederice Martine ten Harmsen van der Beek, (Blaricum, 28 juni 1927 - Groningen, 4 april 2009) was in de jaren zestig van de vorige eeuw bekend. Na het sensationele succes van haar eerste bundel, Geachte muizenpoot en achttien andere gedichten, tienduizend exemplaren!, gleed zij midden de jaren zeventig echter weg in de anonimiteit. Zelfgezocht. In Garnwerd, het noordelijkste punt van Nederland.
Hoogst uitzonderlijk kwam zij nog eens piepen. Zoals in 1981 met drie gedichten in de verzamelbundel, Aan het werk, uitgegeven n.a.v. de pensionering van haar uitgever, Geert Lubberhuizen, de stichter van uitgeverij De Bezige Bij.
Ik heb het geluk gehad een paar maal met haar samen te werken. In 1984 trad zij op op de 4de Nacht van de Poëzie. Zij kwam laat op de avond licht beschonken toe. Het eerste waar zij om vroeg was rode wijn. De voorraad was door de andere dichters al verzet. Mijn jongste broer Luc heeft in en rond Vorst-Brussel een odyssee ondernomen. Nachtwinkels bestonden toen nog niet, maar hij kwam met een zestal flessen opdagen. Lang voor het ochtendgloren moest hij weer de baan op.
De tweede maal was bij de uitgave van een poëziemap voor een tentoonstelling in het crematorium Westlede in 2001. In samenwerking met het Poëziecentrum heb ik toen een aantal dichters om een rouwgedicht gevraagd. Na heel wat aandringen heeft zij een onuitgegeven gedicht afgestaan, Goed Begrepen? De titel is ondanks het vraagteken een bevel. Gericht aan haar (overleden) hond. Te vergelijken met Zit! Lig! Niet bijten!
Alle gedichten van Fritzi ademen luciditeit. De wijn? Waarschijnlijk. Ongrijpbare versregels, maar wondermooi. En het geheel is altijd een verhaal met een begin, een midden en een slot. Zoals in dit gedicht. Een eenzame appel hangt aan de naakte takken. Maar al klampt hij zich vast aan zijn twijg, hij zal vallen door een stoute 'windvlaag het verrukt'. Op de grond wacht hem 'het tedere insect' tussen de zwarte bladeren, zijn paradijs (= de herfst), die zich in de appel zal wurmen tot in het klokhuis, het zaadhuisje.
En nu het onderliggende verhaal: het gedicht gaat over de derde leeftijd. Het lichaam wordt strammer, de blik schemeriger, het haar dunner, schaarser. De mens kantelt voorgoed het bed in, waar hij sterft en na de dood de grond in gaat, waar hij prooi is voor de worm, en bovengronds vergeten wordt.
Ik kan moeilijk afscheid nemen van mijn meest geliefde dichteres. Toch moet het. Goed, maar dan met een terugkeer naar het gedicht. Een normaal mens zegt: ''t Wordt frisser, de herfst komt eraan. Ik word oud. De botten kraken. Vroeger kon ik lezen zonder bril.'
Fritzi zegt het veel sterker. umor maar met een teder gevoel, uitdeinend zoals het heelal. Herlees het eerste vers met het voor- en achterliggende verhaal voor ogen en verwijl even bij haar.
foto © Chris van Houts