Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Tussen ons in | Finalist Het Rode Oor 2022

Uit 175 inzendingen selecteerde de jury negen teksten voor de finale van Het Rode Oor 2022. Van een risicovolle onderhandeling tot de bekendste Titanic-scène hertekend: negen uiteenlopende verhalen, geïnspireerd op favoriete personages, boeken, gedichten, muziek en films. Maar het échte onderwerp blijft ongewijzigd overeind: erotiek.
Door Simon Vondelaar op 10 okt 2022
Tekst
Podcast
Literatuur & taal
Het Rode Oor
© Charlotte Dumortier

Hieronder kan je Tussen ons in van Simon Vondelaar beluisteren of lezen. Het verhaal werd ingesproken door Rashif El Kaoui.

Ach, Tadeusz en zijn kruisje, als een wiegelied bungelend rond zijn hals.  
 
Natuurlijk, voor iemand als ik zou het niets mogen uitmaken: Tadeusz dan wel Oana, Kim, Beatriz of Neeta. Indische, Portugese, Vlaamse en Roemeense vrouwenhanden die elke ochtend dit lijf van bed naar pot slepen en weer terug, en het daarna inzepen als was het koetswerk: schouders, oksels, buik, kont, heupen en knieën, enkels en tenen, mijn balzak, mijn lid.  
 
Ja, mijn lid. Dat sombere aanhangsel. Dat fletse touw tussen bussels grijs geworden haar. Maar ook: de klomp verlangen die nog steeds in mijn onderbroeken waakt. Zoals bij iedereen hier trouwens – onder rokken, in pantalons. Verborgen achter incontinentiemateriaal maar voelbaar in deze lange, doodse gangen: de lust, de ontucht, de geile kruisen. Schaamstreken in de steek gelaten door de lichamen waaraan ze verbonden zijn. Onmachtig om nog op of onder andere lichamen te glijden, onmachtig om nog te nemen of genomen te worden. Drift zonder veroveringsdrang, zonder kans. Gelukkig is er bingo.  
 
Dan Tadeusz. Opeens was hij er. Een weggewaaide jongen. Bleek maar stuurs, alleen tussen de vrouwen. Een frêle bonk uit Polen. ‘Van Bialystok’, giechelden de andere stagiaires. Meisjes uit Poperinge en Kuurne die zich vergaapten aan zijn borstkas in een te nauwe schort gedwongen. Net als ik, liefhebber en connaisseur van alles wat spieren, lokken en een timide jongenslach draagt. Ik, ineengezakte sof, een schim van vroeger. Aan het bed gekluisterd met de TV op een doe-het-zelfzender. Een doe-het-zelfzender! Ik, die nooit zelfs maar de schaduw van een spijker in een plank heb geslagen. Nooit geschroefd of gezaagd. Nooit gebeiteld. Glamour, daar ging het om. Om fluweel en leer, champagne en cigarillo’s. Om snuiven en dansen, naakt in een regenbui op San Marco. Nachtenlang toen het nog kon.  
 
Nu houdt enkel voetbal me recht. Niet dat vreselijke gehol en gerochel, maar die prachtige bovenbenen, die blozende jongenskoppen, het ruwe trekken en duwen. Het zweterige, op elkaar gestapelde juichen na elk doelpunt. Extatisch geroep, verboden geschuif van dampende mannen onder spots, onder opgehitste ogen. Ja, ook die van mij, tot net voor het slapengaan. Om dan ’s nachts, met de spieren in rust, verlossend te lozen. Want dat zijn mijn dagen nu: het tomeloze dromen, het plakkerige ontwaken, het glas kraanwater, het pilletje, de terechtwijzingen en liefkozingen. En altijd, altijd, het washandje dat alles daaronder verschoont.  
 
Al snel mocht Tadeusz ’s ochtends de meisjes vervangen. Zei niet veel. Waste hardhandig. Opende de gordijnen en verdween dan weer. Halve groet, geen TV. Maar dat hoefde niet langer want alles was anders nu. Geen voetbal meer. Geen geschuif of geroep. Alleen nog zijn adem, zijn contouren, het onberispelijke van zijn schort en zijn huid. Verzonken in gedachten mijmerde ik hem mijn hemel in.  
 
In de weken die volgden, kwam aarzelend het Engels: ‘Good?’, ‘Warm okay?’, ‘Comfortable, yes?’. Zinnetjes vol aanrakingen die langs mijn rug over mijn buik naar mijn weke penis gleden. Woorden die zochten, tastten, knepen. En ik herkende zijn blik, en hij herkende de mijne: zeventig jaar lang loensen, lokken, likkebaarden en lepelen, en nu dit. Dit naïef en geladen staren naar elkaar.  
 
Tadeusz passeerde steeds vaker. Ook na de ochtendshift. Opende zijn schort een knoop verder en liet het kruisje als een ruitenwisser over zijn hart vegen. ‘I ask for change’, zei hij en vanaf dan kwam hij ’s avonds na het eten om me in te stoppen. Het washandje weer warm over mijn gezicht. Over mijn kin, mijn mond, neus en voorhoofd. Over mijn slapen. En daarna, alsof hij een dolk in een huls schoof, zwachtelde hij me in dekens. Prevelde ten slotte nog iets in het Pools. Een liefkozing? Een vloek? Een bezwering om zich tegen zichzelf te beschermen? Tegen het trekken van deze kamer, van deze aftandse mummie? 

 

Dan eindelijk die avond. Na bedtijd. Hij sluipt binnen zonder groet of aanraking. Komt naast mij staan en klikt een lampje aan. Neemt aarzelend iets uit zijn borstzak. Een fotootje dat bibbert tussen zijn trillende vingers. Een meisjesgezicht. Een kind met krullen en een bril. ‘My girlfriend’, fluistert hij, smeekt hij. Meer tegen zichzelf dan tegen mij. En dan frommelt hij het meisje weg. En dan glijdt hij mijn bed in. Eerst schort tegen pyjama, daarna huid tegen vel. Met het kruisje, twee tellen slechts, ijskoud tussen ons in. Stiekem en wekenlang, deze gelukzalige, nachtelijke godenstilte. Onze handen verstrengeld, onze adem synchroon, zijn voeten onder de mijne als een onbreekbare, gloeiende vloer. Al die jaren waarin leven alleen maar boetedoening leek, en nu, het zo verlangde sterven als onafwendbare straf. 
 
Want sterven is hier verplicht, zo geruisloos mogelijk als het kan. Op een dinsdagvoormiddag bijvoorbeeld, net na de koffie. Alles zwart. Alleen nog dromen. Van San Marco, glanzend en spiegelend in het water. 
 
Ach, het kruisje van Tadeusz. 
Ach, het eeuwigdurend wiegelied.

 

Inspiratie: Dood in Venetië van Thomas Mann

Simon Vondelaar

Simon Vondelaar (1985) werd geboren in Zug, Zwitserland en groeide op in Oostende, België. Hij studeerde film maar richtte zich daarna op wiskunde met een onderzoekstraject naar ‘Caustische krommes en de invloed van Pi-parameters op het Huylebroucktheorema’. Een passie voor architectuur gaf hem zijn eerste publicatiekansen. Onder het pseudoniem ‘B. Houttekier’ schreef hij voor Archined en het Vlaams Architectuurinstituut (VAi). Hij publiceerde over het werk van Renaat Braem en de Brusselse WTC-torens. Simon Vondelaar is gehuwd en heeft een dochter. Hij doceert Combinatoriek in Brussel waar hij sinds 2011 woont. In zijn vrije tijd werkt hij aan kinderboeken en speelt hij schaak. Naast bergwandelen houdt hij van kalligrafie, yoghurt en Thelonious Monk. Zijn motto luidt: ‘angst is een goede raadgever.’  


Organisatie: deBuren, Stichting Nieuwe Helden, De Nieuwe Liefde, Hard//hoofd en The Writer's Guide (to the Galaxy). Het Rode Oor is onderdeel van het project Yes, please!, een initiatief van Stichting Nieuwe Helden.

Vertel het verder: