Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Mijn verhaal begint in een dorp aan de voet van de Atlas, waar de bergen dalen en deinen tot ze tweehonderd kilometer naar het westen toe zand voor de zee worden en ze zich tweehonderd kilometer zuidwaarts in kolken over de Sahara draaien. Mijn geboortedorp bevindt zich in een heuvelachtig gebied met uitgestrekte vlakten waar olijfbomen genoeg plek vinden om te wortelen in de aarde. Het water dat zes maanden per jaar met grote snelheid naar beneden stroomt, vertraagt door een eeuwenoud, ingenieus irrigatiesysteem dat in de twaalfde eeuw werd aangelegd en dat ons tijdens de droogte in leven houdt. Het is een van de vele dorpen rond een legerbasis tussen Marrakesh en Fes, waar de handel in goud en slaven vanuit zwart Afrika naar de Middellandse Zee werd gecontroleerd en oorlogen werden gestopt voor ze de steden bereikten. De mensen in het dorp hebben huizen met ruime binnenplaatsen, kleine ovens en eigen hutjes om te baden, koeien en geiten, andere mensen die voor ze werken. Hun olijven en olijfolie komen zelfs tot in Algerije. Het leven is hier goed. Iedereen is of familie of getrouwd met elkaar of allebei. Ik heb vijf oudere broers en drie zussen. Ik melk de koeien, schud de melk tot karnemelk in een constructie gebouwd met stokken en geitenleer, ik hak de knoflook om de olijven in te marineren, ik zeef de boter van het melkoppervlak. Ik druk het deeg voor dertien broden per dag plat, prik er gaten in – mijn lievelingskarwei – zodat de oudere meisjes het brood kunnen afbakken in de steenovens. Soms zijn we met nichten en zussen onder elkaar, andere keren zijn daar ook de buurmeisjes of de dochters van de werkmannen bij. De deuren staan altijd open, wij zijn de dochters van één groot huis. We zorgen voor elkaar.
Het liefst bakken we brood. Dan verzamelen we ons rond de steenovens die zich tussen de velden en de huizen bevinden. Onder de sinaasappelbomen waaraan al jaren geen vruchten meer groeien en die enkel nog geur en schaduw bieden, kneden we het deeg, drukken de broden plat, prikken er gaten in waaruit de lucht ontsnapt, laten ze rijzen onder grote doeken. We houden altijd een stukje deeg over waarmee we naar elkaar gooien om de tijd te doden terwijl de broden aan het rijzen zijn. We krijgen elk één punt bij het raken van de ander, als het deeg blijft plakken krijgen we twee punten. Het leukste aan het spel is dat moeder ons niet mag betrappen. Als dat gebeurt, rennen alle andere meisjes weg en blijven ik en mijn twee zussen achter. Soms legt moeder ons onder de takken van de cactusboom. Brood is namelijk heilig, zelfs ongebakken, smaakloos deeg. Ooit zou het brood worden. De oudste zus beneden, dan een laag takken, ik als middelste erbovenop en dan de jongste vanboven, afwisselend eerst op haar buik dan op haar rug zodat ook zij overal onzichtbaar kleine gaten in haar lichaam heeft. Er wordt veel over mijn moeder gezegd, maar nooit dat ze onrechtvaardig is. Het is pas als mijn stiefmoeder ons vindt of iemand het haar vertelt dat ze ons opzoekt en onder de takken vandaan haalt. Dan verwijt ze mijn moeder dat ze te streng is voor ons en slingert mijn moeder naar haar hoofd dat ze niet streng genoeg is voor haar eigen dochters. We halen huilend de doornen uit elkaars huid, zoals apen elkaar ontvlooien, het schept een band. We doen daarna alles wat nog gedaan moet worden, zonder te klagen, maar gooien ook nog steeds stiekem met stukjes deeg naar elkaar als de plekken op ons lichaam genezen zijn. Daarna klauteren we de heuvels op en rollen in het rode stof naar beneden, wassen ons in de rivier, gaan zitten op de stenen aan de oever tot we droog zijn, zingen oude liederen waarvan we de helft van de woorden niet eens verstaan en rennen dan naar huis. Wie het laatste aankomt moet haar deel van het vlees bij het avondeten afstaan aan de andere twee.
Mijn moeder en stiefmoeder zijn op zoek naar een plekje om te schuilen voor de zon als ik het nieuws hoor. De stedelingen zijn terug om de voorraad olijfolie van dit jaar op te halen en te verdelen onder de kleinhandels in Casablanca. Een van de mannen wil mij als vrouw meenemen. Ik laad de ontbijtspullen zo geluidloos mogelijk in de mand, probeer me zo klein mogelijk te maken zodat ik niet weer onder de takken van de cactusboom moet liggen omdat ik moeders gesprekken afluister. ‘Oh, niemand van jouw dochters? Wat jammer zeg. Ze willen dan ook alleen maar de meisjes in wie ze echte vrouwen zien, die met harde hand opgevoed zijn, ook het leven aankunnen, niet zij die aan hun lot overgelaten werden,’ hoor ik mijn moeder zeggen. Ik kan haar niet zien, maar ik weet precies hoe ze kijkt, haar linkerwenkbrauw omhoog, haar rechterwenkbrauw omlaag, uit de hoogte, trots op de reputatie die ze in het dorp heeft opgebouwd, de ideale vrouw. Dit is een houding die ze altijd en vaak onbewust aanneemt, maar op dit soort momenten komt het net iets meer boven. Het grenst aan arrogantie. ‘Weten ze niet dat haar neus nu nog schattig is, maar over een paar jaar de helft van haar gezicht bedekt?’ antwoordt mijn stiefmoeder hoorbaar gekwetst, omdat ze weet dat mijn moeder gelijk heeft. ‘Wat heb je aan een mooie neus als hij vol snot en viezigheden zit? Een echte vrouw runt een huishouden, mooie vrouwen zijn te bezichtigen op straat.’ Het gesprek is snel afgelopen als mijn stiefmoeder haar cape over zich heen slaat en vertrekt. ‘Nou, gefeliciteerd.’ Dat zegt zij alleen omdat ze niet wil dat hun gedeelde echtgenoot erachter komt dat ze ruzie hadden, daar krijgt zij altijd de schuld van. Mijn moeder maakt misschien ruzie maar ze runt ondertussen ook een huishouden. Mijn stiefmoeder heeft wél tijd en energie om ruzie te maken maar niet om te doen wat echt gedaan moet worden. Zodra ik de hoek van ons huis bereikt heb, zet ik het op een lopen. Ik hol naar de plek waar de rivier het dorp verlaat. Daar zijn ze. De ontbijtspullen aan het afwassen. ‘Meisjes! Meisjes! Ik ga trouwen in Casablanca!’ De woorden zijn groot als een ballon. Ze vullen mijn mond en hart, maar ik weet niet zo goed wat ze betekenen.
‘Een vrouw vervult verlangen, daarvoor hoeft ze niet mooi te zijn, maar het is wel makkelijker als ze mooi is’
Een vrouw vervult verlangen, daarvoor hoeft ze niet mooi te zijn, maar het is wel makkelijker als ze mooi is. Mijn moeder is wit, lang en volslank. De droom van elke man. Haar ogen zijn zwarter dan de kohl waarmee ze ze omlijnt, maar haar neus is de grootste van het dorp. Daar heeft ze nooit last van gehad, vertelt ze haar dochters die dezelfde neus hebben geërfd. Het gaat om de magie die tussen je vingers knispert, het gaat om hoe je praat, hoe je lacht en vooral: hoe je je momenten kiest. Wanneer je praat, wanneer je lacht, wanneer je zwijgt. Dan kan je het geld voor de waarzegster besteden aan nieuwe stof voor een djellaba. De magie zit in je. Er is maar één regel: doe alles wat hij zegt. ‘Vraagt hij je om je handen in je schoenen te steken in plaats van je voeten en op je kop te wandelen, dan doe je dat. Oké?’ Ik knik. Ik heb het soort moeder dat ik niet in de ogen durf kijken. Het kan zijn dat ze zich op een mindere dag ergert aan hoe je naar haar kijkt, dan geeft ze je een draai om de oren. Nooit zonder reden, want ze is de rechtvaardigheid zelve, wel omdat je te lang naar haar staarde en dat haar ergerde. Begrijpelijk. Als je het brood hebt laten aanbranden, krijg je een preek omdat het aangebrand is. Als het niet aangebrand is, heb je er niet genoeg gaten in geprikt. Als je er genoeg gaten in hebt geprikt, vindt ze dat je er te veel in hebt geprikt. Ik doe niets anders dan proberen het perfecte brood te bakken, zodat ik bij het eten niet hoef te horen hoe mijn moeder haar excuses aanbiedt voor het brood. ‘Dit is vast het slechtste brood dat jullie gaan eten in jullie hele leven.’ De mensen vinden haar grappig als ze haar dochters pest. Ik kan haar niet haten, of wat ze zegt – ze blijft mijn moeder – dus haat ik het geluid van hun lach. Ze klaagt over alle dingen die onbelangrijk zijn, omdat ze geen woorden durft te geven aan de dingen die ertoe doen. Maar dat zie ik nu niet. Wat ik nu zie is een moeder die nooit tevreden zal zijn en daarom blijf ik bij de steenoven staan en controleer het brood elke minuut, bang om het niet op tijd eruit te halen, ik tel de gaatjes in het brood, ik kneed het deeg tot ik buiten adem ben. Het is me nooit gelukt en binnen twee weken begin ik een nieuw leven ergens anders. Ik zal nooit goed genoeg zijn. Nu er iemand om mijn hand heeft gevraagd, ben ik wel oké, niet goed, maar oké. Er is iemand die met mij wil trouwen, mijn moeder kan één van haar drie schepen in een veilige haven doen aanmeren, ik kan meedeinen met de golven, mijn anker zal zich in de aarde nestelen. De voorbereidingen beginnen.
Ik ben niet de oudste dochter, maar wel de eerste die gaat trouwen. Mijn moeder verliest mij geen seconde uit het oog. Ik krijg geen tik als ik de theeglazen per ongeluk helemaal vul – drievierde is de regel zodat de thee niet heel het glas verhit en er geen plek overblijft om het glas vast te kunnen houden, ook zodat de gast niet gedwongen wordt om het glas helemaal leeg te drinken als de thee toch niet zo lekker smaakt als de thee thuis. Geen enkele thee smaakt namelijk hetzelfde, hoe zuidelijker je trekt, hoe donkerder de thee wordt, wij zitten net in het midden, onze thee kleurt als nat zand. Ik moet de glazen terug in de theepot gieten en helemaal opnieuw beginnen. Ik wacht tot het water kookt, spoel de gedroogde theebladeren met heet water in een apart glas, giet opnieuw heet water over de theebladeren en spoel dit water door. De eerste keer gaan de theebladeren open, dat water bewaar je. De tweede keer wordt het vuil weggespoeld. Ik was de munt met koud water (anders verdonkeren de bladeren) en sla de takken droog, vouw de munt in mijn beide handen en draai tot ik de stengels hoor kraken zodat het aroma vrijkomt in de thee. Ik doe het eerste afgietsel van de theebladeren terug erin, vul de theepot en wacht tot het borrelende water naar de oppervlakte stijgt, dan voeg ik de munt en de suiker toe. Ik giet de thee in een glas en giet het glas terug in de theepot om alle smaken goed te mengen. Ik giet opnieuw wat thee in het glas, nu een klein slokje om te proeven of er genoeg suiker in zit. Ik draai met het glas zodat er koude lucht in het slokje komt en ik mijn tong niet verbrand aan te hete thee. Mijn jongste zus krijgt bij elke fout de dubbele lading. Zij heeft namelijk én de neus van mijn moeder én de luiheid van mijn stiefmoeder. Zo iemand die altijd dezelfde fouten zal blijven maken.
Vaak zijn er trouwfeesten in het dorp, soms begrafenissen. Trouwfeesten duren zeven dagen. We bereiden het eten, bakken het brood, gaan naar de hamam, we repareren onze jurken, we wassen de lakens, verzamelen alle tapijten van het dorp, gaan dan naar de open vlakte en rollen ze uit om er nachtenlang op te dansen en te eten en daarna uitgeput in slaap te vallen. Een begrafenis duurt één middag. We eten couscous, bidden voor de dode, de mannen begraven het lichaam, de vrouwen krijsen.
Auteur Aya Sabi werd eind 2019 geselecteerd voor het Europese talentontwikkelingstraject CELA, voluit Connecting Emerging Literary Artists. Een ander fragment uit haar roman Half leven werd binnen dit traject vertaald naar het Spaans, Portugees, Tsjechisch, Sloveens, Italiaans, Pools, Roemeens en Servisch, en voorgesteld aan de literaire actoren in de respectievelijke landen. Begin mei kwamen 140 schrijvers, vertalers en professionals uit heel Europa samen in Madrid om elkaar te ontmoeten, kennis uit te wisselen en workshops te volgen. Eind november zal Aya deelnemen aan de boekenbeurs van Ljubljana, samen met haar Sloveense vertaalster Ariela Herček.
Aya Sabi is schrijver en columnist. Haar verhalenbundel Verkruimeld land (2017) werd genomineerd voor de LangZullenWeLezen-trofee en de Opzij Literatuurprijs. In 2018 ging ze met deBuren mee op Schrijfresidentie in Parijs en in 2020 werd ze geselecteerd voor het Europese talentontwikkelingstraject CELA. Haar debuut Half leven verscheen in de zomer van 2022 bij Das Mag.