Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Ik sta op het Vrijheidsplein in Boedapest en doe mijn ogen dicht. Achter me klinkt het oorverdovende geklater van fonteinstralen die uit de grond spuiten en op de stoeptegels spatten. Ik ruik het chloor van het water. Voor me razen de auto’s op kinderkopjes langs. Ik doe mijn ogen open. Nu zie ik de auto’s. Achter de weg ligt een grasveld waarin een bronzen standbeeld van de aartsengel Gabriël staat, die de Hongaarse natie personifieert. Hij heft zijn armen naar de hemel en slaat zijn ogen neer, zijn gespierde borst is half ontbloot. Om hen heen staan nepmarmeren Griekse zuilen waarop een timpaan leunt. ‘Monument voor de slachtoffers van de Duitse bezetting’ staat er in het Hongaarse blokletters geschreven. In de timpaan leunt een angstaanjagende bronzen Duitse adelaar op zijn ene klauw, terwijl hij de andere naar de engel uitstrekt. Om zijn poot zit het jaartal 1944 gebonden. Het jaar waarin de nazi’s Hongarije binnenvielen.
Het Vrijheidsplein is een bijzonder plein. Vanaf het begin van de 20e eeuw hebben de Hongaarse stedenbouwers en politici het met symbolisch geladen monumenten gevuld. Dit standbeeld voor de slachtoffers van de Duitse bezetting dat in 2014 is neergezet door de regering van Viktor Orbán, is een van de nieuwere aanwinsten. Het beeld voegt zich bij een bonte verzameling. In de inham bij een kerk staat een bronzen buste van interbellum-regent Miklos Horthy die een pact sloot met Hitler. Hij heeft een norse blik, een zijscheiding en een uniform vol medailles. Aan de andere kant van het plein staat een obelisk met grote bloemenkransen ter nagedachtenis van de Sovjetsoldaten die de nazi’s uit Hongarije verjaagden in 1945. Daarnaast, aan de rand van het plein, staat een levensgroot beeld van Ronald Reagan die zelfverzekerd richting de bloemperken stapt. Reagan had op zijn beurt weer de communisten uit Hongarije helpen verjagen. Kortom, de standbeelden lijken het niet met elkaar eens te zijn.
De monumentenverzameling op het Vrijheidsplein is zo weinig coherent omdat de monumenten niet op hetzelfde moment zijn neergezet. Na iedere regeringswisseling bleven de oude monumenten staan en kwamen er nieuwe bij. Op de bijschriften van de monumenten kan ik teruglezen welk idee de Hongaarse regeringen uit het verleden over Hongarije hadden -als vrijheidsstrijders tegen de Oostenrijkers, als slachtoffers van de communisten, maar dankbaar voor het Rode Leger- en hoe die tegenstrijdige zelfbeelden toch naast elkaar zijn blijven voortbestaan.
Eigenlijk verandert de publieke ruimte zoals de natuur onder invloed van evolutie verandert. Alleen dat wat het voortleven van de eigenaar in de weg zit, verdwijnt. Het staartbeentje van de mens is nutteloos, maar we hebben het nog, omdat we er ook geen actieve last aan ondervinden. Al die achtergebleven monumenten op het Vrijheidsplein zijn staartbeentjes. Ze roepen verouderde gedachten in herinnering, maar omdat de gedachten die ze verbeelden de huidige herinneringspolitiek niet in de weg zitten, zullen ze blijven staan. Alleen de monumenten die heel erg zeer doen aan het collectieve geheugen van Hongarije zullen worden opgeruimd.
Precies dat is er nu aan de hand bij deze recentere aanwinst van het Vrijheidsplein. Daar is momenteel een herinneringsstrijd aan de gang. Daar doet het heel erg zeer.
In september ben ik naar Boedapest verhuisd om de Hongaarse taal te leren. De dagelijkse taalklassen vorderen al snel. Maar dat betekent niets, vertelt een Nederlander me, die meer dan 15 jaar bij de Hongaarse waterstaat heeft gewerkt en zelf ook de taal heeft geleerd. ‘Uiteindelijk gaat het om wat er niet gezegd wordt.’ We hebben afgesproken in de binnenstad en eten een bord wortelsoep als lunch. ‘Al ken ik al het hydrologische jargon, ik zal nooit precies begrijpen wat er bijvoorbeeld gebeurt als de directeur een dam komt inspecteren. Wie van mijn collega’s er dan opeens zwijgt, en wie er dan begint te praten.’ Hij wrijft over zijn kruin. ‘In Hongarije wordt er van alles niet uitgesproken, waar iedere Hongaar toch van op de hoogte is. Sterker nog, het draait júist om wat er niet in woorden wordt uitgedrukt. Veel meer dan in Nederland.’
Ik moet aan zijn uitspraak denken als ik voor het ‘Monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Duitse bezetting’ sta. Het is opvallend dat er in Hongarije zo recent nog, namelijk in 2014, een standbeeld voor de Tweede Wereldoorlog is opgericht in opdracht van de regering. De uitspraak van de Nederlandse hydroloog herinnert me eraan dat het monument op het Vrijheidsplein om redenen is opgericht die ik waarschijnlijk niet op het bijschrift zal kunnen terugvinden.
Veel Europese landen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog een tijd door de nazi’s bezet, ook Nederland. Terugkijkend bleek in deze periode het verschil tussen goed en kwaad niet zo zwart-wit als we hadden gewild. Niet alleen de nazi’s pleegden gruweldaden, maar ook landgenoten waren medeplichtig. Ook in Nederland proberen we met moeite die nuances onder ogen te komen.
Neem onze traditie van dodenherdenking op 4 mei. In de eerste jaren werden bij het Nationaal Monument op de Dam alleen de ‘gevallen strijders’ herdacht, mensen die zich actief hebben verzet tegen de Duitse bezetting. Dit paste bij de manier waarop Nederlanders op dat moment over de oorlog dachten: er waren schurken en verzetshelden, en niets daartussen. Na kritiek werden hier vanaf de jaren 60 steeds meer slachtoffers bijgevoegd: joodse slachtoffers, homoseksuelen, de soldaten uit de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, en ga zo door. Nog steeds keert ieder jaar de discussie terug over wie we herdenken op 4 mei.
Wie we herdenken bij het Monument op de Dam blijft een actuele vraag, omdat de daad van herdenken een daad van nationale identiteit is. We veranderen het verhaal dat we over Nederland vertellen, wanneer we de mensen die we op 4 mei herdenken aanpassen. We herdenken degene waar we ons mee vereenzelvigen. Het is dus essentieel om de slachtoffers van de bezetting in de volledige breedte te erkennen, ook de erkenning van de slachtoffers van Nederlandse medeplichtigheid. De slachtoffers van Nederlandse medeplichtigheid horen immers ook bij Nederland. Er tekent zich dan weliswaar een modderiger beeld van Nederland af, eentje waarop het moeilijker is trots te zijn, maar eentje die in zijn veelzijdigheid wel dichter bij de waarheid staat.
Het Hongaarse ‘Monument voor de slachtoffers van de Duitse bezetting’ weerspiegelt op zijn beurt ook hoe de huidige regering van Hongarije haar land wil presenteren. Ik zie een onschuldige aartsengel die door een kwaadaardige Duitse adelaar wordt aangevallen. Het presenteert Hongarije als een slachtoffer, schuldeloos, goed en zuiver. Omdat Orbáns partij Fidesz in 2010 een tweederdemeerderheid wist te behalen, kon hij zijn algemene visie op de Hongaarse geschiedenis zelfs in het wetboek vastleggen. In de nieuwe Hongaarse grondwet uit 2012 is vastgelegd dat de periode van 1944 tot 1990 niet ‘organisch’ bij de Hongaarse geschiedenis hoort. Toen was Hongarije bezet, schrijft de wet voor, eerst door de nazi’s, vervolgens door de communisten. Die geschiedenis is hen overkomen.
In werkelijkheid hebben de Hongaren wel degelijk gehandeld in 1944. Nadat de nazi’s Hongarije waren binnengevallen, verliep de Holocaust als een geoliede machine. In een korte periode zijn 470.000 Joden en Roma’s naar concentratiekampen afgevoerd. Iets wat alleen mogelijk was door de actieve medewerking van de Hongaarse autoriteiten en burgers.
In tegenstelling tot Nederland is in Hongarije dit trauma lange tijd onder een stolp gehouden. De communisten verboden hier over te praten. Recent historisch onderzoek heeft aangetoond dat veel Hongaarse communisten voor 1945 namelijk leden van de Hongaarse fascistische partij waren die grote medeplichtigheid hadden aan de verschrikkingen die onder de Duitse bezetting plaatsvonden. Geen wonder dat zij een politiek van zwijgen doorvoerden. De oorlog werd een taboe. Die zwijgcultuur dragen de Hongaren nog steeds in zich mee, ook lang nadat de communisten uit het land vertrokken.
Het monument laat zien dat de Duitse bezetting lange tijd onaangeroerd is in het maatschappelijk debat, en dat Orbán er nog steeds geen ruimte voor wil maken in zijn samenleving. Zijn plek aan het hoofd van Hongarije is immers gerechtvaardigd omdat hij zijn kiezers een trots en groot Hongarije belooft. In zeker zin probeert hij het net als de communisten voor zich uit te schuiven.
Maar de inwoners van Boedapest accepteerden dit niet. Zij geven aan dat het tijd is om te gaan praten. Toen in december 2013 de plannen voor het monument gelekt waren, reageerde Boedapest verontwaardigd. Een groep kunstenaars en activisten kwam bij elkaar om te bespreken hoe ze verzet konden bieden tegen deze geschiedvervalsing. Met het monument kon de Orbánregering haar herinneringspolitiek tastbaar kristalliseren in de publieke ruimte. Het antwoord daarop moest daarom ook tastbaar zijn, besloten zij.
De activisten wilden de plek symbolisch bezetten in de vorm van een eigen gedenkplaats. Iedereen was uitgenodigd om naar de plek waar het Orbánmonument gebouwd zou worden een eigen voorwerp mee te nemen dat herinnerde aan wat er werkelijk in Hongarije in 1944 was gebeurd. Zo maakten de inwoners van Boedapest de Levende Gedenkplaats. Een schoen van een vermoorde grootmoeder. Een koffer van een gevluchte neef. Een Jodenster. Een dagboek. Heel veel inwoners van Boedapest namen een glimmende kiezelsteen mee, omdat het in de Joodse gemeenschap een begrafenisgebruik is stenen op het graf van een overledene te leggen. Wekenlang durfden de autoriteiten niet aan de persoonlijke objecten te komen. Tot grote verbazing van de organisatoren. De persoonlijke objecten maakten de plek sacraal, haast onaanraakbaar.’
Voor de activisten van de Levende Gedenkplaats was het belangrijk om het niet bij standbeelden alleen te houden. Zij wilden het gesprek ondanks alles op gang brengen. Ze kochten daarom twaalf stoelen bij de IKEA, schilderden ze wit, en plaatsten ze in een kring. Iedereen was uitgenodigd om te komen praten over de twintigste-eeuwse geschiedenis van Hongarije. Iedereen werd aangemoedigd zijn familieverhalen en andere persoonlijke verhalen te komen delen. Het eerste jaar gebeurde dat iedere week. Honderden mensen kwamen op deze bijeenkomsten af. Ook aanhangers van extreemrechts. Die werden in de cirkel uitgenodigd om mee te praten over hoe zij op hun visie op de geschiedenis gekomen waren. Dit kon tot dramatische confrontaties leiden. Maar er werd gepraat. Voor het eerst.
Het Vrijheidsplein in de Hongaarse hoofdstad is een schaakbord van gedachten. Gedachten die niet in woorden in het publieke debat besproken worden, maar in monumenten desalniettemin worden uitgedrukt. Bij de bouw van het ‘Monument ter nagedachtenis aan de Duitse bezetting’ door de Orbánregering kreeg de herinneringspolitiek van Orbán als verlengstuk van de Hongaarse zwijgcultuur concreet gestalte. De inwoners van Boedapest werden uitgedaagd om op de heersende ideeën over de Duitse bezetting te reflecteren juist omdat ze deze gedachtes voor het eerst in brons gegoten voor zich zagen staan. De aanblik daarvan beviel hen niet. En ze protesteerden.
Een van de activisten wees me op een nadeel aan het reflectieve aspect van het standbeeld. Wat als er een nieuwe Hongaarse regering komt die de idealen van de Levende Gedenkplaats overneemt en het Orbán-monument weer zou weghalen? ‘Nu is het Orbánmonument een mislukt symbool,’ legt hij uit, ‘dankzij de Levende Gedenkplaats die we er tegenover hebben gezet. De Orbánregering heeft het nooit officieel ingewijd, noch heeft ook maar een enkele politicus het standbeeld voor een bijeenkomst of herdenking gebruikt. Maar als je het monument zou verwijderen krijgt het een kracht die het daarvoor niet had. Extreemrechtse groepen zullen ervoor gaan vechten.’
Daarom kun je de monumenten op het Vrijheidsplein beter laten verstoffen. Het Vrijheidsplein in Boedapest is een verzamelplek van herinneringsplekken, betwiste en geaccepteerde ideeën over de geschiedenis die langzaam wegzakken in het geheugen. Als de oude gedachten je niet meer bevallen, laat ze dan onaangeroerd.
Eigenlijk is het monument zelf namelijk niet datgene wat de herinnering aan de geschiedenis vers houdt. Het is een voorwerp waar je gedachteloos langs loopt onderweg naar je werk. Hoogstens zie je een paar toeristen er foto’s bij maken. Het bouwen van een monument is wat de aandacht trekt. Het tastbaar maken van aannames over de geschiedenis die eerder onuitgesproken bleven. Of de sloop.
Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert.