Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
De publieke ruimte is sinds mensenheugenis essentieel in ons bestaan en onlosmakelijk verbonden aan elk aspect van ons leven. In het oude Rome was de centrale openbare ontmoetingsplek het Forum Romanum, het religieuze, politieke en commerciële hart van de Romeinse stad. De middeleeuwse stadshuizen en aanliggende marktpleinen waren de plek bij uitstek om handel te drijven, maar ook om publiekelijk lijfstraffen uit te voeren. Archiefbeelden tonen hoe een groepje vrouwen in de jaren ’50 in de Zeeschipstraat te Gent een bollenspel speelt terwijl enkele mannen buiten aan het kaarten zijn. In downtown Dallas werd John F. Kennedy in 1963 neergeschoten tijdens een publieke optocht en in de straten van Minneapolis komen in mei 2020 duizenden mensen drie nachten lang samen om te protesteren tegen de dood van George Floyd en andere recente gevallen van politiegeweld tegen Afro-Amerikanen. Langs de Turnhoutsebaan in Antwerpen plaatsten middenveldorganisaties in mei 2021 een grote houten giraf op een parkeerplaats om het ruimtebeslag van stilstaande auto’s aan te kaarten.
De publieke ruimte is een plek van zowel connectie als contestatie, van zowel dialoog als conflict. Het is een plek waar mensen samenkomen vanuit een collectief gedragen visie, zij het politiek, activistisch of commercieel, en waar zowel kleine ontmoetingen als historische gebeurtenissen onze leefwereld beïnvloeden. En deze plekken worden – gelukkig – continu in vraag gesteld.
Stel nu dat we samen onze publieke ruimte willen verbeelden, waar denken we dan aan? Welke plekken zijn nog steeds werkelijk openbaar? Voor mij persoonlijk is het antwoord op deze vragen heel eenvoudig. Om stadsactiviste Jane Jacobs te citeren: “De straat is de belangrijkste – en jammer genoeg meest ondergewaardeerde – publieke ruimte die we kennen”. De straat verdient dus een ode, ook al valt ze – in al haar façetten – onmogelijk te vatten: de straat hoe we haar ons herinneren van vroeger, hoe we haar nu ervaren en we haar in onze dromen verbeelden. De straat met al haar kleurrijke gebruikers, die in een oneindig ritme om elkaar heen dansen, bijna altijd in (soms woordeloze) interactie maar desgewenst ook in volledige anonimiteit. De straat die ons dagelijks letterlijk en figuurlijk met elkaar verbindt. Ja, schrijf daar maar eens een essay over. Maar aangezien het woord 'essay' van het Franse werkwoord 'essayer' komt, zal ik een poging wagen.
Bij deze, mijn ode aan de straat!
Om je te helpen mijn voorliefde voor de straat te begrijpen neem ik je eerst even mee naar mijn eigen straat, de Fluweelstraat te Gent. Naar analogie van The View From the Road van Appleyard, Lynch en Myer heb ik ondertussen al vier jaar het voorrecht mijn 200 meter lange straat gade te slaan vanuit ons raam in de woonkamer: The view from the living room. En er is veel te beleven. Net na de zomer komen oudere roma elke ochtend de hazelnoten rapen die in groten getale van de hazelaars vallen. Elke dag om 14u stipt belt Martine aan bij Raymonda om haar oogdruppeltjes toe te dienen. Sinds Raymonda’s echtgenoot overleden is hebben de twee anciennes van de straat elkaar pas echt leren kennen, ondanks het feit dat ze al 40 jaar in dezelfde straat wonen. De buurtkat Boris komt sporadisch op onze vensterbank zitten en kijkt binnen met z’n ene oog. Op de stenen blokken voor onze deur komen regelmatig tienermeisjes uit de wijk nieuwe TikToks opnemen. En op vrijdag, dan gaat Arif naar wekelijkse traditie het eten dat hij en zijn vrouw net zorgvuldig hebben klaargemaakt afleveren bij Wouter, Lynn en Cyril.
Sinds we een bankje aan de voorgevel hebben gezet ken ik van de dertigtal huishoudens – het merendeel ook met gevelbankjes – bijna iedereen. Interactie, ontmoeting en alledaagse gesprekken zijn een wezenlijk onderdeel van mijn straat. Maar dat heeft ook wel te maken met de specifieke context. De Fluweelstraat is een woonerf, wordt omzoomd door een rij hazelaars die de straat van het voetpad scheiden, ligt naast het langgerekte Fluweelpark en is, vooral in de zomer, onderdeel van een hele reeks activiteiten: van buurtfeesten over speelstraten tot spontane aperitieven. Ook belangrijk: onze straat is verkeersluw. In zijn boek Livable streets toonde de Amerikaan Donald Appleyard zelfs al in 1981 een rechtstreeks verband aan tussen de hoeveelheid verkeer in een straat en de interactie tussen inwoners van die straat. De Fluweelstraat bevestigt deze claim 40 jaar later nog steeds.
In 1972 schetste filmmaker Jef Cornelis in prachtige beeldtaal met onheilspellende voice-over een donker beeld van de moderne visie op mobiliteit en publieke ruimte in zijn film De Straat: “De vernieling van de straat hebben we over ons laten komen als een noodlot. Door sommigen is deze zelfs begroet als een winstpunt voor de moderne beschaving”. Als remedie tegen deze evolutie roept Jef Cornelis dan ook op om de straat voor en samen met de mensen uit te denken: “Sinds kort echter zien we overal opnieuw de behoefte aan de straat opduiken. De straat als levens- en actieruimte, als plaats van en voor vrijheid wordt – waar het moet met geweld – weer opgeëist”. Deze oproep tot actie kadert perfect binnen de recente opkomst van de cities for people beweging van urbanisten, stadssociologen en vervoersplanologen zoals de Deen Jan Gehl, de Canadese Leslie Kern of de Nederlander Marco te Brömmelstroet.
Van de donkere visie op de straat als publieke ruimte zoals Jef Cornelis ze schetste, is in de Fluweelstraat weinig te merken. De straat werd door mijn voorgangers reeds opgeëist (voor zover ik weet zonder veel geweld en protest) en omgevormd tot levens- en actieruimte: er wordt dagelijks geleefd, in weer en wind, en actie is er genoeg. Eureka, het is gelukt!
Wanneer ik echter de veilige bubbel van mijn straat uitwandel, word ik al snel geconfronteerd met een publieke ruimte waar interactie en ontmoeting ondergeschikt zijn; aan de ene kant van de Fluweelstraat ligt een steenweg waar je liever je kinderen niet alleen laat oversteken en aan de andere kant bots je op een nieuwverworven fietsstraat waarvan de verkeersregels nog niet volledig ingeburgerd zijn bij haar gebruikers. In haar boek Het Recht van de Snelste plaatst Thalia Verkade – net als Jef Cornelis vijftig jaar eerder – onze drang naar efficiëntie ten gevolge van de naoorlogse motorisering van onze verkeersruimte lijnrecht tegenover waarden als veiligheid en leefbaarheid. Vanuit de centrale vraag ‘Van wie is (of was) de straat?’ bekritiseert ze de evolutie van de straat als ontmoetingsplek naar louter verkeersruimte.
En zelfs in de Fluweelstraat wordt de rozengeur en maneschijn soms doorprikt wanneer ik me echt afvraag van wie de straat – als publieke ruimte – nu werkelijk is. Recent nog was er een conflict tussen buurtbewoners en jongeren die een plekje zochten om samen hun warme zomerdagen door te brengen. Een klassiek geval van het NIMBY-fenomeen (not in my backyard), maar dan aan de voorkant van onze huizenrij. Verdorie, het is mijn voorgangers toch niet helemaal gelukt. En dat is ergens ook niet zo vreemd. We hebben nog een lange weg te gaan, en conflict zal steeds een wezenlijk onderdeel van de samenleving – en dus de straat – blijven. Maar waar moeten we beginnen als we Jef Cornelis-gewijs actie willen ondernemen? Kunnen onze straten überhaupt wel ‘op mensenmaat’ uitgedacht worden en functioneren?
Dat mijn voorliefde voor de straat als plek voor ontmoeting gekleurd is door mijn eigen ervaringen staat buiten kijf. Ik ben een blanke, cisgender, middenklasse man met een goede gezondheid, voldoende sociale vaardigheden en een voorliefde voor de stad. Ik voel me veilig als ik ’s nachts na een avondje uitgaan over straat loop, maar een jonge vrouw mogelijk niet. Ik heb voldoende tijd om over te steken aan de verkeerslichten op de steenweg, maar een oudere man die slecht te been is mogelijk niet. Ik kan makkelijk over de geparkeerde auto’s kijken om op te merken of er tegenliggers zijn wanneer ik oversteek, maar een zevenjarig kind mogelijk niet. De publieke ruimte – en bij uitbreiding de straat – is altijd al open en toegankelijk geweest voor mij. Dat komt omdat een groot aandeel van onze straten vanuit een eenzijdig perspectief ontworpen zijn en mensen zoals ikzelf aan de tekentafel zaten.
Onze kapitalistische maatschappij heeft de publieke ruimte opgedeeld in plekken voor reproductie en plekken voor productie. Het private domein richt zich voornamelijk op reproductieve, biologische activiteiten, zoals voortplanting en zorg. Het publieke domein heeft altijd al in het teken gestaan van de productie, in de vorm van werk en geld. Stereotiepe aannames plaatsen vrouwen – die de zorg- en huishoudelijke taken moeten opnemen – voornamelijk in het private domein. Mannen – die moeten gaan werken en geld binnenbrengen – horen daarentegen voornamelijk thuis in het publieke domein. De publieke ruimte is daardoor ontegensprekelijk patriarchaal en stelt efficiëntie centraal. Dat zien we nog steeds in het ontwerp van onze publieke ruimte, inclusief de straat. De straat is voornamelijk ontworpen voor de auto, het symbool van productie en welvaart, en richt zich daardoor jammer genoeg op een selecte groep gebruikers. De anderen zijn steevast verbannen naar de restruimte die wij nu publieke ruimte noemen.
Als ik onze straten werkelijk als publieke ruimte in ogenschouw neem, dan is het inderdaad duidelijk dat er iets scheef zit. De arrogance of space, de scheefgetrokken verhouding tussen het aandeel publieke ruimte dat in het teken staat van efficiëntie en het deel voorbehouden voor functies als ontspanning, zorg of ontmoeting, is overweldigend. We kunnen steeds moeilijker definiëren op wie het aspect ‘publiek’ nu werkelijk van toepassing is. Ik ben immers onmiskenbaar geprivilegieerd in het gebruik van deze publieke ruimte. Gaat het in mijn ode aan de straat dus werkelijk over onze, of vooral over mijn publieke ruimte? En is die ruimte dan wel nog publiek te noemen? Mijn ode verliest bijgevolg aan kracht, omdat ze enkel mijn persoonlijk perspectief behelst. Mijn ode aan de straat als publieke ruimte is vooral een ode aan mijn straat geworden.
Velen – inclusief ikzelf – zijn het er over eens dat we onze straten fundamenteel moeten herdenken vanuit een antropocentrisch perspectief: de mens en niet de auto staat centraal. En de mens is iedereen. Elke gebruiker van deze publieke ruimte moet zich voelen zoals ik me in mijn eigen Fluweelstraat voel. Stel je even voor dat een kind je eigen straat mag uitdenken. Of een Syrische vluchteling. Of een persoon in een rolstoel. Beter nog, stel je voor dat al deze mensen samen je straat mogen uittekenen. Hoe zou jouw straat er dan uitzien?
In de stad Dinslaken in Duitsland worden alle publieke speelpleintjes systematisch in samenspraak met kinderen en ouders ontworpen. De stad Wenen startte in 2000 met het uitwerken van richtlijnen voor gender mainstreaming, om er zo voor te zorgen dat op een gelijkwaardige manier met verschillende genderidentiteiten rekening gehouden wordt in beleid, wetgeving en toewijzing van middelen. Dit vertaalde zich in 2015 in het door Collectiu Punt 6 opgestelde manifest ‘Women Working’, dat lokale besturen moet ondersteunen in het ontwerpen van de publieke ruimte vanuit een genderperspectief waarbij het concept ‘de zorgzame stad’ centraal staat. In de straat Äufarjeva ulica in Ljubljana in Slovenië ontwierpen en schilderden de kinderen van de lokale kleuter- en lagere school samen met de stad een kleurrijke, autovrije leefstraat. Alleen door het rechtstreeks betrekken van inwoners van begin tot eind kunnen we tot een maatschappelijk gedragen beeld van de straat als publieke ruimte komen.
Daarbij is voortschrijdend inzicht in de ruimtelijke uitdagingen van vandaag en morgen een niet weg te denken onderdeel van een transitie naar een leefbare, veilige, rechtvaardige en duurzame (publieke) ruimte. Vanuit dit perspectief moeten we de handen in elkaar slaan om de schoonheid van de straat in al haar aspecten te belichten, maar ook aan de slag te gaan met de uitdagingen waar we als maatschappij mee geconfronteerd worden. Diversiteit, inclusie of verdraagzaamheid zijn slechts enkele kernwaarden die noodzakelijk zijn om tot dit gedragen droombeeld te komen. Pas dan kunnen we effectief van onze straat spreken. En in de tussentijd nodig ik iedereen – echt iedereen – uit om samen te observeren, te discussiëren en te verbeelden vanop een bankje in zijn, haar of hun straat.
Koos Fransen heeft een achtergrond in ruimtelijke planning en is momenteel werkzaam als post-doctoraal onderzoeker aan de onderzoeksgroepen Cosmopolis Centre for Urban Research (VUB) en Intelligent System Engineering (UGent). Zijn onderzoek richt zich op het thema bereikbaarheid en diens link met ruimtelijke planning en mobiliteitsbeleid, met een specifieke focus op de deelthema’s sociale uitsluiting en vervoersarmoede. Daarnaast is hij de oprichter van de organisatie STR.AAT, een kritische doe- en denktank over, voor en door de straat en werkzaam rond topics als rechtvaardigheid, publieke ruimte en cocreatie.