Besmette Stad | Franz Josef Czernin

Der Abzug, wieder und wieder

Wie, wenn hier und jetzt die Vorstellung von Lungenleere

auch ihre Aufführung ist?

Und wie kann man dann daran zweifeln,

dass die Aufführung von leeren Lungen,

aber auch eines atemlosen Blasebalgs

hic et nunc meiner Atmung

und jeglichen Eigensinns bedarf?

Und kann ich, Paul, jemals ganz sicher sein,

dass diese Wörter nicht einen Hauch

deiner Respiration und meiner Reinspiration enthalten?

*

Wo ein Wort anfängt oder wo ein Wort endet,

da wäre erst der bezeichnete Körper?

In jedem Wort werden die Dinge,

auf die es sich bezieht,

gleichsam subtrahiert

und damit fremd, fern, aber auch fest gehalten,

womöglich in der schönen Hoffnung

auf den vollendeten Abzug,

auf die primordiale Nullsumme.

*

Was für ein zweifelhafter, was für ein beschämender Luxus!

Wir haben und wir hatten den Raum

zu denken, zu vergleichen und aufzuzeichnen.

Hast du, Paul, in deinem Gedicht nicht

in schriftbildlichen und sprechblasenden Comics

sowohl die Tat- als auch Täter- und endlich

auch die Leidensorte fingiert,

vertrauend auf ihre Transformation

in eine gemeinsame Lesezeit im Überfluss?

*

Ja, so vieles war lange her

und wird oft nur fern gelegen sein.

Ich atme vielleicht noch, Paul,

und wenn dem so ist,

dann behaupte ich jetzt,

dass jedes Wort früher oder später

das Epitaph seiner Gegenstände ist;

im Takt kaputter Dinge, sozusagen,

damit die Saite nicht nur reisst,

damit die Deiche nicht nur

gebrochen sein werden.

*

Ach, meine so fern, fremd und fest gestellten Worte.

Wie in Steine, ja auch in Sterne gemeisselt.

Und dafür, Paul, deine tragischkomische Animation:

tik   tak  tik

tak tak

 tak.

Im Takt, wie gesagt,

und daher auch in der Zeit.

Sie läuft immerzu ab, wie wir meinen,

während, wie es scheint,

auch der Raum verschwindet,

indem er ein Mal für kein Mal

auf diese Seite gebracht ist:

schwarz  schwarz  schwarz

schwarz schwarz

   schwarz

*

De Aftocht, steeds weer

Vertaling: Peter Huijzer

Wat als hier en nu de voorstelling van longenlosheid

ook haar opvoering is?

En hoe kun je er dan aan twijfelen

dat voor het opvoeren van losse longen,

maar ook van een amechtige blaasbalg

hic et nunc mijn adem

en allerlei eigenzinnigheid nodig is?

En kan ik, Paul, er ooit zeker van zijn

dat deze woorden niet een vleug

van jouw respiratie en mijn re-inspiratie bevatten?

*

Waar een woord begint of een woord eindigt,

zou daar pas het beschreven voorwerp zijn?

Van elk woord worden de dingen

waar het naar verwijst

als het ware weggenomen,

en daarmee vreemd, ver, maar ook vast gehouden,

misschien in de verheven hoop

op de volmaakte aftocht,

op het primordiale nulresultaat.

*

Wat een twijfelachtige, wat een beschamende luxe!

We hebben en hadden de ruimte

om te denken, te vergelijken en te noteren.

Heb je, Paul, in je gedicht niet

in comics van schriftbeelden en tekstballonnen

zowel daad als daders en tenslotte

plaatsen van misdrijf en leed gefingeerd,

vertrouwend op hun transformatie

in een gezamenlijke leestijd ten overvloede?

*

Ja, veel was al lang geleden

en zal vaak ver te zoeken zijn

Ik adem misschien nog, Paul,

en als dat zo is,

dan verklaar ik nu

dat elk woord vroeg of laat

het grafschrift is van wat het aanduidt;

op de maat van kapotte dingen, zogezegd,

opdat de snaar niet alleen springt,

opdat de dijken niet alleen

gebroken zullen zijn.

*

Ach, mijn zo vreemd en ver en vast geplaatste woorden.

Als in stenen, ja zelfs in sterren gebeiteld.

En in plaats daarvan, Paul, jouw tragisch-komische animatie:

tik   tak  tik

tak tak

 tak.

Op de maat, zoals gezegd,

en daarom ook in de tijd.

hij tikt altijd weg, zo denken we,

terwijl, zo lijkt het,

ook de ruimte verdwijnt,

doordat die voor eens en nooit weer

op deze bladzijde is gezet:

zwart zwart zwart

zwart zwart

   zwart

*