Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Besmette Stad | Tom Van de Voorde

Tom Van de Voorde geeft met 'Gedicht uit de onvoltooide tijd' een artistiek antwoord op 'De Aftocht' uit Paul van Ostaijens bundel Bezette Stad.
Door Tom Van de Voorde op 1 sep 2021
Tekst
Literatuur & taal
Besmette Stad

hoorbaar scheurt het gras – Chr. J. van Geel

 

We dachten iets te hebben

gevonden om voorgoed

aan vast te houden

 

een teken van voorspoed

groots en beduidend

gevolgd door iets minzaams

 

Het zou ons optillen

als wortels of puin

aarde omgooien tot los zand

 

Ontmoediging hadden we

slechts zelden gekend,

we waren hooguit

 

lotgevallen, bevrijd

uit de verstarde vormen        

van het voorafgaande

 

Altijd geïnteresseerd

in machines

waren we vrij

 

van morele voorwendsels

onmetelijk vertrouwend

op wat nog moest komen

 

In de aanblik van sterren

leken wolken iets vederlichts

dat tegen de rotsen kleefde

 

ondergaande kleuren

een decoratieve taak

van het omstaande

 

Soms telden we klokslagen

maten de stilte ertussen

dachten te weten hoe snel

 

we zouden groeien

zonder te moeten denken

aan wat we achterlieten

 

Het werkte voor ons

op een manier dat het

voor altijd ging werken

 

Het was de wensdroom

van de stotteraar, het geluk

om toevloed na tekort

 

Blindelings telden we

onze zegeningen, niets

werd door twijfel ontkracht

 

We waren als kinderen

sprekend in de slaap

die niemand wou vatten

 

Ons geheugen een dier

zonder nesteldrift

ruw en onbezonnen

 

Tot alles luidop anders werd

We zagen woorden

ontzet uit hun handeling

 

onbetekenend en vlak

als losse tegels op

een nooit geruimd graf

 

Het begon bij de geografie

die het minst nabij was

maar toch materieel werd

 

Angst bleek niet langer de aanhef

van vrijheid of genot

maar een onverhoeds verlangen

 

naar genade, verlossing

een manier van tellen

die in onmin was geraakt

 

We keken schuw

en kruisten ademloos

elkaars lichamen

 

werden ontboden

in huizen zonder ramen

Alles was met hoogte omringd

 

Voortaan sliepen we

ondiep of lagen

duldbaar te luisteren

 

hoe katten rusteloos

tussen torenhoge muren

naar een ladder zochten

 

Het geluid van

opgeschorte dansen

vulde onze pleinen

 

zoveel beweging

hadden we nooit

eerder verlangd

 

Onhoorbaar

buiten een deken

nestelde jij je

 

in een cirkel

tastend naar

een nieuwe zin

 

Ik verborg me

als een steen

in een plant

 

wachtend

tot ze weer ging

bloeien


Gedicht aus der unvollendeten Zeit

 

                        geräuschvoll bricht das Gras – Chr. J. van Geel

 

Wir dachten wir hätten etwas

gefunden an dem wir uns für immer

festhalten könnten

 

ein Zeichen der Glückseligkeit

beeindruckend und bedeutend

gefolgt von etwas Gütigem

 

Es würde uns erheben

wie Wurzeln oder Schutt

Erde umstürzen zu lockerem Sand

 

Entmutigung

kannten wir kaum

wir waren allenfalls

 

Phänomene befreit

von den erstarrten Formen

des Vergangenen

 

Schon immer interessiert

an Maschinen

waren wir frei

 

von moralischen Ausflüchten

durften grenzenlos vertrauen

auf das was noch kommen sollte

 

Im Angesicht der Sterne

schienen Wolken etwas Federleichtes

das an den Felsen haftete

 

untergehende Farben

eine dekorative Funktion

des Umgebenden

 

Manchmal zählten wir Glockenschläge

maßen die Stille zwischen ihnen

glaubten zu wissen wie schnell

 

wir wachsen würden

ohne nachdenken zu müssen

was wir zurückließen

 

Es funktionierte für uns

auf eine Art die für immer

funktionieren sollte

 

Das war der Wunschtraum

des Stotterers das Glück

einer Zuflucht nach dem Mangel

 

Blindlings zählten wir

unsere Segnungen nichts

wurde durch Zweifel entkräftet

 

Wir waren wie Kinder

die im Schlaf sprachen

von niemandem verstanden

 

Unsere Erinnerung ein Tier

ohne Nestbautrieb

roh und unbesonnen

 

Bis sich alles lautstark veränderte

wir sahen Wörter

entbunden von ihren Handlungen

 

unbedeutend und flach

wie lose Platten

auf einem nie geräumten Grab

 

Es fing mit der Geografie an

die am wenigsten naheliegend war

und doch körperlich wurde

 

Angst war nicht länger Ankündigung

von Freiheit oder Vergnügen

sondern ungeahnte Sehnsucht

 

nach Gnade oder Erlösung

eine Art des Aufzählens

entfremdet von uns

 

Wir blickten scheu

und verkreuzten atemlos

unsere Körper

 

wurden bestellt

in fensterlose Häuser

Alles war von Höhe umringt

 

Danach hatten wir

einen leichten Schlaf oder

hörten geduldig zu

 

wie Katzen ruhelos

zwischen himmelhohen Wänden

nach einer Leiter suchten

 

Das Geräusch

aufgeschobener Tänze

erfüllte die Plätze

 

nach so viel Bewegung

hatten wir uns nie

zuvor gesehnt

 

Unhörbar

außerhalb einer Decke

rolltest du dich

 

zu einem Kreis

tastend nach

neuer Bedeutung

 

Ich verbarg mich

wie ein Stein

in einer Pflanze

 

wartete darauf

dass sie wieder

blühen würde

 

 

Aus dem Niederländischen von Stefan Wieczorek


© Dirk Skiba

Tom Van de Voorde

Tom Van de Voorde (1974) debuteerde in 2008 met de dichtbundel Vliesgevels filter, waarvoor hij werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. In 2020 publiceerde hij bij Querido zijn vierde dichtbundel Jouw zwaartekracht mijn veer. Zijn werk werd in meer dan tien talen vertaald, genomineerd voor de Herman De Coninckprijs en bekroond met de driejaarlijkse prijs van de provincie Oost-Vlaanderen. Hij werkt als programmator literatuur bij Bozar in Brussel.

Vertel het verder: