Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
hoorbaar scheurt het gras – Chr. J. van Geel
We dachten iets te hebben
gevonden om voorgoed
aan vast te houden
een teken van voorspoed
groots en beduidend
gevolgd door iets minzaams
Het zou ons optillen
als wortels of puin
aarde omgooien tot los zand
Ontmoediging hadden we
slechts zelden gekend,
we waren hooguit
lotgevallen, bevrijd
uit de verstarde vormen
van het voorafgaande
Altijd geïnteresseerd
in machines
waren we vrij
van morele voorwendsels
onmetelijk vertrouwend
op wat nog moest komen
In de aanblik van sterren
leken wolken iets vederlichts
dat tegen de rotsen kleefde
ondergaande kleuren
een decoratieve taak
van het omstaande
Soms telden we klokslagen
maten de stilte ertussen
dachten te weten hoe snel
we zouden groeien
zonder te moeten denken
aan wat we achterlieten
Het werkte voor ons
op een manier dat het
voor altijd ging werken
Het was de wensdroom
van de stotteraar, het geluk
om toevloed na tekort
Blindelings telden we
onze zegeningen, niets
werd door twijfel ontkracht
We waren als kinderen
sprekend in de slaap
die niemand wou vatten
Ons geheugen een dier
zonder nesteldrift
ruw en onbezonnen
Tot alles luidop anders werd
We zagen woorden
ontzet uit hun handeling
onbetekenend en vlak
als losse tegels op
een nooit geruimd graf
Het begon bij de geografie
die het minst nabij was
maar toch materieel werd
Angst bleek niet langer de aanhef
van vrijheid of genot
maar een onverhoeds verlangen
naar genade, verlossing
een manier van tellen
die in onmin was geraakt
We keken schuw
en kruisten ademloos
elkaars lichamen
werden ontboden
in huizen zonder ramen
Alles was met hoogte omringd
Voortaan sliepen we
ondiep of lagen
duldbaar te luisteren
hoe katten rusteloos
tussen torenhoge muren
naar een ladder zochten
Het geluid van
opgeschorte dansen
vulde onze pleinen
zoveel beweging
hadden we nooit
eerder verlangd
Onhoorbaar
buiten een deken
nestelde jij je
in een cirkel
tastend naar
een nieuwe zin
Ik verborg me
als een steen
in een plant
wachtend
tot ze weer ging
bloeien
Gedicht aus der unvollendeten Zeit
geräuschvoll bricht das Gras – Chr. J. van Geel
Wir dachten wir hätten etwas
gefunden an dem wir uns für immer
festhalten könnten
ein Zeichen der Glückseligkeit
beeindruckend und bedeutend
gefolgt von etwas Gütigem
Es würde uns erheben
wie Wurzeln oder Schutt
Erde umstürzen zu lockerem Sand
Entmutigung
kannten wir kaum
wir waren allenfalls
Phänomene befreit
von den erstarrten Formen
des Vergangenen
Schon immer interessiert
an Maschinen
waren wir frei
von moralischen Ausflüchten
durften grenzenlos vertrauen
auf das was noch kommen sollte
Im Angesicht der Sterne
schienen Wolken etwas Federleichtes
das an den Felsen haftete
untergehende Farben
eine dekorative Funktion
des Umgebenden
Manchmal zählten wir Glockenschläge
maßen die Stille zwischen ihnen
glaubten zu wissen wie schnell
wir wachsen würden
ohne nachdenken zu müssen
was wir zurückließen
Es funktionierte für uns
auf eine Art die für immer
funktionieren sollte
Das war der Wunschtraum
des Stotterers das Glück
einer Zuflucht nach dem Mangel
Blindlings zählten wir
unsere Segnungen nichts
wurde durch Zweifel entkräftet
Wir waren wie Kinder
die im Schlaf sprachen
von niemandem verstanden
Unsere Erinnerung ein Tier
ohne Nestbautrieb
roh und unbesonnen
Bis sich alles lautstark veränderte
wir sahen Wörter
entbunden von ihren Handlungen
unbedeutend und flach
wie lose Platten
auf einem nie geräumten Grab
Es fing mit der Geografie an
die am wenigsten naheliegend war
und doch körperlich wurde
Angst war nicht länger Ankündigung
von Freiheit oder Vergnügen
sondern ungeahnte Sehnsucht
nach Gnade oder Erlösung
eine Art des Aufzählens
entfremdet von uns
Wir blickten scheu
und verkreuzten atemlos
unsere Körper
wurden bestellt
in fensterlose Häuser
Alles war von Höhe umringt
Danach hatten wir
einen leichten Schlaf oder
hörten geduldig zu
wie Katzen ruhelos
zwischen himmelhohen Wänden
nach einer Leiter suchten
Das Geräusch
aufgeschobener Tänze
erfüllte die Plätze
nach so viel Bewegung
hatten wir uns nie
zuvor gesehnt
Unhörbar
außerhalb einer Decke
rolltest du dich
zu einem Kreis
tastend nach
neuer Bedeutung
Ich verbarg mich
wie ein Stein
in einer Pflanze
wartete darauf
dass sie wieder
blühen würde
Aus dem Niederländischen von Stefan Wieczorek
Tom Van de Voorde (1974) debuteerde in 2008 met de dichtbundel Vliesgevels filter, waarvoor hij werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. In 2020 publiceerde hij bij Querido zijn vierde dichtbundel Jouw zwaartekracht mijn veer. Zijn werk werd in meer dan tien talen vertaald, genomineerd voor de Herman De Coninckprijs en bekroond met de driejaarlijkse prijs van de provincie Oost-Vlaanderen. Hij werkt als programmator literatuur bij Bozar in Brussel.