Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
(Adem.)
Wie is daar? Waar zijn we hier? Wie bent u?
Ik ben die –
Ik ben nat. Waarom ben ik nat?
Ik ben –
Ik bloed.
Stil, we zijn niet alleen. Straks horen ze ons.
Ik bloed!
Dat droogt vanzelf. Kijk maar naar mij. Mijn aderen zijn al miljoenen jaren versteend.
Wie zijn zij? Wie horen ons?
Hem ken ik. De vuilak, hij heeft mij dit aangedaan. Maar die ander? Hij smeert iets langs jouw wang.
Kun je zien wat het is?
Het is grauw en nat. Oliën en pigment.
Goddank, geen bloed.
Ik denk dat het – dat jij mij moet voorstellen. Nu zet hij de handen van mijn beul aan. Die tere, kleine handen. Mensenhanden zijn als rekbare klei die nooit droogt, tot stilstand komt. Zonder zijn gereedschap is de beul zwakker dan een jonge bergstroom. Hoe dan ook ongeduldiger.
Kunnen ze ons niet horen?
Ik denk dat ze doof zijn voor ons.
‘Scheppers’, hoor ik dat ze zich noemden. Het trilt na in het hout onder mijn huid.
Ha! Mensenhanden kunnen niet scheppen, alleen schrappen met geweld. Ze wapenen zich met beitels en hamers om nu eens klauw, dan weer tand te zijn. Bijten in een middag miljoenen jaren van mijn lichaam weg. Dat noemen ze ‘vereeuwiging’.
Ik zou ook willen geloven in de eeuwigheid als mijn lichaam was gemaakt van klei die nooit droogt. Geen angst voor zonlicht, voor vocht, droogte.
Zot. Zie wat hij met me heeft gedaan. Me laten roven uit mijn eigen buikwand, met houwelen en zagen en wiggen. Verscheept over de zee waar ik miljarden jaren onder sliep, voordat ik boven haar uit was gegroeid. Honderden handen brachten me naar dit ene paar. En dan? Mijn tepel had de snavel van een roodborstje kunnen zijn; mijn kroon de slinger van een spelend kind.
Ik hoor de echo’s van een ruzie die boven hun hoofden wordt uitgevochten. Een vete – wie kan het best de natuur vangen?
Wat een onzinnige vraag; je kunt de natuur niet vangen. Alleen verjagen. Dagen heeft hij naar me gekeken als een roofdier, zogenaamd om te zien wat zich onder mijn huid bevond. Uitgehold heeft hij me toen, van buitenaf. En dan? Mij zoenen als Pygmalion? Laat mij met rust. Laat ze zich met elkaar verzoenen. Ik ben een veredelde spiegel.
En ik vloeibaar marmer.
Niet naast je schoenen lopen, nu. Je bent gemaakt naar mijn voorbeeld.
En jij naar dat van je maker. Je bent een driedimensionaal zelfportret van een man die alleen zichzelf kan zien. Hagelwit, heilig.
Mensen stellen alles in het werk om zichzelf te zien. Maar ze zien alleen wie zij willen zien – wie zij willen zijn.
Wat gebeurt er nu?
Overal om hen heen wordt de fotografie geperfectioneerd. Nog zulk natuurgeweld: vluchtige, brandbare elementen die hun ‘eeuwigheid’ op een kunstmatig netvlies branden.
En nu?
Ze kijken naar elkaar. Naar hun werk. Naar zichzelf. Wie is het oog in deze wervelstorm van blikken?
En nu?
Ze kijken naar elkaar.
Ze kijken naar (adem) zichzelf.
Marte Hoogenboom (1994) is hoofdredacteur van het literair-culturele tijdschrift Hard//hoofd en werkt als eindredacteur voor OneWorld. Ze ontkent tevergeefs dat dat haar een culturele gatekeeper maakt. Ze schrijft voornamelijk over taal en gender en gelooft niet zo in het verschil tussen fictie en non-fictie.
deBuren gaat sinds 2012 iedere zomer met een groep aanstormend schrijftalent uit de Lage Landen naar Parijs. Twee weken verblijven ze daar om over de grenzen heen elkaars werk en ideëen te leren kennen en aan nieuw materiaal te werken. De lichting van 2021 brengen werken uit zalen van de 19e eeuw van het Rijksmuseum op literaire wijze tot spreken in hun eigen artistieke taal. Onze vraag aan hen was even simpel als uitdagend: schrijf een nieuwe tekst over een oud werk, vanuit één kernvraag: wat zie je als je met oog voor onzichtbaar werk naar deze objecten kijkt?