J: Dag Auke!
A: Dag Jens. Hoe gaat het met je?
J: Heel goed, mijn eerste roman is onlangs naar de drukker gegaan.
A: Fijn om te horen – ik zit zelf ook in de laatste rechte lijn van een nieuwe roman.
J: Ha, gefeliciteerd! Hoe was het voor jou eigenlijk om te schipperen tussen je roman en Over over morgen?
A: Heel eerlijk? Dat schipperen was lastig. Ik ben al drie jaar bezig met een nogal lijvige roman die me met huid en haar aan het verslinden is – een dwingende, futuristische romanwereld waarin ik grote delen van mijn dag in gedachten doorbreng. Bovendien zit er ook nog eens een roman ín die roman. Dan heb je te maken met twee afwijkende tonen die niet direct aansluiten bij zo’n verhaal. Ik heb heel bewust een pauze ingelast om een aantal dagen alleen maar aan het verhaal voor Over over morgen te kunnen werken, en daar een eigen toon voor te kunnen vinden.
J: Dat herken ik wel. Ik merkte bij mezelf dat mijn roman qua stijl en toon én inhoud doorsijpelde in mijn verhaal voor dit project. Ergens ontstaat bij mij dan wel de vrees dat je niets meer kan schrijven dat wezenlijk 'anders' is dan die roman - maar tegelijk ook de drang om af te wijken van wat je eerder al geschreven hebt. Je roman klinkt in ieder geval al heel goed, en ik ga 'm ongetwijfeld met plezier lezen.
Mijn aankomende roman speelt zich in een alternatief heden af - ook redelijk dystopisch, maar tegelijk ook niet; mensen leven er gewoon in, krijgen kinderen, zoeken oplossingen, hebben hoop. Zoals je al zegt, is een plaats pas een dystopie als iemand het als dusdanig interpreteert. Voor mij is mijn roman dus geen dystopie, maar voor anderen misschien wel. Ik vond het in ieder geval moeilijk om dat boek los te laten.
A: Voor mij was het lastigste aan Over over morgen – en dat was een van de redenen waarom het me interessant leek om eraan mee te doen – mijn overtuiging dat het eigenlijk niet doenlijk is een boeiend verhaal te schrijven (met conflict, drama, emotie) dat onverdund hoopvol van karakter is. Hoe hou je dat boeiend? Plus: is een utopie überhaupt wel denkbaar? One man’s utopia is another man’s dystopia.
Juist omdat het me onmogelijk leek, zag ik een kans iets te proberen wat ik normaal niet zou proberen. Ik heb bij de Zoombijeenkomst van de meewerkende auteurs gemerkt dat anderen diezelfde worsteling voorzagen, maar ik herinner me niet meer hoe jij daar in stond. Wat was je idee over ‘utopische literatuur’? En is dat idee bevestigd of herijkt?
J: Die gedachte speelde bij mij ook. Vooraleer ik mijn deelname aan Over over morgen bevestigde, heb ik daar ook veel over nagedacht: in hoeverre gaat het utopische primeren? Worden we ingeschakeld als een leger copywriters dat pamfletten voor een hoopvolle toekomst moet schrijven? Er is me toen op het hart gedrukt dat het literaire zou primeren. Uiteindelijk is dat ook de waarheid gebleken, wat mij betreft althans.
A: Dan is dat toch een redelijk logische angst, lijkt me. Ik vraag me ook af wat je aan de bijeenkomst met de studenten hebt gehad. Ben je die bijeenkomst ingegaan met een verhaalidee, of is dat idee eruit voortgevloeid? En ben je uiteindelijk aan de slag gegaan met je eerste idee, of zijn er verhaalideeën in de prullenmand beland?
J: Mijn eerste idee is ontstaan door de windmolens die ik vanuit de achtertuin van mijn ouderlijk huis kan zien. Dat was de kiem: het beeld van een heel woud aan windmolens. De studenten waren meteen enthousiast, dus ik heb er met veel plezier verder aan gewerkt.
Ik heb wel nog in de knoop gezeten met de verhouding tussen setting en plot: de eerste versie was vooral een encyclopedische beschrijving van een wereld vol wetenschappelijke snufjes, en niet zozeer een verhaal met echte, levende, ademende menswezens. Dat is nu wel anders, vind ik. Hoe is het verlopen met jouw eerste idee?
A: Ha, mijn eerste idee is uiteindelijk gesneuveld. Ik wilde een tijdreisverhaal schrijven gebaseerd op William Morris’ utopische klassieker News from Nowhere (1890), waarin een tijdreiziger in een arcadische, socialistische heilstaat arriveert, en terugkeert naar zijn eigen tijd om alles in het werk te stellen die wereld te helpen ontstaan.
Met dat verhaal wil ik commentaar leveren op het debat over nut en onnut van utopische literatuur. Dat verhaal kwam niet van de grond, en ik heb het uiteindelijk doodgeboren verklaard. Ondertussen kreeg ik ook nog eens corona en was ik tien dagen gevloerd.
J: Ai, hopelijk gaat het nu beter?
A: Ja hoor. Maar die ziekte hielp me wel de rust te nemen om een idee voor een verhaal lang genoeg te laten gisten om tot iets zinvollers te komen. Breng je mensen in beweging door ze angst aan te jagen met horrorscenario’s, of door ze iets positiefs voor te houden om naartoe te werken? Of leidt de ene of de andere aanpak tot apathie?
J: Het is me echt een groot mysterie hoe je mensen het best in beweging brengt. Als het vooruitzicht van wereldwijde droogte en infernale bosbranden je niet in beweging brengt, is er volgens mij weinig dat dat dan wél kan. Vandaar dat dit zo’n goed idee is: dystopieën werken duidelijk niet – misschien zijn ze inderdaad wel verlammend – dus misschien werkt het omgekeerde dan wel. Of misschien iets tussenin: een eerlijk, open beeld van de mankementen én de pluspunten van onze toekomstige wereld, waardoor het toch net dat tikkeltje echter aanvoelt. Is je nieuwe verhaal utopisch, dystopisch, of iets tussenin?
A: Dat lijkt me niet onlogisch. Mijn nieuwe verhaal is misschien niet de facto utopisch – er heeft een catastrofe plaatsgevonden met een gevolg dat je zowel heilzaam als afschuwelijk kunt vinden – maar het komt wel voort uit een gesprek dat ik met de studenten had over de vraag hoe een utopische samenleving eruit zou kunnen zien. Dat leverde uiteenlopende toekomstbeelden op die het credo One man’s utopia is another man’s dystopia nog eens onderstreepten. (Denk aan een technocratische samenleving waarin alles in handen ligt van deskundigen, wat me vreselijk lijkt.)
Zelf was ik het meest geporteerd van het idee van kleinschaligere gemeenschappen waarin de verloren gegane commons (in het Nederlands: de meent) opnieuw bevochten zijn. Dat wil zeggen: een wereld waarin veel meer vanuit gemeengoed wordt gedacht dan vanuit individueel bezit, en waarin ook de leefwereld zelf als partij wordt gezien. Ik ben me daarop wat meer in de filosofie van commons gaan verdiepen en ben uiteindelijk tot het verhaal gekomen dat in Over over morgen is opgenomen.
J: Klinkt heel interessant – ik ga je verhaal met veel plezier lezen. Het doet me wel erg denken aan je roman, dus ik vermoed dat er toch redelijk wat is doorgesijpeld van de ene naar de andere kant. Grappig dat je zegt dat je roman je verslindt; het lijkt me – zo is het voor mij toch – dat je roman ook andere verhalen verslindt. Hoe dan ook ben je niet de eerste die me zoiets zegt, dat hun roman een allesverslindend monster is. Wat is dat toch met schrijvers en opgeslorpt worden door fantasiewerelden? Is het de verlokking van een ander leven, een leven waarin ze zelf de orde der dingen bepalen?
A: Dat zou ik niet zeggen.
J: Nee, zo klinkt het misschien te megalomaan. Of is een boek echt pas goed als het jou consumeert, in plaats van andersom? Eigenlijk is dat gek, dat een mens zomaar een wereld kan creëren, een wereld die onwerkelijk is maar die tegelijk echt kan aanvoelen. Dat komt allemaal uit onze hersenen gevloeid, een serum, een reeks symbolen die samen sterk genoeg zijn om je op te slorpen. Alleen uitkijken dat het je niet consumeert, toch?
A: Daar hef ik het glas op.
J: Hopelijk binnenkort in het echt?
A: Deal. Hou je goed, Jens.
J: Tot de volgende!