Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Hoewel ze allebei superdiverse en bruisende metropolen zijn, hebben Amsterdam en Brussel waarschijnlijk meer verschillen dan gelijkenissen. Amsterdam, mijn thuisstad sinds een vijftal jaar, heeft door de weerspiegeling van het water en de gevels van de grachtenpanden in het centrum een soort blauwgrijze schijn over zich heen. Brussel, mijn Belgische lievelingsstad, kleurt door de overweldigende hoeveelheid aan steen, beton, auto’s en cafeetjes bruingrijs. In Amsterdam weten fietsers de nietsvermoedende wandelaars altijd behendig te ontwijken, in Brussel ben je moedig als je überhaupt de fiets neemt. Wanneer ik Amsterdam-Centraal uit loop, hoor ik de vertrouwde geluiden van de tram en de rollende toeristenkoffers. Zodra ik het station Brussel-Centraal station uit loop, word ik begroet met de geluiden van politiesirenes en toeterende auto’s in de verte.
Maar wat Amsterdam en Brussel wel met elkaar gemeen hebben is het volgende: loop door de publieke ruimte van de stad en je zal weinig tot geen namen of beelden zien van vrouwen of van mensen van kleur. Afgaande op het straatbeeld, zou je bijna denken dat ze nooit een noemenswaardige bijdrage hebben geleverd. De pleinen, de bruggen, de tunnels en de straten waar we ons dagelijks in bewegen zijn overwegend genoemd naar witte mannen. Sterker nog: overal waar je kijkt, zie je verwijzingen naar het koloniale verleden. Hoe dichter bij het hart van de stad, hoe groter die kans. En niet zelden hebben deze koloniale figuren een bijzonder duistere geschiedenis. Moeten we dit nog willen?, vraag ik me – samen met vele anderen – af.
Moeten we dit nog willen?, vraag ik me – samen met vele anderen – af.
In de zomer van 2020 werd er naar aanleiding van de moord op George Floyd wereldwijd gedemonstreerd tegen racistisch politiegeweld. Tienduizend mensen verzamelden zich op de Dam in Amsterdam en evenveel mensen wandelden in een optocht door de straten van Brussel. Het protest was een manier om de publieke ruimte weer op te eisen, en opende opnieuw de discussie: wie eren we in die publieke ruimte? Willen we die figuren blijven eren? En als het antwoord nee is, wie dan wel? En wat doen we met de huidige standbeelden? Welke geschiedenis hoort thuis in het straatbeeld en welke in het museum?
In België werden verschillende standbeelden van Leopold II met verf beklad of beschadigd. De handen van het ruiterstandbeeld op het Troonplein in Brussel werden symbolisch met rode verf besmeurd. Onder het bewind van de voormalige Belgische koning werd de Congolese bevolking in zijn persoonlijk wingewest Kongo-Vrijstaat tot slaaf gemaakt, uitgehongerd en gemarteld - met miljoenen doden tot gevolg. Ik herinner me nog de allereerste keer dat ik het standbeeld in 2015 zag: een imposante man met een indrukwekkende baard op een elegant paard, een arm licht naar achteren gebogen, de ander houdt de teugels stevig vast, borst vooruit, kin omhoog. Een wrede oorlogsmisdadiger vermomd als respectabele vorst. Ik ben nooit meer teruggegaan naar die plek.
Ook in Nederland rees afgelopen zomer opnieuw de vraag over wie we eren in de publieke ruimte. In Hoorn werden verschillende demonstraties gehouden aan het bronzen standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, een van de eerste koloniale gouverneurs die bekendstond als de ‘slachter van Banda’. Ik kon me in Amsterdam geen imposant standbeeld zoals dat van Leopold in Brussel voor de geest halen. De traditie om helden monumentaal op een sokkel te plaatsen is in Nederland minder sterk aanwezig dan in België, maar de verering is er wel degelijk: in straat- en tunnelnamen, én je vindt de omstreden koloniale ‘zeehelden’ en generaals ook terug als geïntegreerde beelden in gebouwen. Zoals het beeld van J.P. Coen op de hoek van de Beurs van Berlage of aan de voorgevel van het Stadsarchief.
Beeldenstormen zijn van alle tijden en vormen een aanklacht tegen de macht en het gedachtegoed die de beelden symboliseren. In dit geval: het moreel verwerpelijke koloniale gedachtegoed over witte superioriteit, dat het leven kostte aan miljoenen mensen en waarvan de gevolgen nog steeds voelbaar zijn. De kleine beeldenstorm na de Black Lives Matter-protesten kreeg in België en Nederland een impuls vanuit de V.S. en Engeland, waar standbeelden van Christoffel Columbus en slavenhandelaar Edward Colson naar beneden werden gehaald – maar nieuw is ze allerminst. Al bij zijn overlijden was Leopold II een omstreden figuur geworden. Zijn standbeeld op het Troonplein kwam er niet zonder slag of stoot. Ook het standbeeld van J.P. Coen in Hoorn was al omstreden nog voor het er stond. Het sociaaldemocratisch tijdschrift Recht voor Allen schreef over de onthulling in 1893: ‘Men wischt de bloedvlekken niet af van Coen’s nagedachtenis door de bewering, dat hij moet beschouwd worden als een kind van zijn tijd’. Sommigen vinden dat de roep om verandering te snel gaat, maar de kritiek bestaat dus al veel langer. Je zou je zelfs kunnen afvragen of we niet al rijkelijk laat zijn.
Sommigen vinden dat de roep om verandering te snel gaat, maar de kritiek bestaat dus al veel langer. Je zou je zelfs kunnen afvragen of we niet al rijkelijk laat zijn.
Tal van alternatieven zijn denkbaar voor wie we dan wel zouden kunnen eren in onze publieke ruimte, waar in zowel Amsterdam als in Brussel ondertussen meer dan 150 nationaliteiten bewegen en leven. Enkele maanden geleden hing een actiegroep in Nijmegen alternatieve straatbordjes op met namen van geallieerde strijders van kleur, die tijdens de Tweede Wereldoorlog een rol speelden bij de bevrijding van de stad. De Witte de Withstraat werd de Jacob T. Hermanstraat, de De Ruyterstraat werd de Albert Tarbellstraat. Maar wanneer ik de alternatieve namen lees, voel ik mijn wenkbrauwen fronsen. Waarom staan er geen vrouwennamen tussen? Willen we de ene problematische verering in de publieke ruimte inruilen voor een andere? Kan de herdenking of verering van een strijd ook uit de gewelddadige context van oorlog gehaald worden?
De Nederlandse juriste en academica Madeleijn van den Nieuwenhuizen, bekend van het mediakritische Instagramkanaal @zeikschrift, startte twee jaar geleden een petitie voor een standbeeld van feministe en politica Corry Tendeloo in Den Haag. Dankzij Tendeloo kwam er een einde aan het arbeidsverbod voor getrouwde ambtenaressen en aan de handelingsonbekwaamheid van vrouwen in Nederland. Bij de oproep staat tussen haakjes ‘en als het kan even niet op een obscuur pleintje’. Want waar in de publieke ruimte we nieuwe helden eren doet er ook toe.
Ik droom van een publieke ruimte waarin we mensen eren die het leven vieren in plaats van het te nemen, mensen die mensenrechten beschermen en niet schenden, mensen die ‘streden’ voor gelijke rechten en niet voor land of kapitaal. Ik zou niets liever willen dan door mijn geliefde steden, Amsterdam en Brussel, te lopen met mijn zoontje aan mijn hand. En wanneer hij naar een standbeeld of een straatnaam wijst en vraagt: ‘Mama, wie is dat?’ Dat ik dan kan zeggen: een held/in.
Deze tekst werd geschreven in opdracht van deBuren en Pilar in het kader van PILAR ASAP: Brussel, de Geleefde Ruimte Editie.
Warda El-Kaddouri is nog tot eind 2021 onze Scherpsteller. Zij stelde de afgelopen twee jaar scherp op maatschappelijke ontwikkelingen. Warda studeerde Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent en European Studies aan de KU Leuven. Ze behaalde een doctoraat in Duitse letterkunde over religie en identiteit. Warda woont nu in Amsterdam, waar ze werkt als freelance journalist voor o.a. De Groene Amsterdammer en als redacteur bij Rekto:Verso. Dit academiejaar is ze curator dekoloniseren aan de Humanities Academie van de Universiteit Gent.
Van 14 oktober tot 11 november 2021
De term ‘geleefde ruimte’ (‘lived space’) van Henri Lefebvre (1974) stelt dat elke ruimte per definitie sociaal is: geproduceerd door het sociale systeem en de maatschappelijke krachten waarbinnen zij opereert. Hoe eigenen we ons de stad toe? Welke rol speelt sociaal protest nog in de Brusselse straten en parken. Wat betekent het om in de Brusselse sociale ruimte op te groeien? Hoe publiek is de publieke ruimte nog? Wat kunnen politici, stedenbouwers, ... leren van onze jongeren?
Tijdens ‘PILAR ASAP: Brussel, de Geleefde Ruimte Editie’ organiseren deBuren, Pilar en Scherpsteller Warda El-Kaddouri o.a. een debatmarathon en een gespreksdiner. Verder kronen we opnieuw een winnend essayist Hooray for the Essay. Meer info volgt binnenkort.