Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Vertel ook je eigen verhaal
In Het gym (2011) fictionaliseert Karin Amatmoekrim het verhaal van haar eigen jeugd: zij kwam op haar vijfde met haar moeder uit Suriname naar Nederland, waar zij een heel rommelig begin kenden en van de bijstand leefden. ‘Mijn jeugd heeft me een oog gegeven voor wat lelijk is, voor het onvermogen van mensen; ik was een oud kind.’ Omdat zij het goed deed op school en erg veel las, stelde een leraar voor dat ze naar een gymnasium zou gaan, een kans die haar moeder – ‘een echte tiger mom’ – onmiddellijk aangreep. Zo kwam het dat kleine Karin iedere dag met een te kleine fiets pendelde tussen een armoedig flatgebouw en ‘een school vol Dirk Jannen’.
Dat zij haar eigen jeugd als inspiratie zou nemen voor een roman, stond niet in de sterren geschreven. Voor haar debuutroman Het knipperleven, bijvoorbeeld, koos Amatmoekrim voor een wit hoofdpersonage dat ver van haar afstond en wilde ze zelfs geen auteursportret of biografie op de cover. Maar ze ging opinies schrijven over bijvoorbeeld vreemdelingenhaat, en de reacties daarop deden haar beseffen hoezeer witte mensen zich niet bewust zijn van privilege. Ze besliste dat ze niet altijd andermans verhaal moet opschrijven, ‘ik wilde ons verhaal schrijven!’ Ze vindt het belangrijk dat ook verhalen van kleur deel uitmaken van de westerse cultuur.
Neem je verantwoordelijkheid
Voor De man van veel (2013) dook Amatmoekrim in het leven van verzetsstrijder en Surinaamse held Anton de Kom. Ze vond het heel fijn om te werken aan de hand van een biografie, die een kader geeft. Narratief was het interessant om de periode te omschrijven waarin hij opgenomen werd in een psychiatrische inrichting, maar dat werd haar niet in dank afgenomen. De familie van De Kom distantieerde zich uitdrukkelijk van het boek en het leidde tot een hele hetze in de Surinaamse en Nederlandse pers.
‘Ik heb me na die kritiek twee dagen als een baby gedragen’, vertelt ze. Zeker toen een Surinaamse recensent schreef ‘dat krijg je als zij over ons gaan schrijven’ voelde ze zich boos en onbegrepen. Amatmoekrim wilde tonen hoe De Kom beproevingen heeft overwonnen en dat ook helden niet feilloos zijn, maar had onderschat wat voor taboe er in Suriname nog op psychische kwetsbaarheid rust. Ze heeft de vrijheid genomen om zich hem toe te eigenen, maar kwam tot het besef dat dat met een grote verantwoordelijkheid gepaard ging.
Toch zou ze het boek vandaag niet anders schrijven. De discussie rond culturele toe-eigening vindt ze superinteressant en voor haar zit het zo: je mag alles doen als kunstenaar, maar je moet je er wel van bewust zijn dat er tegengeduwd kan worden. ‘In De man van veel is het hoofdpersonage wel levensecht, vind ik, en ik kon verantwoorden waarom ik deze periode van zijn leven beschreven had.’ Ze koos er wel voor om bij de herdruk in de inleiding van het boek één regel te schrappen: ‘Dit is zijn verhaal’. ‘Dat was achteraf bekeken arrogant: het is mijn verhaal.’
Kijk je angsten in de ogen
Amatmoekrims vader was de taekwondoleraar van haar moeder; ze hadden geen relatie, maar zij werd wel zwanger. ‘Hij is een charismatische don juan en heeft wel negen kinderen bij zes vrouwen’, kenschetst ze hem. Toen haar uitgever tijdens een boekpresentatie in Suriname haar vader ontmoette, spoorde hij haar aan om een boek over hem te gaan schrijven. ‘Dat durf ik niet, ik wacht wel tot-ie dood is’, was haar eerste reactie. Maar later bedacht ze dat dat laf was en dat het juist interessant is om in je grootste angst te duiken.
Het was heftig. Ze voerde vele gesprekken met haar vader, met vele glazen rum erbij, waarin hij haar onverbloemd over zijn leven vertelde: over overspel, drugs, zijn bezoek aan sekswerkers… Bovendien deed ze dat voor het oog van de lens, want Gülsah Dogan maakte over het proces de documentaire De jacht op mijn vader. Amatmoekrim ging inzien dat zijn medewerking het geschenk was, het enige wat hij haar nog kon geven nadat hij haar en haar moeder in de steek had gelaten.
Na afloop liet ze hem het manuscript lezen, maar ze beloofde hem niet dat ze rekening zou houden met opmerkingen. Hij erkende zijn misstappen, maar nam wel enorme aanstoot aan een woord dat ze op de voorlaatste pagina laat vallen. Ze schrijft dat ze wou dat ze ook zo ‘schaamteloos’ als hem kon leven. ‘In Suriname heeft dat woord een erg beschuldigende bijklank; hij wilde bijna niet meer praten met me.’ Door Tenzij de vader te schrijven heeft ze wel haar angst kunnen wegnemen: ‘Er is niets intiemer dan je werk.’
Sta in de werkelijkheid
Amatmoekrim transformeert de werkelijkheid in haar literaire werk, maar ze vindt ook dat je als auteur in die werkelijkheid moet staan. En dat is in toenemende mate zo: ‘Je moet wel vier of zes oogkleppen op hebben om te schrijven over iets wat alleen jou aangaat.’ In Als dit zo doorgaat, een verhalenverzameling waarvoor Auke Hulst haar uitnodigde, zag ze hoe happig ook andere schrijvers waren om iets bij te dragen dat hoop of steun kan bieden.
Er ontplooit zich een mooie dialoog met de residenten. Zij denken veel na over hun positie als schrijver en de presentatie van hun werk. Ze observeren bijvoorbeeld hoe het lijkt af te doen aan de literaire waarde als een werk als ‘activistisch’ in de markt gezet wordt. Amatmoekrim vertelt hoe ‘migrantenschrijvers’ vroeger makkelijk op een hoopje gegooid werden, maar vindt wel dat daar beterschap in gekomen is. Ze moedigt de residenten aan om in de werkelijkheid te staan en ervan overtuigd te zijn dat ze er iets in beweging kunnen brengen: ‘De kern is de magische ruimte tussen jou en de lezer. Je hebt zijn verbeelding nodig: een boek is een samenwerking.’
Trek je nergens iets van aan
Een rode draad in Amatmoekrims verhaal is dat er altijd van alles wordt verwacht van schrijvers: door je uitgever, je familie, je lezers… Je kunt nooit voor iedereen goed doen, dus volg je maar beter je eigen weg. Een van de mooiste complimenten kreeg ze na de roman Titus (2009). In een recensie schreef Kees ’t Hart ‘Karin Amatmoekrim trok zich niks aan van wat wel en niet past in de literaire krabbenmand en ging aan de slag’. Het is misschien ook wel haar favoriete eigen boek; ze wist dat niemand op Titus zat te wachten, wat haar de vrijheid gaf om er ‘een raar boek’ van te maken.
Omgekeerd kan ook. Het gym werd een bestseller en staat nog steeds op de leeslijst van het HAVO. De uitgeverij zat te popelen om een vervolgverhaal uit te geven: wat gebeurt er wanneer het hoofdpersonage aan de universiteit terechtkomt? ‘Toen zei ik “nee man, dat wil ik niet” en ik ging weer een obscuur boek schrijven. Als auteur steek jij wel al die moeite en tijd in je boeken en krijg je 10% van de verkoopprijs van een boek. Je moet het op jouw voorwaarden doen.’
Amatmoekrim probeerde in haar zeventienjarige carrière van alles uit. Ze schreef korte tijd een column en teksten voor een kinderboek, een theatervoorstelling en een Suske en Wiske-strip (‘de eerste keer dat mijn moeder zei dat ze echt trots op me was!’) Dit leerde haar dat ze eigenlijk niet zo graag samenwerkt, omdat ze de controle wil houden over het resultaat. Ook time management is een uitdaging voor haar, beseft ze: ‘Ik schrijf eigenlijk altijd en doe nooit zomaar iets tussendoor. En dan heb ik ook nog eens kinderen. Tip: neem geen kinderen!’ zegt ze lachend.
Geniet!
Een resident vraagt Amatmoekrim of ze het soms niet vervelend vindt om te schrijven, of ze het niet fijner vindt om geschreven te hébben. De vraag stuit op onbegrip, haar ogen gaan schitteren. Karin Amatmoekrim vindt schrijven heerlijk. ‘Als het lukt, dan is het alsof dat niets met jou te maken heeft, maar met een soort goddelijke kracht. Dan vloeit het, dan kan je niet snel genoeg tikken.’ Ze denkt terug aan hoe ze haar debuutroman tijdens een treinrit op servetten begon neer te pennen: ‘Klinkt romantisch, maar zo was het écht.’
‘Ook als er druk bij komt kijken?’ probeert nog iemand. ‘Jezus man, jullie verwarren me heel erg’, lacht ze. Het is voor haar vanzelfsprekend. Enige gedrevenheid is nodig: ‘Je moet het beste schrijven wat je op dat moment kan, en het volgende moet gewoon beter zijn.’
Karin Amatmoekrim is een veellezer. ‘Hoe breder je leest, hoe meer je beseft hoe rijk de materiaalkist van de taal is.’ Enkele namen die de revue passeerden:
Haar favoriete dichter is Menno Wigman. Ze leent van hem een mooie regel: ‘Ik wil geen “ik die keffend in mijn canto’s woon” zijn.’
Schrijvers als Gabriel García Márquez en Oek de Jong zijn toonbeelden van hoe je met dezelfde taal totaal verschillende werelden kunt creëren.
Ze vindt het heel knap hoe Ilja Leonard Pfeijffer in La Superba de stad Genua als personage opvoert, maar op de achtergrond ook een verhaal van migratie vertelt. ‘Je kunt in je literatuur ook bij de werkelijkheid betrokken zijn op een onnadrukkelijke manier.’
Ze vindt dat Annelies Verbeke er in Dertig dagen meesterlijk in slaagt om als witte vrouw een zwarte man als hoofdpersonage op te voeren. ‘Je voelt de nabijheid. Je kunt je als lezer zodanig inleven in zo’n personage, zonder dat het ertoe doet dat er een afstand is. Dat is waar het om gaat.’ Annelies Verbeke was in 2018 gastspreker in Parijs.
Karin Amatmoekrim is een Surinaams-Nederlandse romanschrijver en essayist. Ze is auteur van onder andere de romans Het gym, De man van veel en Tenzij de vader. Daarnaast publiceerde ze essays in de Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad, en is ze correspondent Verzwegen Geschiedenis bij De Correspondent. Haar tweede roman, Wanneer wij samen zijn, is gebaseerd op Amatmoekrims eigen familiegeschiedenis en beschrijft drie generaties in een Javaans-Surinaamse familie. Een rode draad in het gesprek zal het verweven van het persoonlijke/waargebeurde en het fictieve zijn.