Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Mijn Kevin, Ons Parijs | Obe Alkema

In het najaar van 2017 maakte Obe Alkema persoonlijk kennis met de Amerikaanse dichter Kevin Killian. Het overlijden van Kevin Killian kort voor Obes residentie in Parijs in 2019 vormde de kern van Obes zoektocht naar het landschap van de herinnering. In zijn persoonlijke essay Mijn Kevin, Ons Parijs, een memoir over Kevin Killian (1952–2019) laat hij zien hoe rouwen en herinneren ook obsessie met zich meebrengen.
Door Obe Alkema op 15 jul 2021
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs

Mijn Kevin, Ons Parijs

 

 

De stem van Fyke komt van ver, maar ik bel dan ook met een Nokia 3410. Ik duw het erfstuk hard tegen mijn oor om hem te kunnen horen. ‘Je moet geen koffie drinken met deze hitte. Je moet water drinken. Of wil je sterven in Parijs?’ Hij had me voor vertrek een doorbraak toegewenst. Dit zou er een kunnen zijn. Ik vraag: ‘Bel je vanwege Rutger Hauer?’ Nog een. Hij kan me niet vertellen waarom hij buiten kantooruren belt, dat hoor ik later wel. Ik hang uit het raam van mijn kamer in Huis Biermans-Lapôtre, terwijl het deze dagen uitsluitend vluchten is voor de historische 42,6 graden Celsius, gemeten in Parc Montsouris, bij ons aan de overkant. Zodra je de deur uitgaat, trekt de hitte je vacuüm. De bibliotheek is de enige optie, dankzij de airco een koelcel. Hier houd ik me koest en ben ik productiever dan in tijden. Omdat er geen alternatief is, stort ik me op de eerdere versies van deze tekst en werk ik er obsessief aan.

 

Wat is mijn Parijs? Langer dan noodzakelijk heb ik gezocht naar een goede manier om deze vraag in te kleden. Maar ik wil haar niet bedekken. Meer dan een jaar geleden begon ik in My Parijs. In honderdtwintig fragmenten doet Gail Scott verslag van haar residentie in Parijs, begin jaren negentig. Zo’n vijfentwintig jaar later resideert Obe Alkema in Parijs en is deze stad geen steek veranderd. Joegoslavische oorlogen op televisie zijn vervangen door andere brandhaarden, verder weg, vager en live te volgen via sociale media. Er is nog steeds een Le Pen. De wereld, inclusief Gail en Obe, sleept zich voort, maar Parijs verandert nooit. De daklozen die Scott aantrof, zijn er nog steeds, net als de Notre Dame, inmiddels even dakloos. Mijn Parijs: het antwoord is even simpel als de vraag en ik ben er nog niet eens!

 

Inmiddels twee weken terug uit Parijs. Ik herlees mijn aanmelding waarin ik intellectueel en zelfbewust schreef: ‘De toekomst van Parijs (Europa) is haar verleden. Een historische replica zal ik achterwege laten.’ In Parijs wilde ik de verhouding tussen landschap en herinnering onderzoeken, aan de hand van de flaneur, omdat hij deze dynamiek belichaamt. Zijn wandeling activeert ‘the lush materiality of the “now.”’ Ik wil Dodie Bellamy’s woorden niet vertalen. Buiten regent het zoals na de historische hitte. Net als de flaneur bevind ik me in het hier van het nu, of in het nu van het hier.

 

Verbaasd merk ik op dat ik, afgezien van twee weken kost en inwoning, niet motiveer waarom ik dit onderzoek in Parijs wil doen. Ik had ook naar Berlijn kunnen gaan. Moeten gaan, berispt Fyke me. Ik had hem dat uitje min of meer beloofd. Waarom heb ik niets gezegd over het nut van Parijs? Voor mij spreekt het voor zich, denk ik, en ik wilde, op zoek naar totaalbegrip, de dynamiek tussen landschap en herinnering niet vertroebelen met eigen materiaal.[1] Ik leer langzaam dat je jezelf op meer en vooral verschillende manieren kan begrijpen, maar ik kan mezelf niet altijd helpen. Wat ik wil zeggen is dit: al was het mijn Parijs, het moest niet uitsluitend over mij gaan. Wat ik onbenoemd liet, is dit: (1) hier leerde ik tien jaar geleden, tijdens een schoolreis, Aline en Erik goed kennen (ze houden het nog steeds uit met mij); (2) eind 2017 bracht ik hier een halve week door met Kevin Killian en Dodie Bellamy en Robert Glück en Mia You en anderen, allemaal in Parijs voor een symposium over Kevins poëzie.

 

Maar Kevin is onderhand twee maanden weg. Kevin, je bent al twee maanden weg. Ik besef dat er iets aan de hand is met de vanzelfsprekendheid van mijn herinneringen aan Parijs. Onze vriendschap — ik wil het zo noemen, al hebben we elkaar slechts twee keer ontmoet en zo nu en dan heen en weer gemaild — is onlosmakelijk verbonden met Parijs. Daarom kaapt jouw overlijden mijn onderzoek, nog voor ik goed en wel in Parijs ben. Daarvan had ik in februari, in aanloop naar de sluitingsdatum voor de aanmelding, geen weet. Binnen een paar dagen zou ik naar New York vliegen en in diezelfde week zou Kevin lezen in Amherst, nog geen driehonderd kilometer verderop. Licht gegeneerd en zonder verwachtingen vroeg ik of hij op weg naar huis langs NYC zou komen. De dag erna, op mijn verjaardag, bevestigde Kevin mijn vermoeden: ‘I’m feeling like a parcel being shipped by airmail back-and-forth like a tennis match. So sadly no New York City for me.’ Ik antwoordde: ‘No New York City for you, no reunion for the both of us!’ Onze laatste interactie, want ik heb mijn voornemen hem te mailen alsmaar uitgesteld en nu is hij dood.

 

Natuurlijk vertroebelde zijn overlijden het initiële plan en moest ik Kevin meenemen naar Parijs, de dag na quatorze juillet. Ik ben gehecht aan mijn herinneringen aan Kevin, dus ik draag ze altijd met me mee. Tegelijkertijd kleven ze aan Parijs, dus volg ik de logica die eruit spreekt. Afreizen naar Parijs brengt me dichter bij Kevin (hoop ik en anders kom je nog ergens). In Parijs krijg ik gemakkelijker toegang tot mijn herinneringen. Details maken ze minder non-descript en ongrijpbaar, minder kansloos tegenover het vergeten.[2] En Parijs draagt in zich de belofte van een beter gesitueerd antwoord op de vraag naar mijn Parijs, het Parijs van Kevin en mij. Een surplus, een doorbraak.

 

Donderdag 18 juli: ik heb zojuist $50 gedoneerd om Kevin te laten bijzetten in Cypress Lawn, in dezelfde aswand als Jack Spicer, zijn Jack Spicer, dichter van onoverbrugbare afstanden: ‘Het doet echt pijn als jij er niet bent net zoals het echt pijn doet / als de poëzie er niet is.’ Ik voel dat ik dichter bij mijn Kevin kom. Ik kan een boek van hem openslaan en vertellen wat er zo goed aan is, maar pak Fascination er zelf maar bij. Ik leerde zijn werk in Parijs kennen. Ik was vertrouwder met de schrijver dan met zijn werk. Zo’n persoon was Kevin, zo’n persoon ben ik.

 

Ik ben terug in 2017. De nachtbus zet me bij af Parc de Bercy. Anderhalf uur later loop ik langs de Seine, voorbij de uitgeblazen Eiffeltoren, richting Musée d’Orsay voor een expositie van, ik gok, Degas. In een café, in afwachting van de opening van het museum, begin ik aan Triangles in the Sand, opgenomen in Fascination. Na onze eerste ontmoeting, een paar maanden eerder in Berkeley, stuurde Kevin me het manuscript: ‘I’ll attach it here with the caveat that, I hope explicit sex writing doesn’t jolt you—but I expect it does not, otherwise you wouldn’t be up on New Narrative.’[3] ’s Middags kan ik verder lezen, want je wil niet aansluiten bij de rij voor Centre Pompidou. Een politiemacht ontruimt een aangrenzend plein. Daarom begeef ik me oostwaarts, richting het hotel waar ik Kevin zou ontmoeten.

 

In aanloop naar het symposium nodigde hij me uit te poseren in het kader van zijn fotoproject Tagged. Kevin kiekt een schrijver, (zo goed als) naakt met ‘their junk hidden behind a life-size drawing of a cock and balls that the US artist Raymond Pettibon made for me’. Daar was ik dan. Ik poseerde staand, zittend, liggend, met Pettibons tekening, op en onder de namaaklederen bordeauxrode bedloper. Nu ik eraan terugdenk, word ik een beetje geil, maar daarvan was in die hotelkamer geen sprake. Maar ik spreek alleen voor mezelf. Het staat me helder voor de geest dat het op een andere manier spannend was. Het is ook nu niet vanzelfsprekend dat ik mezelf blootgeef, maar ondanks alle spanning besloot ik dat ik deze kans moest grijpen. Bovendien was Kevin zo ontwapenend dat elk tegenargument niet standhield. Ik ontkleedde me zo vlot en zo vanzelf dat zelfs Kevin verbaasd was. Normaliter kost het zijn modellen meer moeite en aansporing, lachte hij. Een jaar later nam hij me op in een tentoonstelling in Chicago: ‘the gift of your trust and beauty means so much to me.’

 

Het is geen wanhoop waardoor ik het heden op het verleden wil terugwinnen, maar verwarring vanwege Kevins overlijden, die bruuske omslag. Dat ik vlak voor Parijs tot het besluit gekomen ben mijn smartphone in te ruilen voor het erfstuk, beschouw ik meer als experiment en belofte: minder afleiding. Het apparaat ligt vaker dan ik me ervan bewust ben in mijn hand. Via dat venster navigeer ik door de wereld, ook als ik er niet op zit. Alles en iedereen binnen handbereik. Zelfs Parijs! Het digitale heeft de geografie van haar onoverbrugbaarheid ontdaan. De Thalys is snel, maar een muisklik is sneller. De arrondissementen ontvouwen zich op mijn beeldscherm. Ik kan in het Parijse stratenplan gemakkelijk mijn route traceren. Daar bevindt zich het hotel waar ik gefotografeerd werd en zo arriveerde ik er. De couleur locale fabriceer ik uit herinneringen en zoekresultaten. Vanuit huis flaneren door wat Hans Schnitzler een landschap zonder horizon noemt. Ik noem het: Parijs. Onverschillig besteed ik de reconstructie uit, maar dat wil ik helemaal niet. Ik wil het tegenovergestelde. Ik wil de geografische afstand tussen Parijs en thuisfront herstellen. Terugkeren naar Parijs, opleven door de wrijving tussen mezelf en de omgeving. Vandaar een gedeeltelijke ontkoppeling: geen smartphone, wel een laptop. Hoe moet ik anders schrijven?

 

Parijs en de werkelijkheid écht goed — intensiever — ervaren, daar heb ik de smartphone niet bij nodig, dus weg ermee. Ik wil over mijn tijd beschikken en ik kan pas die herinneringen van mij het hoofd bieden als ik verlost ben van de onafgebroken communicatiestromen. Ik wil het contact met anderen niet opschorten. Dosering i.p.v. ascese.

 

Eindelijk in Parijs: resoneren met het hier en nu, aandachtig speuren naar Kevin, hem lokaliseren en mezelf, op grenzen stuiten en hopelijk wat grip krijgen op onze kleine geschiedenis. Verlost van het onweerstaanbare beeldscherm kan ik me totaal aan Parijs overgeven. Parijs werkelijk ervaren, in Alessandro Baricco’s betekenis: de ervaring als ‘een sterke overgang van het dagelijks leven: een plek waarin de waarneming van de werkelijkheid samenklontert tot mijlpaal, herinnering en verhaal.’ De verbanning van mijn smartphone, mijn onderzoek op locatie, deze residentie: pure realiteitswinst.

 

Toen ik me weer had aangekleed, begaven we ons naar de lobby. Daar wachtten we met Andrew Durbin op Dodie die in de buurt op zoek gegaan was naar glutenvrije zoetigheid. ’s Avonds moesten zij en Kevin lezen in Section 7 Books, uit de net verschenen New Narrative- bloemlezing Writers Who Love Too Much. De taxi bracht ons erheen. Ik besloot mijn bagage naar de Airbnb van Mia en mij te brengen, dat was toch om de hoek. En ik moest mezelf in de arm knijpen of deze middag echt gebeurde. In een soortgelijke droomstaat had ik de New Narrative-conferentie aan UC Berkeley, een paar maanden eerder, doorgebracht. De schrijvers met wie ik me veel bezighoud, in één ruimte aanwezig: Kevin en Dodie en Robert en ook Gail Scott. Het voelt nog steeds illusoir. New Narrative speelde zich voor mij tot dan toe alleen af op papier, duizenden kilometers en een paar decennia hiervandaan. San Francisco, vooral het San Francisco van toen en hen: onbereikbaar, paradijselijk, vol betekenis. Vandaag blijf ik zitten met de overkill aan nostalgie die hun boeken nog onweerstaanbaarder maakt. Telkens en steeds meer wilde ik mezelf terugzien in dat verleden. En toen was ik er, op de conferentie. New Narrative vond plaats en ik zat op een van de voorste rijen. Ik sprak de schrijvers. Ik liep door hun wijken. Dankzij hen en hun werk kon ik me oriënteren in een stad, in een land, waar ik nooit eerder kwam. Deze volmaakte plekken, in mijn fantasie en herinnering van mythische proporties, net als de boeken en schrijvers zelf.[4] Natuurlijk dacht ik dichter bij Kevin en Dodie en Robert te komen door op locatie aanwezig te zijn. Zo heb ik het ook ervaren.

 

Vrijdag 19 juli, begin van de middag wanneer ik de Seine oversteek via Île de la Cité. Dag Notre Dame. Voordat ik van huis ging, heb ik de locatie van Section 7 Books opgezocht, want ik vertrouw mijn herinnering niet helemaal. Nergens voor nodig, want inderdaad: naar links bij Centre Pompidou, de brede hoofdweg noordwaarts op. Ik zoek aan de linkerzijde van de straat naar de bar waar Kevin en Dodie neerstreken en dan even verderop aan de andere zijde de passage waar de boekhandel zich bevindt. Gemakkelijk over het hoofd te zien, dus steek ik de straat over. Heb ik ook beter zicht op de bar. Ik heb het adres niet genoteerd. Spijtig en typisch. Op de plaats van bestemming tref ik Section 7 Books niet aan. Het is zelfs onmogelijk te achterhalen waar de boekhandel precies zat. Sta ik in de verkeerde steeg? Geen smartphone = geen idee wat te doen. Ik sta op het punt terug te keren naar de residentie, maar dan hoor ik Sannes stem al. Ik vraag of zij op haar smartphone de boekhandel kan opzoeken. Verhuisd en hernoemd, hoor ik even later als ze me terugbelt. After 8 Books, gevestigd in de Rue Jarry, nabij de metrohalte Château d’Eau. Ik kan weer analoog verder.

 

Een paar dagen eerder had ik geen hulplijn. Mijn richtingsgevoel is doorgaans vrij goed, maar in Poissy, op weg naar Le Corbusiers Villa Savoye, stuitte ik op de grenzen ervan. Ik kwam langs het speelgoedmuseum en volgde de lange weg omhoog. Eenmaal op het kruispunt aangekomen waar ik op basis van het schematische kaartje in mijn wandelgids rechtdoor zou moeten, zag ik een bord dat rechtsaf zei. Ik had geen Google Maps tot mijn beschikking. Zou ik er wel komen? Ik bekeek het kaartje, reconstrueerde mijn wandeling tot nog toe, visualiseerde het stratenplan van Poissy en keek om me heen of er oriëntatiepunten waren, maar ik vond niets dat mijn gelijk zou staven en het ongelijk van het bord zou bewijzen. Tegen mijn zin volgde ik het bord, gedesoriënteerd ook, want ik had het kaartje toch gevolgd? Natuurlijk had het bord gelijk.

 

De afwezigheid van mijn smartphone conditioneert en stuurt mijn onderzoek en mijn ervaring van Parijs. Dankzij de afwezigheid van het apparaat wordt het gewijde niet verpulverd tot talloze en lichtere intensiteiten.[5] Wederom Baricco. Het maakt beter onderzoek mogelijk, stel ik eenmaal in Parijs vast, en de verslaglegging daarvan. Bevrijding dankzij begrenzing. Hoe minder de smartphone afleidt, hoe hoger de productiviteit. Het verband is zo evident dat ik het wantrouw. Is het echt zo simpel? Ja.

 

Eindelijk in Parijs, blijkt Kevin zich aan mij te onttrekken. Natuurlijk. Ben ik hiervoor naar Parijs afgereisd? Ik heb het over mijn Kevin. Ik zoek naar hem, ook al is hij er niet meer en ben ik hoogstens een asymptoot.[6] Zo ervaar ik het ook. Kwam ik hier in San Francisco, toen Kevin er nog was, niet al achter? In andermans woorden, die van Jonathan Dollimore: ‘Not for the first time, I realized the futility of return — the place was there, but there was nothing to be gained from it apart from a visceral experience of change and loss.’ Eindelijk in Parijs, tref ik alleen mezelf aan. Nee. In Parijs tref ik eindelijk mezelf aan. Dat klinkt beter. Ik heb mijn herinneringen aan Kevin niet alleen in beeld gekregen, ik heb ze dankzij mijn terugkeer bewerkt en opgeladen. Thuis had ik ze nooit uitgevlooid, had ik ze verwaarloosd, zou ik hoe dan ook met een onbestemd gevoel zijn blijven rondlopen. Thuis had ik alleen in mijn mailbox op mijn Kevin kunnen stuiten. Ben ik een gênante nabestaande? Parijs heeft mijn herinneringen onder ogen gebracht en ik ben erachter gekomen dat ik niet meer dichterbij kan komen. Toch een doorbraak. Ze zijn door mijn handen gegaan en ik heb afscheid kunnen nemen.


[1] “But perhaps inconclusivity has become a watchword for our era; we don’t trust people with totalizing answers.” (249 —250)
[2] ‘full-blown memories emerging from cold storage still with the original dew fresh on them, or apparently so.’ (249)
[3] “That’s when I found out he was gay.” (283)
[4] “So there – I had learned to write, but unless I kept up a rapid pace of living I’d have nothing – or so I felt – to write about.” (66)
[5] “I’m dreaming again – again the dreaming self asserts its mastery of all of time, all of space.” (139)
[6] “Again and again I’ve tried, without success, to relate my experience of the sensual world to the facts that surround me.” (120)

Vertel het verder: