Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Het verhaal komt op gang op het kruispunt van een expresweg, midden in een vertraging. De wagen remt af terwijl het verhaal aan snelheid wint. Twee tegengestelde bewegingen: vaart maken en vaart verliezen. De weerstand van de wind is gelijkaardig aan die van de verwerking van elk woord. Beide wachten onvermijdelijk op de stilte, tot het woord gaat liggen.
- - -
De verbrandingsmotor sputtert wanneer er een versnelling lager wordt geschakeld. In de verte het rood van de naderende remlichten. Wat volgt zijn een reeks spontane handelingen: pinken, positioneren, vloeken om de minuten die voorgoed verloren gaan. Het zijn de codes die we in onszelf geschreven hebben. Maar wat betekenen die voor de rest van de reis.
Achter ons ligt het ene na het andere distributiecentrum, hangt de geur van gebrande koffiebonen, is er een eerste poging tot platteland sinds de verkavelde uitwassen van de hoofdstad, de verdorde restanten van een geoogste akker naast een te duur geprijsd tankstation. De laatste natuur is er decennia geleden weg geschnabbeld en in ruil daarvoor kregen we een badkamerinstallateur, een supermarkt, een zeefdrukkerij, een autodealer, een apotheek, een kampeerverblijfpark, een betoncentrale, een viskwekerij, een meubelwinkel, een natuursteenhandel, een kraanverhuurbedrijf, een dierenpension … Met andere woorden een blauwdruk van een samenleving.
Wie lang genoeg doorrijdt komt op een punt waarop de sequentie gewoon opnieuw begint, in een andere volgorde, als een kaartendek dat door elkaar geschud werd: pizzeria, apotheek, boekhandel.
Deze continuïteit wordt af en toe onderbroken door een onvergelijkelijk restant uit het verleden: zoals het oude fort, de plantentuin of een kabbelende zijrivier. Tot de verbeelding spreekt de gele en rode neonverlichting van de modernistische discotheek waar voetballers hun landstrofeeën komen vieren.
Ze vullen de leegte.
Wie lang genoeg doorrijdt komt op een punt waarop de sequentie gewoon opnieuw begint, in een andere volgorde, als een kaartendek dat door elkaar geschud werd: pizzeria, apotheek, boekhandel.
- - -
Het verhaal begint wanneer een stationwagon vertraagt. Op de achterruiten de wasem van de glanzende golden retrievers die in de koffer zitten te hijgen. In de wagen zelf, de muffe geur van verteerde hondenbrokken waaraan de inzittenden langzaam gewend zijn geraakt. Het kind jammert. Het moet rechtop zitten en voor zich uit kijken naar de horizon. Moeder zegt dat het moet ademen. Vader snauwt tegen moeder: doet toch iets.
Het kind wordt verplicht aan iets anders te denken, maar weet niet hoe. Ze snapt namelijk nog niet hoe de gedachten zich meester van haar maken, laat staan hoe zij ze onder de knie kan krijgen.
Lijstje Smurfen, zegt de moeder, ik begin: Brilsmurf.
Knutselsmurf, zegt de zus.
Grote Smurf, zegt het kind en het lijkt te werken. Alsof het haar ingeblazen wordt door een hogere macht, denkt zij nu niet aan de misselijkheid maar aan verschillende smurfen. Het waren niet haar gedachten en toch zijn het nu uitsluitend de hare.
Papa?
Brilsmurf, zegt de vader – opzettelijk of ongeïnteresseerd. Is al gezegd! En deze onderbreking haalt het kind uit haar concentratie.
Ik heb keelpijn, zegt het, wat gewoonlijk betekent dat de kots niet lang meer op zich laat wachten.
- - -
Zodra het kind oud genoeg is om zelf achter het stuur van de wagen te zitten, neemt het haar omgeving waar als een spel. Alles gereduceerd tot pedalen en knoppen, obstakels en richtlijnen, een afstand die afgelegd moet worden en een tijd waarin dat moet gebeuren. Wanneer voor haar in het verkeer een stationwagon vertraagt, vraagt ze zich automatisch af wat dit te betekenen heeft. Waarom moet dit haar nu weer overkomen, zo ingesloten te worden in het verkeer?
In de context van de wagen is het kind immers in competitie met alle andere bestuurders. Is zij alleen wanneer zij denkt dat het lot omzeild kan worden als men maar aandachtig genoeg is? Zij kan toch niet de enige zijn die misbruik denkt te maken van deze glitch?
De passagiers die ze vervoert, bekommeren zich verkeerdelijk om hun veiligheid. Allemaal bieden zij tegenstand. Ze zijn een uitdaging, net zoals de wereld er één is, ontworpen om haar te doen verliezen. Bij het minste manoeuvre dat ze maakt krijst haar moeder alsof haar hele leven voor haar ogen voorbijflitst.
Deze situatie en de afloop ervan duurt gemiddeld een minuut of vijf afhankelijk van hoe hard beide partijen erin slagen hun gemoedsaard te beheersen. Zodra de moeder weer is bedaard, begint ze opnieuw over haar klanten – en wat die wel niet van zichzelf dachten toen ze dit of dat deden – of over de prijs van het leven.
Niet de symbolische prijs, die een mens betaalt voor de stommiteiten die hij begaat. Neen, in haar moeders geval kan nagenoeg alles gereduceerd worden tot een getal dat op iets geplakt wordt. Het leven heeft haar volgend vraagstuk voorgeschoteld: komt de waarde van de dingen overeen met wat ze kosten?
Ik kan dat zien in mijn systeem hé, wanneer ze hier de laatste keer met hun kat waren. Drie jaar geleden … En als het een noodgeval is, staan ze in het midden van de nacht voor de deur. Die nemen mij voor een zotte zeker?!
Het kind knikt en probeert op deze momenten te begrijpen waar de woede vandaan komt. Staat dit haar ook te wachten? Is dit genetica en valt die te omzeilen?
Kunnen zij niet opnieuw beginnen? Sommige gezinnen zien er zo gelukkig uit, denkt ze, en ze vraagt zich af waarom ze haar moeder ook alweer had meegevraagd.
Wilde ze haar moeder zich over haar laten ontfermen, of deed zich hier het omgekeerde voor?
Het kind knikt en probeert op deze momenten te begrijpen waar de woede vandaan komt. Staat dit haar ook te wachten? Is dit genetica en valt die te omzeilen?
- - -
De realiteit is altijd eenvoudiger dan de uitleg ervan. De dochter had nu eenmaal een wagen nodig en dit was de elegantste manier om daar gebruik van te maken. Het voorwendsel was een gezellig dagje Amsterdam. Ze had het al helemaal uitgestippeld. Op het Museumplein zouden ze in een kioskje een panini met mozzarella bestellen. Haar moeder zou haar broodje lekker vinden maar zeggen dat zoiets ook wel mocht voor die prijs. Nadien zou het kind haar afzetten in het Rijks voordat ze zelf naar de uitgeverij zou gaan. Daar zou het zwetsen over de kwaliteit van haar nog te schrijven roman: het zal over een afgelegen sterrenstelsel gaan, zou ze zeggen tegen haar redacteur, en over Marie-Rose Morel.
Wanneer ze in de auto de pitch op haar moeder oefent, kijkt die haar aan alsof het haar begrip te boven gaat. Het ligt aan haar, denken ze allebei.
- - -
Het kind is de dertig gepasseerd. Het heeft een betaalbare hypotheek, een vaste vriend, een rijbewijs B en een masterdiploma in de audiovisuele kunsten. Haar job bestaat eruit dagelijks in haar onverwarmde antikraakkantoorruimte te zitten en niet helemaal te weten waaraan ze aan het werken is totdat het af is en iemand het al dan niet naar waarde schat. Wanneer ze zichzelf in de achteruitkijkspiegel bekijkt, waant ze zichzelf oud en tezelfdertijd voelt ze zich nog zo jong. Het is niet dat ze niet volwassen wil worden, maar ze lijkt niet te kunnen ontcijferen wanneer men dat dan is. Soms zegt ze dingen zoals: maar is alles in de wereld niet gewoon transactie? Of wil ze stellingen uitleggen zoals: we richten ons verstand niet naar de werkelijkheid, de werkelijkheid richt zich naar ons verstand.
Maar daar blijft het bij.
Rondom haar krijgen zo goed als al haar vriendinnen kinderen. Het is een pandemie. Het virus van het moederschap heeft iedereen aangestoken. Alsof de klokslag van de baarmoeder het medicijn is tegen een chronische infantiliteit.
Stopt het kind echt kind te zijn vanaf het moment dat het zelf kinderen heeft?
In haar debuutroman zei de vader van haar personage: het grootste misverstand over volwassenen, is dat je denkt dat ze volwassen zijn.
Maar gaan ouders niet gaandeweg geloven dat ze volwassen zijn, louter en alleen omdat ze een publiek hebben dat voor hen applaudisseert, dat hun maturiteit voor waar aanneemt?
Rondom haar krijgen zo goed als al haar vriendinnen kinderen. Het is een pandemie. Het virus van het moederschap heeft iedereen aangestoken. Alsof de klokslag van de baarmoeder het medicijn is tegen een chronische infantiliteit.
- - -
De vraag is hoe op de vlucht te blijven.
Eten in de vlucht. Slapen in de vlucht. Paren in de vlucht.
Boven het opgestopte verkeer de gierzwaluwen die soms wel tien maanden lang onafgebroken in de lucht kunnen zweven. Die enkel naar beneden komen om te broeden en vervolgens weer op te stijgen. Wat kan ze van hen leren? Hoe nestelen zowel als uitvliegen?
- - -
Hoe lang nog? Herhaalt haar zus de vraag der kindervragen.
Zij zijn onderweg naar hun familie die ergens tegen de grens met Nederland woont. In het dorpje Sinaai, dat zij uitspreken als China, en wat de kinderen betreft even ver zou kunnen liggen. Wat weten zij van tijd en ruimte? Hoe lang is een dag als je er nog geen tweeduizend dagen hebt geleefd?
Bijna, zegt de vader, en het is ver rijden dat Vlaanderen. Of toch de delen ervan waarnaar zijn broer en zus verhuisden. Het overige omringt hen gewoon, ingekapseld als ze zijn op hun kleine eilandje, zij Belgen uit Brussel.
Hoeveel minuten, vraagt de zus weer, aangezien zij uit ervaring weet dat ‘bijna’ een begrip blijft dat voor interpretatie vatbaar is.
Van miserie draait de vader aan het molentje aan de deur. Het raam zakt naar beneden en de razende lucht perst zich een weg in de wagen. De afleiding en het temperatuurverschil verfrissen het kind dat nog steeds, zoals haar werd opgedragen, door de voorruit voor zich uit staart. Te midden van de turbulentie ziet zij de hypnotiserende oranje cirkel van de sigarettenaansteker. Het kind snuift de geur op van de tabak die ontsteekt. De magische handeling van haar vader die vuur hapt.
Nog effe, liegt de moeder, en ze kucht gekunsteld om de rook.
Ik voel mij niet goed, zegt het kind opnieuw.
Zo geraken we der verdomme nooit, vloekt vader.
Mama, roept de zus in paniek.
Kijkt links, den Duvel, grijpt haar vader in, maar met haar handen voor haar mond braakt het kind alsnog over de achterbank.
- - -
Wanneer ze opmerkt dat de snelheid van de stationwagon voor haar langzaam zakt, werpt ze bruusk de auto naar de middelste rijbaan. De bestuurder achter haar claxonneert onstuimig maar zonder andere inzittenden hoeft ze voor dit manoeuvre geen enkele verantwoording af te leggen. De wereld kan haar spreekwoordelijke kloten kussen en ze ziet hoe de break die ze voorbijreed op de pechstrook stopt. Uit de achterdeur springt een kind en ze herinnert zich dit moment.
Links, den Duvel, hoort ze haar vader nog zeggen vooraleer hij hen bijna de berm inreed om zijn stoffen zetels voor de kots te behoeden.
Dat woord dat de grote fonkelende lichtreclame aankondigde van het bruisende bier in een tulpvormig glas. De brouwerij waar op de gevel gevraagd werd stil te zijn, omdat daar den Duvel rijpte. Ook dat herinnert zij zich uit haar jeugd. Hoe zij als kind in de wagen de boodschap lazen en keer op keer gehoorzaam zwegen tot zij voorbij waren gereden. Ssst …
- - -
Verzint zij dit nu? Voor het verhaal? Of is het echt zo gebeurd? Nam de stationwagon die ze voorbijreed niet gewoon de afslag naar de n16? Waar waren anders de golden retrievers in de koffer heen? Waar was Sim en waar was Sam?
- - -
Door de krakerige speakers weerklinkt de Symphonie fantastique van Berlioz: een eenzaam oord, het suizen der bladeren, een schemering van hoop op wederliefde, alles verenigt zich om aan het hart een ongekende rust, en aan de gedachten een vriendelijkere richting, te geven. Zij verheugt er zich op, weldra niet meer alleen te zullen staan … In de verte rolt de donder. Er heerst een diepe stilte in het eenzame oord.
- - -
Als het kind maar lang genoeg in de auto zit, valt het haar op. Ieder half uur onderbreekt het bulletin de klassieke muziek en vanaf de tweede keer stopt het nieuws met nieuws te zijn. Ook nu weer de juxtapositie van diezelfde hoofdpunten: fraude met humanitaire visums, een nieuwe doorbraak in het onderzoek naar de Bende van Nijvel, Luik dat gelijkspeelt tegen Brugge. In Brussel komen 35.000 scholieren in opstand tegen het weinig ambitieuze klimaatbeleid, in Santiago betogen meer dan een miljoen mensen tegen de prijsstijging van het openbaar vervoer, in Parijs dragen meer dan 300.000 Fransen gedurende maanden gele hesjes, in Hongkong verlangen meer dan twee miljoen burgers meer autonomie van China, in India protesteren meer dan een miljoen boeren tegen de invoer van drie omstreden landbouwwetten, doorheen de Verenigde Staten vragen ruim een miljoen mensen om de rekenschap van zwarte lichamen, in Caracas nemen meer dan 200.000 Venezolanen deel aan de ‘moeder aller marsen’.
Waarom komen deze mensen de straat op? Hebben ze dan niets beters te doen?
- - -
Waarom komen deze mensen de straat op? Hebben ze dan niets beters te doen?
- - -
Halverwege de tragikomedie en ergens na het hoofdgerecht van My Dinner with Andre (1981), deelt Andre een anekdote mee over een boomexpert die hij in een spirituele gemeenschap in het Schotse Findhorn had ontmoet.
Die boomexpert was onder de indruk van het feit dat Andre in New York woonde en vroeg of het hem toevallig ook was opgevallen hoe New Yorkers steeds weer zeiden dat ze de stad zouden of wouden verlaten, maar dat uiteindelijk nooit deden. Waarom zou dat zijn, vroeg hij.
Andre deed een aantal suggesties, maar volgens de boomexpert was het antwoord duidelijk: hij beschouwde New York als een model voor een nieuw soort concentratiekamp. Een kamp dat gebouwd was door de gevangenen zelf en dat ze uit trots over hun verdienste ook wilden vrijwaren. Hierdoor ontstond een zekere gespleten persoonlijkheid waarbij het individu zowel gevangene als bewaker werd.
De boomexpert haalde het zaadje van een boom uit zijn zak en legde het in Andre zijn hand. Hij zei: dit is een pijnboom, ontsnap voor het te laat is.
De vraag is natuurlijk: waarnaartoe?
- - -
Wereldwijd wordt er geduwd, getrokken, geschreeuwd en gezongen, gejend, gelachen, geslagen en gefikt.
In de door het kapitaal uitgeputte bodem groeit eenzelfde wrok. De angst dat het hopeloos geworden is. Dat dromen als munteenheden onderhevig zijn aan speculatie, van de ene dag op de andere in elkaar zakkend. Een woord is waardeloos.
Het enige wat overblijft is de eindeloze schuldvordering van de plutocratie. We zullen pas weer vrij zijn, wanneer het betalingsplan is afgelost.
De mensen komen op straat omdat ze genoeg hebben van dit huwelijk van het catastrofale en het maatschappelijke, van de godsdienst van de groei en de ontwikkeling van de technologie met als doel de surveillance. Met miljoenen scanderen ze dat ze de muren van deze gevangenis met de grond gelijk willen maken.
- - -
De vraag is echter: wat als de muren van het kapitalisme reeds gesloopt zijn en we zonder het goed en wel te beseffen al ronddwalen in een nieuw, veel erger systeem?
In de door het kapitaal uitgeputte bodem groeit eenzelfde wrok. De angst dat het hopeloos geworden is. Dat dromen als munteenheden onderhevig zijn aan speculatie, van de ene dag op de andere in elkaar zakkend.
- - -
Op de terugweg van Amsterdam zit haar moeder achter het stuur. Ze heeft het over de indruk die de stillevens in het museum op haar nalieten. Het kind luistert met een half oor naar hoe de schil die over de tafelrand krult diepte illustreert en waar de appels, noten of olijven symbool voor staan. De oude en de jonge kaas vertegenwoordigen de eindigheid van het leven.
Het een geeft betekenis aan het ander, hoort ze haar moeder de audiogids herhalen, een beetje zoals bij tarotkaarten.
Dat laatste heeft ze er wellicht zelf aan toegevoegd en het kind glimlacht. Achter het raam ziet het hoe de lucht vervormt, hoe de witte pixels (afkomstig van de smog van de steenweg) een spel van kleur en schaduw spelen met de onderkant van een wolk. Alweer hetzelfde stoplicht. Een punt op een lijn van A naar B. Op de as tussen twee steden. Daartussenin een van de dichtstbevolkte gebieden van Europa. De bakermat van de beschaving: lintenlange voortuinen en opritten, een gewemel van wagens en koterij.
Voor haar de stationwagon die langzaam vertraagt en het plotse besef dat ze in herhaling valt. Het kind heeft dit al eens gezegd of gedacht. Kan het dat het ditmaal anders is? Ligt in elke vertelling een panta rhei? Hoe vaak zou zij in haar leven al zichzelf herhaald hebben? Al de uren die in beslag werden genomen door dezelfde woorden, dezelfde intenties. Hoe kan zij ontsnappen uit deze lus? Waar is het licht aan het eind van de tunnel?
Hoe vaak zou zij in haar leven al zichzelf herhaald hebben? Al de uren die in beslag werden genomen door dezelfde woorden, dezelfde intenties.
- - -
Het licht springt op groen en het kind duwt het gaspedaal volledig naar beneden alsof het de onderste X-knop is op haar PlayStation-controller. Als zij maar hard genoeg kan versnellen, lukt het haar misschien de simulatie voor te zijn, de horizon te bereiken nog voor het programma zichzelf refresht. Het is het proberen waard en ze rijdt inmiddels zo snel dat haar herinneringen net als de kleuren van het landschap in elkaar overvloeien. De wagens flitsen aan haar raam voorbij en ze slingert tussen hen door alsof het spel werkelijkheid geworden is. Ze rijdt zo snel nu dat de borden onleesbaar geworden zijn, nog iets sneller en ze verdwijnen helemaal. In de verte geen stoplichten en tegenliggers meer, maar het punt waarop de wereld nog niet is opgetrokken uit enen en nullen, uit proton en neutron. Zodra ze het bereikt, voelt ze geen tegenstand meer. Het is alsof ze door de muur van de serverfarm is gebroken. Rondom haar een grote leegte, een heelal van algoritmen, fietsslotcijfercodes, flikkerende reproductiegetallen, opgeslagen wachtwoorden, houdbaarheidsdata, geëmbedde taal en allerhande serienummers.
Kan iemand zich inbeelden hoe het voelt om te zweven? Het is net als wind die plots gaat liggen.
Frederik Willem Daem schreef deze tekst deels tijdens een residentie aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, die mee mogelijk gemaakt werd door Literatuur Vlaanderen, Passa Porta en deBuren. De tekst verscheen ook in DW B 2021 1.
Frederik Willem Daem (1988) is een Brussels schrijver. Hij publiceerde verhalen in onder meer Das Magazin, Revisor, The Literary Review, DW B en Oogst, waarvan hij medeoprichter is. Hij werd in 2013 geselecteerd voor de schrijfresidentie van deBuren in Parijs. In de nazomer van 2015 debuteerde hij met de verhalenbundel Zelfs de vogels vallen, die bekroond werd met de Debuutprijs 2016. Dit voorjaar verscheen zijn eerste roman Tekens van leven (De Bezige Bij). Daem maakt geregeld uitstappen naar andere kunstdisciplines met werk in de publieke ruimte in Leuven, De Brakke Grond, Amsterdam, Kunstenfestival Watou en Het Bos.