Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Besmette Stad | Benno Barnard

Benno Barnard geeft met 'Burgerlik gedicht' een artistiek antwoord op 'Stad Stilleven' uit Paul van Ostaijens bundel Bezette Stad.
Door Benno Barnard op 17 mrt 2020
Tekst
Literatuur & taal
Besmette Stad

Burgerlik gedicht

 

Het is avond en ik mis je al zo lang.

Ik schrijf op de witte koelkast met krijt:

‘Zing mij, o blondje, van een kus.’

Zou ze bij een popster van een virus

als een pubermeid bezwijmen?

Ik struikel over liggende rijmen

als over de ledematen die tot op de gang

uit de statistieken steken. De tijd

hoest net zo hard als honderd jaar geleden

en ik denk luidkeels: o grammatica,

de volzin bestaat opdat ik mij verman.

Zo leeg als onze flessen loopt de dag.

Zij drinkt haar sherry in het kwadraat 

en is van louter quarantaine kwaad.

Het is mijn schuld. Mijn patriarchaat.

Mijn witheid. Mijn archaïsche praat

tegen een fantasmagorische vrouw.

(Zoet heb ik mijn ballen afgesneden.)

Dit alles overweeg ik terwijl ik harde

stoeptegels tel, tot ik om een redeloze reden  

voor een winkel sta. Metropool, aanschouw

het bange peertje in de etalage, het halflege  

conservenblik, het bruine w.c.-papier,

de oogkassen in de gevels achter mij, de vege

joggers in het park, het laatste huilende verkeer,

de levend gebrandschilderde Joden

in de kathedraal (een opgezet gebouw) –

en herinner je het hongerige restaurant,

het diepzinnige café, de hemel vol vuurwerk 

op het nationale feest: het godzalig verwarde

grotestadsleven een en al adjectief

op zoek naar fris pralineroze proza,

zoals deze seconde naar het uurwerk

om mijn nek. Schrijver, leg je pen maar neer.

Ik draai me om. Ik ben op zoek naar jou

in de donkere tweede dimensie van rouw.

De straat is de tafel, de gasten aten

de schaduw van taart alvorens de benen

te nemen. De zon is achter een collectief

bewustzijn weggezakt; binnenkort hikt

het tandpastaglas, binnenkort slikt

de bourgeoisie haar pillen. Blondje

gelooft dat de maan er is om haar boudoir

te verlichten: mijn ballen bengelen naast elkaar

voor de kapspiegel, en hotel Nécropole 

doemt in de diepte op. Ik kuch dus ik besta:

je avondjurk zit in een stoel, maar in mijn keel

blijft het liefdesliedje steken. Ik streel

het herfstige bladgoud van de lobby, mijn zolen

boenen het vermoeide parket, ze dolen

onrustig rond, in mijn vingers jeukt

een pianist, er vloeit whisky over de bar

en elke tree is een enjambement

wanneer hij de trap afdaalt, een vent

in rokkostuum, met de rook van een klapsigaar

rond zijn hoofd; zijn glacés zijn voor het koper

niet bevreesd en voor hem uit ontrolt zich

de schriftrol van de betekenisloosheid.

Mijn ogen worden zo rood als de loper. 

Dada heeft mijn gedicht geneukt.

 


Benno Barnard leest voor:

 

© Renata Barnard

Benno Barnard

In zijn eigen woorden: ‘Ik heb mijn kindertijd in Gelderland doorgebracht, maar tussen 1976 en 2015 heb ik in Vlaanderen gewoond. Gedurende al die jaren poogde ik in mijn eentje deBuren te spelen, onder meer als pleitbezorger van levende en dode Vlaamse schrijvers. Maar allereerst ben ik dichter: Krijg nou de lyriek (2011) en het vijfmaal herdrukte Het trouwservies (2017) zijn mijn recentste bundels. Mijn dagboeken schrijf ik al jaren met het oog op uitgave in boekvorm – Dagboek van een landjonker (2013), Zingen en creperen (2019) – maar voorpublicatie dient onder andere om modieuze denkfouten en het afschuwelijke Nederlands in de kranten aan te klagen. Ik heb een polemische reputatie, maar ben fundamenteel zachtmoedig. Vrouw, zoon, dochter († 2016). Tamelijk evenwichtig. Anglicaans christen en extremist van het politieke centrum. Enig gevoel voor humor. Sinds 2015 woonachtig in Engeland.’

Vertel het verder: