Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Hij deed zijn ogen weer open. Zijn handen, zojuist nog om haar middel en schouders en smalle polsen heen, grepen nu naar de lucht, knepen als in een luchtledig hart. Maar de situatie viel niet meer te reanimeren. Hij stond buiten, alleen, met lege handen.
Een diepere donkerte was over de duistere straat gevallen; en als je je oor op de kinderkopkes had gelegd, dan had je misschien alleen nog het stromen van de Schelde gehoord.
Zonet danste hij nog op de tafels met haar. De stem van Edith Piaf had geschald uit de speakers van een zoemende jukebox in de hoek waar constant mensen in en uit de wc kwamen. In de ruimte tussen de tafel en toog die fungeerde als dansvloer werden mensen in en uit elkaar gedrukt. Onder luid gejoel hadden ze hem op de toog geholpen (zijn maten: ‘Kom aan, gast!’). Hij had 1, 2, 3 pintglazen doen omschoppen onderweg naar haar tafel (iemand riep: ‘Zegggg!’), zich vasthoudende aan de snoeren van de hippe lampen in ’t café, terwijl bierviltjes van de toog vielen (een ander: ‘Maaaaa wa is dat nu!’).
Hij had even geslikt, daarboven in; zijn mond was droog, zijn bril stond ietwat scheef. In zijn beschonken hoofd denderden trams zonder chauffeurs tegen elkaar, zijn haren raakten bijna het plafond.
Hij had gedronken om te vergeten, om minder zichzelf te zijn, om meer een mens te zijn, boven zichzelf uit te stijgen – om ook een versierder te zijn. De geur van gemorste whiskey penseelde zich uit zijn baard en zwelde in zijn neus aan als een vals strijkkwartet.
En daar zag hij haar. En de stamgasten om haar heen beargumenteren, flirten, kwebbelen, cha-cha-cha’en, roddelen, klagen over het kiezen van een behang of Vlaams Belang, troosten, kakelend lachen, fluiten, filosoferen over De Ander, in het Engels en het Vlaams nog een Bolleke bestellen; iemand tuitte de lippen naar zichzelf in de spiegel, een vrouw maakte een miauw-geluid door de bar, er was het geklank en geklingel van glazen en bestek en het holle geschuifel van zware laarzen onder houten tafels en het uitdrukken van sigaretten, het begin van een vuistgevecht en het valse gelach van een piano.
De menselijke geluiden kwetterden om hem heen als mussen, en hij deinsde mee, even. Het rook hierboven naar schimmel en gekraakte eieren.
Hij was de enige op de toog, maar voelde zich toch even verdwaald. Hij was verder geschuifeld over de toog, voorzichtig, voorzichtig. Hij was op één knie gegaan bij haar tafel. Hij had een hand uitgestoken naar haar. Hij hopte op haar tafel en de menigte had haar in zijn armen geworpen.
Zij was het enige verstandige in dit café geweest; Saramago’s doktersvrouw in een kolkende zee van naamloze zatten. Hij had geprobeerd een arm om haar middel te slaan, had gevoeld hoe haar lichaam rilde vol verwachting, en de onschuld als een dek veren van zich af liet vallen.
Ze verpletterden tegen elkaar, en DraaiDen en Dansten en Dweepten en DeDen De DoDenDans, hij voelde als vastgeketend naar haar lichaam, nu ook de zijne. Gelukzaligheid klonk als een serie trompetten in zijn hersenkronkels, en een confettibom ontplofte in zijn buik. Zij was formidabel, zoet genoeg om een leven lang daar te blijven, en hij was fort minable.
En dan ineens stond hij buiten.
Zijn mond was nog steeds droog, en hij strompelde, struikelde, nee rende, zijn pas versnelde, zijn voetstappen klakkend over kinderkopkes als een kalasjnikov. Hij zag niemand en riep toch: ‘Waarom kijken jullie me allemaal aan?’. Maar niemand antwoordde. Hij galoppeerde van ’t Zuid naar pool, van markt naar groot, van het midden naar statie, van Korsa naar Kavka. ‘Wa- waar ben je, ik zal u niet proberen binnen te doen, promis juré. Hey, kom terug!’ Zijn stem echoeerde dof, dan weer scherp, als geraas van fluitende kogels tegen vrij glas in de lege cafés in deze rauwe stad, rauw van geest, en vlees, en geest en vlees in rouw.
Hij kwam tot stilstand, zijn handen op zijn knieën, maar uitgeput kon hij niet langer in deze menselijke vorm blijven staan; gaan liggen bleek makkelijker. De koele stenen sisten tegen zijn overhitte voorhoofd. Hij draaide zijn hoofd en legde zijn oor op de kinderkopkes. En daar: een zacht geknisper in de verte, van warme lichamen misschien. Hij drukte zijn oor nog wat harder tegen de wereld, en een licht accordeonriedel kwam langzaam tevoorschijn, nieuwsgierig als het licht achter een theaterdoek. Hij zou daarnaartoe moeten. Misschien terug naar haar, maar het leek al zo lang geleden dat hij zijn armen om haar middel had.
Hij had gehoord dat je naar een stille en donkere kamer moest om herinneringen makkelijker op te rakelen – of misschien was dat zever, hij wist het niet meer. Dus bleef hij liggen, nog even, eventjes, de koele stenen onder hem, in het donker. Nacht maakte langzaam plaats voor dageraad, terwijl hij wachtte tot het verleden hem bedolf als vallende pudding.
Nele Eeckhout maakt radiodocumentaires, podcasts, audioinstallaties en performances. Ze is een derde van AudioCollectief SCHIK, bekend van de podcastseries Roes, Bob, Laura H, en El Tarangu.
Pete Wu (1985) is journalist, schrijver en programmamaker. In 2016 ging hij mee met de Parijs-schrijfresidentie van deBuren en vervolgens publiceerde hij proza in De Gids, DIG en de eerste Sampler van uitgeverij Das Mag in 2018. In oktober 2019 debuteerde hij bij Das Mag met De bananengeneratie: over het dubbelleven van Chinese Nederlanders van nu. In juni 2020 verscheen zijn eerste documentaireserie bij VPRO, Pete en de bananen, over liefde en daten als westerling van Chinese komaf. Eerder schreef hij voor de Volkskrant, International Film Festival Rotterdam, VICE en NOS. Momenteel werkt hij als eindredacteur voor online journalistieke platform Brandpunt+ en is hij ambassadeur voor Pride Amsterdam en adviescommissielid voor Literatuur Vlaanderen.