Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
‘Everyone is obsessed with San Francisco right now. It has become a symbol, a cliché, a fable about money and technology. The moral is different depending on who you ask.’
– Sophie Haigney, ‘San Francisco, Please Stand Up’ (The Baffler, 5 juni 2019)
Wolkenkrabbers. Sommige met ornament, maar de meeste strak en nieuw in een pastelversie van grijs, geel, groen en roze. Een bouwkraan in de verte, want er komen er nog steeds bij. Een Amerikaanse vlag – uiteraard. En boven op een dak dat minder hoog is dan het terras waarop ik sta, zie ik een liftkoker met een muurschildering van een gigantisch oog in zwart wit. Het staart me aan.
Ik ben in San Francisco voor een interview met auteur en historica Rebecca Solnit, minstens even bekend om haar scherpe geëngageerde journalistieke stukken als voor haar non-fictieboeken over uiteenlopende onderwerpen, en ik sta naar de stad te kijken vanaf het terras van de nieuwe vleugel van het San Francisco MoMA. Aan het postmoderne gebouw van Mario Botta zijn voor meer dan 300 miljoen dollar tien verdiepingen bijgebouwd, bijna een verdriedubbeling van de ruimte voor de kunstwerken. In een van die nieuwe ruimtes spuwt Jenny Holzer haar Truisms door een lichtkrant. Sinds de jaren zeventig verspreidt de Amerikaanse kunstenaar haar dubbelzinnige boodschappen – oorspronkelijk met de stad als canvas, tot ze neon en lichtkrant ontdekte. In het SF MoMA rollen de woorden in rode ledlampen ononderbroken door het zwarte kader. En ik blijf ernaar kijken, kan me maar niet van de lichtkrant wegrukken. Al wéét ik dat Holzers Truisms oneliners zijn die zichzelf voortdurend tegenspreken, toch hoop ik hier betekenis te vinden.
Maar zo werkt het natuurlijk niet.
Of toch?
All things are delicately interconnected.
Technology will make or break us.
Abuse of power comes as no surprise.
You owe the world not the other way around.
Confusing yourself is a way to stay honest.
When something terrible happens people wake up.
In een andere museumzaal hangt een neonwerk van Bruce Nauman: een cirkel waarin de woorden ‘pain’, ‘life’, ‘death’, ‘love’ om de beurt oplichten in felle kleuren en waarin tegelijk diagonaal zinnen te lezen zijn als: ‘knows doesn’t know’, ‘matters doesn’t matter’, ‘cares doesn’t care’, of een mix, als ‘knows doesn’t care’. Dit werk uit 1968, Life Death/ Knows Doesn’t Know, lijkt perfect de overweldigende, verwarrende gemoedstoestand weer te geven die me overvalt, hier in San Francisco. Een kunstwerk als ondertiteling bij de stad. All things are delicately interconnected.
Nauman zei ooit dat hij werk wilde maken als een baseballbat die je in het gezicht slaat, of nog beter, op de achterkant van je nek: je ziet het niet aankomen, het slaat je gewoon neer. Dat is hoe ik me voel. Maar het is niet deze kunst die me knock-out heeft geslagen, het is de stad zelf, en ik had het inderdaad niet zien aankomen.
De vorige keer dat ik in San Francisco was, dronk ik met twee vriendinnen biertjes op het gras van Dolores Park, wandelden we door de steile straten met pastelkleurige huizen in de filmische mist, zagen we Raging Bull in de legendarische Castro-cinema – een orgeltje speelde een intro, voor extra nostalgisch effect. Deze keer was het anders, al tijdens de rit van de luchthaven naar mijn hotel. Door het taxiraam zag ik de stad transformeren van een skyline, een indrukwekkend decor in de verte, tot straten die je niet meer vanop afstand bekijkt, maar waarvan je deel uitmaakt. En toen we via de wijk South of Market naar mijn hotel in Jones Street, Tenderloin reden, begon het me te dagen dat ik zonder het te weten de buurt had uitgekozen met de grootste populatie dakloze mensen. Later leer ik dat @bettersoma (afkorting voor een beter ‘South of Market’) op Twitter foto’s en filmpjes post om de wantoestanden aan te klagen: daklozen die op klaarlichte dag drugs spuiten, dronken amok maken of zich ontlasten op straat.
Wanneer ik de metro wil nemen naar het café waar ik heb afgesproken met Rebecca Solnit moet ik door Ellis Street, waar meer dakloze mensen verzameld zijn dan ik in mijn hele leven al heb gezien. In mijn ooghoek zie ik iemand heroïne spuiten. Ik weet me geen houding te geven, dus loop schijnbaar onbewogen door naar het metrostation. In de sixties werd er in San Francisco ongetwijfeld ook veel drugs gebruikt, maar dan in een sfeer van peace and love. Intussen is het al even niet meer de idealistische plek die het ooit was. Als je er nu heen gaat, heb je geen bloemen in je haar nodig, maar dollar dollar bills, ya’ll. Haight-Ashbury, de wijk naast het Golden Gate Park die de uitvalsbasis was voor de kinderen van de revolutie, staat vol onbetaalbare huizen. Net als de rest van de stad.
‘Vroeger zag ik San Francisco en de Bay Area als de idealistische alternatieve rand van de Verenigde Staten,’ zegt Rebecca Solnit. ‘Nu is het een wereldwijd machtscentrum voor de destructieve krachten van Twitter, Google, Uber, AirBnB, enzoverder. San Francisco is een harde plek om te wonen. Door de afschuwelijke cultuur van big tech heerst hier de grootste economische ongelijkheid van het land.’ Technology will make or break us.
In de schaduw van Uber, AirBnb, Slack en Lyft – elke app een wolkenkrabber – woedt al enkele jaren een zeer zichtbare daklozencrisis die niet zomaar opgelost raakt, ondanks initiatieven als de Coalition on Homelessness en een burgemeester die van dakloosheid een speerpunt maakte en onder meer een ‘poop patrol’ in het leven riep om menselijke uitwerpselen van de straten te verwijderen. Burgemeester London Breeds plan om een groot opvangcentrum op te richten in de populaire toeristische buurt Embarcadero stoot op verzet van rijke inwoners. ‘Sommige mensen vinden het een probleem dat ze geconfronteerd worden met armoede,’ zegt Solnit. ‘Voor hen is niet de armoede zélf het probleem, maar het feit dat ze er getuige van moeten zijn.’ Abuse of power comes as no surprise.
Grote medeschuldige van het probleem is de huizenmarkt. In het veelbesproken en op sociale media druk gedeelde artikel uit The Washington Post ‘How San Francisco broke America’s Heart’ staat te lezen dat de huizenmarkt in San Francisco de duurste is van het land. ‘Zoekertjes lezen als tikfouten,’ schrijft Karen Heller, met ‘een mediaan van 1.6 miljoen dollar voor een eengezinswoning en een maandelijkse huur van 3700 dollar voor een appartement met één slaapkamer.’ Ter vergelijking: in het peperdure New York kost een vergelijkbaar appartement zo’n 2870 dollar per maand.
Alles lijkt hier om geld te draaien.
The Mission. Hippe koffiebars afgewisseld door vitrines met designeroutfits en boekenwinkels vol queer literature en boeken over gender studies. Ik sta aan te schuiven om in een bakkerij een sandwich van veertien dollar te kopen. Ik schuif aan om veertien dollar te mógen betalen. Voor een sandwich. Toegegeven, het is een heel lekkere sandwich, maar hij smaakt wrang. Om de hoek staan naast Dolores Park tentjes op een rij. Mensen wónen daar.
Aan de universiteit legde onze professor ethiek de filosofie van Levinas uit aan de hand van een broodje: je staat op het perron op de trein te wachten, je eet een broodje, en dan kijkt iemand je aan. Iemand die geen broodje heeft. Maar misschien wel honger. Op dat moment verschijnt volgens Levinas het gelaat van de Ander – hij schrijft het met een hoofdletter – en die Ander doet een appel op je. De kracht die uitgaat van de Ander is de kwetsbaarheid van het gelaat: juist omdat de mens weerloos is, weerklinkt er een onmiddellijke oproep, is er iets wat ons direct raakt. De mens in nood stelt ons volgens Levinas voor een ethisch imperatief; vanuit zijn nood wordt dit appel een bevel. Tegelijk is dit volgens de filosoof een kans om het leven zin te geven. Ik eet mijn sandwich van veertien dollar terwijl ik weet dat om de hoek mensen op straat leven. Ik zie het gelaat van de ander.
Door die professor associeer ik Levinas met broodjes, maar sinds ik de tentoonstelling Sculptures of the American Dream zag in het Museum van Elsene is de filosoof voor mij ook verbonden met het werk van Duane Hanson. Zijn hyperrealistische sculpturen hebben al menig museumbezoeker doen schrikken. In Florida trommelde een suppoost zelfs ooit de brandweer op omdat een beeld van een zittende vrouw weigerde te reageren toen hij het aansprak. In het Museum van Elsene ervoer ik het zelf: als je héél goed kijkt naar de sculpturen lijkt het alsof ze elk moment kunnen bewegen. En als andere bezoekers op hun beurt iets te lang stil blijven staan bij een werk, ga je ervan uit dat het levenloze standbeelden zijn en schrik je wanneer ze toch weer verder wandelen. Maar er is meer dan dat schokeffect van het hyperrealisme. Ik herinner me dat ik twee oudere toeristen op een bankje zag zitten. Man en vrouw naast elkaar. Hij: kalend met bril, shorts en witte sportschoenen. Zij: iets te zwaar voor haar lengte, een roze bloemenhemd dat vloekt met haar paarse short. Een beetje verder: een man met overgewicht, groene joggingbroek, grijs-roze gestreepte polo, ziekenfondsbril met dik montuur, trieste snor en gratis pet op het hoofd. Als je niet oplet verbind je aan deze figuren eigenschappen als dom, leeg en oppervlakkig. Wat je bij echte mensen niet kan doen wegens onbeleefd, mag bij het werk van Duane Hanson wél: ongegeneerd staren. Hanson faciliteert het menselijk verlangen om naar andere mensen te kijken. ‘Maar zonder zich er schuldig over te voelen,’ aldus de kunstenaar. Contradictorisch genoeg worden de beelden menselijker hoe langer je ernaar kijkt. Ze krijgen meer diepte, ze worden echter, individuen met hoop, pijn en verlangens. En zo doet Hanson me beseffen dat het juist mijn eigen snelle oordeel was dat dom, leeg en oppervlakkig is. Zijn levensechte beelden slaagden erin me mild te stemmen, mijn blik opener en zachter te maken. Zelf zei de kunstenaar: ‘I’m not duplicating life, I’m making a statement about human values.’
Op een bankje boven aan Dolores Park met uitzicht over de stad lees ik een boek van Rebecca Solnit terwijl een man, deken met luipaardprint om zijn schouders gedrapeerd, rond het gras cirkelt. In The Faraway Nearby schrijft Solnit: ‘Empathy is the capacity to feel what you do not literally feel.’ Ze gebruikt melaatsheid als metafoor: bij lepra is het niet de ziekte, maar de patiënt zelf die de schade berokkent. Door de ziekte sterven de zenuwen af, waardoor het gevoel uit de ledematen verdwijnt, en dan komen de brandwonden, blauwe plekken en erger, waardoor je uiteindelijk vingers, tenen, voeten of handen verliest. ‘Pain serves a purpose. Without it you are in danger. What you cannot feel you cannot take care of,’ aldus Solnit. Melaatsen moeten dus leren om hun ledematen waaruit het gevoel verdwenen is te verzorgen, net zoals je iemand anders zou verzorgen, zoals je pijn zou verlichten die je niet letterlijk zelf voelt. Pijn bepaalt de grenzen van je lichaam, stelt Solnit, en de plaatsvervangende pijn die je voelt voor anderen bepaalt het sociale lichaam waarin je je beweegt.
Dat ervaarde Ernesto Guevara tijdens de motorreis die hij met Alberto Granado maakte over het Latijns-Amerikaanse continent. Ze reden van het ene ziekenhuis voor melaatsen naar het andere, en onderweg ontmoette de geprivilegieerde geneeskundestudent het gelaat van de Ander en zag daarin zingeving. In Solnits woorden: ‘That long road trip on the motorcycle (…) is how and when Guevara woke up to a particular kind of pain himself and then to his sense of purpose on earth. He encountered the destitute, the dispossessed, the dying and the outcasts.’ You owe the world not the other way around.
In principe weet iedereen dat de sociale zekerheid in de Verenigde Staten te wensen overlaat. Ook ik weet dat. Toch is Californië in mijn hoofd nog steeds gecategoriseerd als het mooie decor uit roadmovies – dat blijft er de aantrekkingskracht van. Maar hier, in San Francisco, ben ik geen verre toeschouwer meer. Ik kan de pijnlijke contrasten met eigen ogen zien, ik kan ze voelen, ruiken. Confusing yourself is a way to stay honest.
Er is een reden dat ik de daklozen in San Francisco niet op dezelfde manier voorbij kan lopen als in Brussel. Ik ben hier niet in mijn normale context, niet in mijn comfortzone – waar je noodgedwongen sommige dingen afblokt. In zijn boek Against Empathy legt de Canadees-Amerikaanse psycholoog Paul Bloom uit dat empathie maar kan uitgaan naar één ding tegelijk: naar individuen, naar uitzonderingen, niet naar de permanente structuur. Dat noemt hij het ‘spotlight effect’.
Op een gelijkaardige manier werkt kunst. Ook een kunstenaar kan je uit je comfortzone halen, kan iets uitlichten wat je normaal niet zou opvallen. In het San Francisco MoMA staan twee beelden van Duane Hanson. Ik kén zijn werk, en toch brengt een bouwvakker in rood geruit flanellen hemd met witte verfvlekken leunend tegen een houten ladder me weer in de war. Vanuit de ruimte waar Life Death/Knows Doesn’t Know – het neonwerk van Bruce Nauman – hangt, zag ik de man al staan. Ik dacht dat hij een nieuwe tentoonstelling aan het opbouwen was. Van dichtbij kan ik deze ‘Man with Ladder’ (1994) schaamteloos aanstaren. Het slordige haar dat vanonder zijn omgekeerde pet tevoorschijn komt, de wallen onder zijn ogen. Wat verder staat een ‘Policeman’ (1992/1994). Hij lijkt zo echt, met aders die, dik en blauw, boven op zijn gekruiste armen liggen. ‘Matt Wurtzi’ staat er op het naamplakkaatje onder zijn badge te lezen. ‘Security Enforcement Officer’. Zijn ogen staren dof in de verte vanonder zijn blauwe politiepet.
Er is een zin uit Henry David Thoreaus Walden die Hanson sterk inspireerde in de laatste periode van zijn carrière: ‘The mass of men lead lives of quiet desperation.’ Daarom geeft Hanson die talloze onzichtbare Amerikanen – huisvrouwen, arbeiders, toeristen – een gezicht, het gelaat van de Ander. Over de keuze van zijn modellen zei hij: ‘Ik wil de mensen confronteren met dingen die tot hun dagelijkse leefwereld behoren. (...) Ik laat de domheid zien, de uitputting, het ouder worden en de frustratie. Mensen die er niet in slagen de ratrace bij te benen.’ In het museum de bewegingloze sculpturen van Hanson, op straat de mensen zonder huis die vastzitten in hun situatie. Allemaal doen ze appel op empathie.
Wat ik in de stad heb gezien, kleurt de kunstwerken in het museum. Een wandeling door het San Francisco MoMA lijkt daardoor op een wandeling door de stad. Het werk van Hanson, Nauman en Holzer gaat natuurlijk niet over dakloosheid, maar ik lees het erin. De stad sijpelt het museum binnen – maar je kan het niet binnen de museummuren zien als je het niet eerst erbuiten hebt gezien. En eens je het gezien hebt, kan je het niet meer niét zien. Zoals de pijl in het FedEx-logo. Of de tovenaar in The Wizard of Oz die ontmaskerd wordt. Toto trekt het groene gordijn open en Dorothy en haar vrienden krijgen geen grote tovenaar te zien, maar een schriel mannetje dat met zijn machine een droombeeld opwekt. Hij probeert nog: ‘Pay no attention to that man behind the curtain.’ Maar als je het mannetje achter het gordijn eenmaal hebt gezien, is de betovering verbroken. When something terrible happens people wake up. En dan springen de flikkerende lampjes van knows vanzelf naar cares.
Dit essay verscheen in het kader van het samenwerkingsproject Eenzame avonturen ook al in het literair tijdschrift De Gids.
Jozefien Van Beek (1985) werkt als eindredacteur voor De Standaard der Letteren. Ze schrijft over beeldende kunst en literatuur voor De Standaard en De Groene Amsterdammer. Ze was medeoprichter en hoofdredacteur van Oogst, een tijdschrift over kunst, film en literatuur. In 2013 nam ze deel aan de schrijfresidentie van deBuren in Parijs.