Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
I.
Een paar jaar geleden stond er een artikel in het NRC Handelsblad met de kop ‘klimaatcrisis is crisis van de verbeelding’ en het sloot af met de conclusie en ik citeer dat 'toekomstige generaties niet alleen beleidsmakers en politici verantwoordelijk zullen houden voor de klimaattoestand van dit moment, maar ook kunstenaars en schrijvers. Omdat het de taak is van schrijvers en kunstenaars om nieuwe verhalen te vertellen en verbeeldingen te scheppen.'
II
En hoewel ik die oproep in het NRC Handelsblad ter harte heb genomen, vind ik die achteraf gezien best gevaarlijk.
Die oproep suggereerde namelijk dat die verbeelding zal moeten ontspruiten aan het domein van de kunsten, een domein dat volgens een breedgedragen poëtica ‘waardevrij’ wordt genoemd - en vervolgens suggereert die oproep ook dat die nieuwe verbeelding als een soort collectieve landkaart zou kunnen functioneren. Een landkaart waarmee we naar dat nieuwe paradigma kunnen marcheren, als samen oprijzende boten. Althans dat was hoe ik de uitkomst voor me zag.
Ik dacht: Als die droom eindelijk zou verschijnen, zouden we hem met beide handen aangrijpen en het visioen tegemoet lopen. Ik stelde het me echt voor als een happening.
En nu – twee jaar na die oproep en ook twee jaar nadat ik me intensief heb bezig gehouden met de vraag wat die verbeelding zou kunnen zijn– geloof ik dat die verbeelding waar we op zitten te wachten, allang in de maak is, en geen landkaart is, geen maquette is, maar onderdeel van een strijd.
Er wordt op dit moment een strijd om de werkelijkheid gevoerd. Dat wil zeggen, er wordt een strijd gevoerd om de vraag welk verhaal het predicaat werkelijkheid zal krijgen en dat zie je aan de taal.
In 2005 zijn er eenentwintig woorden in de Van Dale met de samenstelling klimaat. Vandaag zijn dat er meer dan 200 en het vocabulaire neemt in rap tempo toe. Van die 200 woorden komt een deel uit de klimaatwetenschap, maar verreweg de meeste woorden zijn ideologisch gekleurd.
Klimaatkalifaat
Klimaatdrammer
Klimaatcomplot
Klimaatdictatuur
Klimaatdissident
Klimaatfanaat
Klimaatgekkie
Klimaatgelovige
Klimaatgoeroe
Klimaatjongere
Klimaatspijbelaar
Klimaatkoorts
Klimaathysterie
Klimaatleugen
Klimaatlobby
Klimaatnazi
Klimaatpaus
Klimaatprofeet
Klimaatrealist
En dat de meerderheid van deze woorden uit een bepaald kamp komt hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen.
We komen uit, en leven in een fossiele wereld, die heel veel te beschermen heeft, maar het feit dat deze woorden er zijn, betekent misschien wel vooral dat er bewegingen zijn die zich van die fossiele wereld proberen los te maken, voor wie zijn deze kwalificaties anders bedoeld, en die bewegingen beginnen ook langzaam een nieuwe taal te ontwikkelen die soms in staat blijkt ons te veranderen.
In 2015 bijvoorbeeld, twee jaar voor die oproep in het NRC, duikt in Zweden het woord vliegschaamte voor het eerst op. Flygskam. Er wordt hier en daar over getwitterd, drie jaar later krijgt het internationale bekendheid, verschijnen er columns, kopt de Telegraaf dat ‘vliegschaamte niet bestaat’, en is in 2019 in Zweden het aantal binnenlandse vluchten met 8% gedaald. En hoewel Zweden het enige land is waar het vliegverkeer daalt, zijn luchtvaartmaatschappijen bang dat dit vliegschaamte-virus zal overwaaien naar andere landen waardoor de internationale luchtvaartorganisatie Iata met een tegenoffensief bezig is om mensen van hun vliegschaamte te genezen.
‘We gaan een hele, hele grote campagne lanceren om uit te leggen wat we hebben gedaan, wat we doen en wat we in de toekomst willen doen,’ aldus de CEO van Iata.
Ook Ben van Beurden, de CEO van Shell, zegt naar aanleiding van dit verontrustende nieuws van de dalende vluchten dat hij bang is voor de demonisering van oliebedrijven.
En ergens verbaast het mij wel dat grote bedrijven als Iata en Shell bang worden van een woord als vliegschaamte, want eigenlijk heeft het alleen maar in Zweden tot verlaging van het aantal (binnenlandse) vluchten gezorgd. Tegelijkertijd maakt het me ook heel opgewonden, omdat die angst misschien wel betekent dat de taal ons toch nog allemaal toebehoort. En dat die iets kan betekenen.
III
Dit legde ik vorige week in Brussel uit aan zeventienjarige scholieren, die verplicht naar een workshop moesten komen van mij over taal. Ze hadden de opdracht gekregen om nieuwe woorden te verzinnen rond klimaatverandering. We zaten in een zaal, er waren stiften en papier en met de nodige tegenzin hebben ze op die papieren tussen een paar piemels, aliens en hartjes, ook wat woorden opgeschreven.
Die woorden werden vervolgens door een vormgever heel professioneel – woordenboekachtig je zou zeggen dat ze echt bestonden– op grote vellen gedrukt en opgehangen in het Kaaitheater, waar vorige week zondag het Ecopolis festival plaatsvond. Ongeveer zevenhonderd mensen kwamen daar de hele dag samen in panels om te spreken over de energie transitie.
Een van de woorden die de jongeren hadden bedacht was ‘de fossielgeneratie’ of ‘de fossiele generatie’.
De scholieren waren uitgenodigd om die dag ook te komen, naar Ecopolis, om toelichting te geven bij hun woorden. Niemand kwam opdagen, ze zaten wellicht ergens piemels te tekenen op een papiertje, terwijl die hele dag in het Kaai draaide om ‘generation hope’. Je zou er een mislukking in kunnen lezen, maar op de terugweg van Brussel naar Amsterdam hoorde ik iemand achter me in de trein zeggen: ‘Maar goed, weet je wat het is met die fossielgeneratie….’
En haar gesprekspartner vroeg toen: ‘nou’, alsof het woord – fossielgeneratie - er altijd al geweest was.
En ik dacht toen: Er is niet alleen andere verbeelding nodig voor een paradigmawisseling, er is ook andere verbeelding nodig van een paradigmawisseling.
En dat bedoel ik, wanneer ik zeg dat die oproep in het NRC gevaarlijk is. Als je zegt dat we radicaal nieuwe verbeelding nodig hebben, wat ik altijd onderschreef, ga je die radicaal nieuwe verbeelding met een radicaal nieuw leven associëren en word je enigszins blind voor de strijd die er op dit moment al om de werkelijkheid gevoerd wordt. Althans, ik. Je stopt een beetje met opletten en wacht tot datgene gebeurt wat je met een paradigmawisseling associeert. Zoiets als een WK finale. Terwijl die strijd allang bezig is, en we daar zo vaak aan meedoen, bijvoorbeeld wanneer we tijd te doden hebben tussen Brussel en Amsterdam en we ongemerkt woorden in onze mond nemen, woorden waarvan we nu nog niet weten hoe ze ons en de dingen om ons heen eigenlijk langzaam aan het transformeren zijn.