Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Zou het waar zijn?

Deze zomer verbleven zes schrijvers in de Almondestraat in Rotterdam, waar 52 sociale woningen en hun bewoners volgend jaar plaats moeten maken voor nieuwe appartementsgebouwen. Ze vingen er de verhalen van de straat en maakten samen met de bewoners iets moois dat achterblijft. Wessel de Vries volgde Brigitte, een alleenstaande moeder van vier kinderen die er als jonge vrouw kwam wonen en er haar kinderen zag opgroeien.
Door Wessel de Vries op 20 nov 2019
Tekst
Literatuur & taal
Leegstandsproza

Zou het waar zijn?

 

Dat vraagt ze zich af, als ze voor het eerst sinds een jaar weer voor haar oude huis in de Almondestraat staat.  Toen ze zonet door de smerig geworden ramen haar inmiddels lege huis inkeek (afgebladderde muren, schimmel in de vensterbank) bedacht ze zich ineens dat iemand haar verteld had (in de Albert Heijn, of in de Dirk van de Broek ofzo) dat haar bovenbuurman was overleden.

 

Of is het niet waar?
Heeft ze het gedroomd?
Ze weet het niet.

 

Heel vaag herinnert ze zich dat iemand iets gezegd heeft. Maar hoe het precies zit: geen idee. Ze heeft er een paar maanden niet aan gedacht, maar nu ze daar zo staat, op de met onkruid begroeide stoep van haar oude huis, waar ze zo vaak stond, als het mooi weer was, met al die vriendelijke buren, leuke mensen, overal vandaan, en dus ook met die bovenbuurman, al kwam die niet zo heel vaak buiten ---  nu ze daar zo staat, bedenkt ze zich ineens, dat ze zoiets gehoord heeft: “bovenbuurman overleden”.

 

Zou het waar zijn?

 

Ja, de Almondestraat. Ze heeft er vijfentwintig jaar gewoond. Of, nou ja: eigenlijk maar drieëntwintig jaar.  De eerste twee jaar was het huis al wel van haar.  Ze had de sleutels gekregen, de boel mooi ingericht: een grote blauwe bank, een mooie houten tafel, kleur op de muren, rood en geel --- maar was vervolgens toch met haar zoontje bij haar moeder gaan wonen, vijf minuten verderop, want ja--- ze vond het maar niks, zo’n leeg huis. Ze kwam d’r alleen om de post te halen. Twee jaar lang een leeg huis.  En toen was ze d’r toch gaan wonen.  Want een vriendin had een plek nodig. Omdat ze gezeik had met haar man. En zij had toevallig een leeg huis. Maar toen die vriendin in dat huis zat, was dat huis niet leeg meer. En toen dat huis niet leeg meer was, kon ze d’r net zo goed bij intrekken, want: wel zo gezellig. Snap je?

 

Ja, het was wel janken hoor, toen die vriendin weer wegging. Maar goed: vriendinnen blijven nou eenmaal niet hun hele leven bij elkaar in huis wonen. Je moet ook verder op een gegeven moment. En toen die vriendin verder ging, woonde zij d’r alleen. Of nou ja: alleen…  Ze woonde d’r met haar kinderen.  Twee kinderen. Drie kinderen. Op een gegeven moment zelfs vier kinderen. En een poosje met een man. Maar niet te lang…


Ja, was leuk wonen hoor, in de Almondestraat. Toen ze zich d’r eenmaal thuis voelde, wilde ze nooit meer ergens anders heen. Althans: een hele poos niet. Op het einde wel. Maar da’s een ander verhaal. Tussen het begin en het einde zaten meer dan twintig goeie jaren met feestjes die ze gaf. Topfeestjes met een DJ, die tot heel laat doorgingen en de hele woonkamer stond vol en niemand kwam ooit klagen, nooit politie over de vloer, want in de Almondestraat heb je topburen.  Je hebt Hindoestanen en je hebt Marokkanen en je hebt Turken en je hebt Nederlanders en het zijn allemaal topburen.

 

Je hebt buren die gezellige feestvarkens zijn. En je hebt buren die een lieve moeder zijn. En je hebt buren die je fiets maken als-ie kapot is. En je hebt buren bij wie je effe een sigaretje kunt roken als de jouwe op zijn. En je hebt buren met kinderen die alsmaar ouder worden, want ze worden oud hé, die kinderen---  Das toch niet normaal? Ja, en je hebt ook buren, je hebt ook buren, en die staan altijd voor je klaar. Die brengen eten als ze wat over hebben. En die doen altijd aardig tegen je. En die lenen je geld als jij effe moeilijk zit. En die letten op je kinderen als jij effe weg bent. Zoals die bovenbuurman…

 

Zou het waar zijn?

Ze hoopt van niet.

 

Man, wat zou ze het erg vinden als er iets met die man aan de hand was.

Want je hebt er toch twintig jaar onder gewoond he! En hij heeft dingen van je meegemaakt. Als jij effe niet zo lekker ging, dan maakte hij dat mee.

Want soms ga je effe niet zo lekker, toch? Gaan we niet te diep op in!

Maar tis wel zo…

 

Zou het waar zijn?
Zou het écht waar zijn?


En zou z’n vrouw d’r nog wel wonen?  Ze twijfelt even. Ze kan aanbellen.

Maar…  wat moet ze vragen dan? “Is je man overleden?” En als dan blijkt… dat-ie niet is overleden? Of, nog erger… dat-ie wel is overleden? Wat dan?
Wat zeg je dan? Die arme man. Ze staat heel even voor z’n voordeur. Twijfelt of ze aan zal bellen. Maar draait zich dan om. Ze ziet een meisje voorbij komen op een roze fietsje. Die is ook groot geworden! Da’s toch niet normaal? Hoe groot al die kinderen worden? Man man man.

 

Het meisje op het roze fietsje blijft staan. Ze kijkt haar een tijdje aan.
“Ik ken jou”, zegt het meisje. “Jij woonde hier. Toch?”.

“Klopt”, zegt ze. “Ik woonde hier. Maar nu woon ik ergens anders!
Zeg… Ken jij een meneer, die hier boven woont?”
Het meisje schudt haar hoofd.

En weg is ze.

 

Haar bovenbuurman. Ze zou nog best veel dingen tegen hem willen zeggen. Dat het dat laatste jaar dat ze daar woonde, op persoonlijk vlak, effe niet zo goed ging.  Dat haar moeder was overleden, en dat ze daarom nogal depressief was. En dat ze dat huis--- dat ze effe niet zo goed tegen dat huis kon. Waar het altijd lekte en waar het altijd kraakte, en waar je altijd bij iedere regenbui bang moest zijn dat je spiegels van de muur af zouden donderen. Ja, daar kon ze effe niet meer tegen.  Ze moest daar gewoon weg.

 

Ja, ze had van alles geprobeerd. Ze had het hele interieur van haar moeders huis in haar eigen huis neergezet.  De kast van haar moeder.  Het bed van haar moeder. De bank van haar moeder.  Maar ze voelde het nog steeds niet…  Ja, de eerste twee jaar dat ze in de Almondestraat woonde, woonde ze d’r eigenlijk niet. En het laatste jaar dat ze in de Almondestraat woonde, woonde ze d’r eigenlijk ook niet. Alleen de post ophalen. De buurman tegenkomen.

 

“Hoe gaat-ie, buurvrouw?”

“Ja goed, met jou?”

 

Als ze hem nu zou tegenkomen, die bovenbuurman, dan zou ze hem vertellen over de engeltjes op haar schouder.

 

Want toen ze niet meer kon aarden, in de Almondestraat, hoorde ze van de buurvrouw dat hun huizen gesloopt zouden worden… Ze liet er geen gras over groeien en is meteen naar de woningbouwcorporatie gegaan.. “Ik hoor van alles, maar ik weet van niks… waar kan ik heen?” Ja, zoals gezegd, engeltjes op haar schouder… Zij was één van de eersten met een nieuwe plek en het is echt een superplek, zo’n mooi huis…  Ja, dat zou ze hem vertellen, haar bovenbuurman. Dat haar nieuwe huis echt supermooi is. En dat ze zich er lekker voelt. Dat het contact met de buren wat minder is dan in de Almondestraat (niet zulke lange gesprekken, contact van korte duur) maar dat het wel d’r thuis is en dat ze blij is dat ze d’r woont…

 

Al is ze ook blij, om nu weer even op haar oude stoep te staan.

Voor haar oude huis.
In haar oude buurtje.

 


Gewoon effe daar staan.

Effe wegdromen.

Ja toch?

 

Heel vaag herinnert ze zich dat iemand iets gezegd heeft.

Zou het waar zijn?

Wessel de Vries en Brigitte

Wessel de Vries schrijft toneelstukken en filmscenario's. In 2017 studeerde hij af aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU in Utrecht. Hij werkt (onder andere) voor Tryater, Meeuw Jonge Theatermakers, Theater Sonnevanck, Kameroperahuis, Skoft&Skiep en Natte Haring.

 

Wessel volgde Brigitte, een alleenstaande moeder van vier kinderen, die als jonge vrouw in de Almondestraat kwam wonen en er haar kinderen zag opgroeien. Ze is al vertrokken uit de straat, maar nog altijd begaan met de buren.

Vertel het verder: