Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Pete Wu ging met deBuren naar Parijs met de schrijfresidentie in 2016. Hij zocht contact met Parijzenaars van wie de ouders net als de zijne uit de Chinese stad Wenzhou migreerden.
In Belleville woont namelijk de grootste gemeenschap eerstegeneratie-Wenzhounezen, en zodoende ook de meeste 'bananenkinderen' zoals Pete zichzelf en andere kinderen van Chinese migranten noemt: kinderen die zich westers voelen vanbinnen, maar er Aziatisch uitzien.
Hij werkte dit onderzoek de afgelopen jaren verder uit in Nederland, wat resulteerde in zijn debuut 'De Bananengeneratie: over het dubbelleven van Chinese Nederlanders nu'. Dit Parijse luik vormt een hoofdstuk daarin.
‘Zo lui is hij!’ Een in het grijs geklede vrouw buigt zich naar een andere vrouw toe. Ze heeft het over haar zoon. Die staat verderop achter de counter van een restaurant, met zijn hand onder zijn kin. ‘En hij kan niet eens een vrouw krijgen. Ik maak me zoveel zorgen dat ik zo dood kan neervallen, hier, op straat!’ De vrouw schreeuwt in het Wenzhouhua, niet in het Frans.
Ik loop door Belleville, een wijk van verloren hipsterkunstenaars en de getergde zangeres Édith Piaf in het oosten van Parijs, maar ook de wijk met de meeste immigranten uit Wenzhou, de thuisstad van mijn ouders. Nergens anders in Europa zitten zoveel eerstegeneratie-Wenzhounezen, en daarmee ook hun bananenkinderen, als hier in Belleville. Zij hoeven niet ergens naar terug te keren – zij vormen bij elkaar al een gemeenschap. Of die hecht is weet ik nog niet.
Zou ik vloeiend Wenzhouhua hebben gesproken als mijn ouders hierheen waren gegaan? Ik slenter verder over de Rue de Belleville en fantaseer hoe mijn leven eruit zou hebben gezien als mijn ouders naar Parijs waren geëmigreerd in plaats van naar Zeeland. Ze hebben nooit, zoals de Wenzhounezen hier, een Chinese gemeenschap in Nederland gehad waar ze op terug konden vallen. Zij hadden wat familieleden – een zus, een nicht, een oom –, maar ze kenden maar een handvol andere Wenzhounezen in Nederland. Belleville zou voor mijn ouders als een tweede Wenzhou hebben aangevoeld, misschien. Misschien zou ook ik automatisch meer Chinees-Franse vrienden hebben gehad?
‘Het zou wel anders zijn geweest als ze in Wenzhou waren gebleven,’ zegt Patricia Wang (42) zacht in het Engels. Ik zit tegenover haar in het kleine, ietwat vettige en met tl-lampen verlichte restaurant Wenzhou Chez Alex in Belleville. Ik heb op Facebook gezocht naar mensen die in Belleville wonen maar hun wortels in Wenzhou hebben, en vervolgens heb ik een paar van hen een vriendschapsverzoek gestuurd: journalistiek op haar wanhopigst. Patricia was de enige die reageerde en bereid was om met me af te spreken. Op haar Facebookprofiel zag ik alleen foto’s van Patricia en haar moeder.
Ze houdt haar jas aan op deze zomerdag, een lange mantel in dezelfde kleur blauw als de jurk die Máxima droeg op de dag dat ze koningin werd. Ze blijkt een stijlvolle parisienne, misschien zelfs een beetje arrogant. Een van de eerste dingen die ze tegen me zei was, met een lachje: ‘Het leven is niet makkelijk voor mensen als ik. Maar anderen zijn jaloers op mij. Dus dat is leuk.’
Ik wil van haar weten hoe het is, een leven in een migrantenenclave in het Westen. Is iedereen hier senang met zijn dubbele identiteit?
Patricia is net als ik een kind van de eerste generatie, vertelt ze. Ze woont al haar hele leven in deze stad en runt een eigen kledingwinkel. Het grootste verschil, denkt ze, is dat onze ouders meer vrije tijd zouden hebben gehad als ze in Wenzhou waren gebleven.
‘Door hun migratie waren ze gedwongen om harder te werken dan anderen. De mensen die in Wenzhou zijn achtergebleven hebben meer tijd om met elkaar om te gaan en een normaal leven te leiden. In Parijs zien we familie en vrienden alleen op bruiloften en bij geboortes.’
Inmiddels weet ik dat mijn ouders veel hebben opgegeven om mij en mijn sibbelingen een beter leven te geven, en hier in Belleville hebben Chinese migranten eenzelfde leven als mijn ouders geleid.
Patricia’s ouders hadden toen ze net in Parijs waren moeite om hun draai te vinden. Er bestond destijds nog geen Chinese gemeenschap – ze vormden die community uiteindelijk zelf. Haar vader werkte heel lang in een restaurant en begon daarna zijn eigen zaak.
Voor het harde werken betaalden haar ouders een hoge prijs: ‘Ze verhuisden naar de mooiste stad ter wereld, en ze weten nog steeds niet wat er in het Louvre hangt. Ze begrijpen niet waarom Fransen zoveel geld besteden aan vrije tijd, vakanties, feestjes. Voor hen draait het leven nog steeds om hard werken, geld sparen, trouwen en kinderen krijgen. Maar–’
Ze stopt even en wappert met haar hand. ‘Ik weet het, ik weet het, onze ouders werkten voor een beter leven voor ons, en daar heb ik ook respect voor.’
Mijn vader en moeder zijn ook zo, vertel ik haar, bevroren mammoeten tussen twee werelden en twee ijstijden in: ze gaan nooit met het openbaar vervoer – te ingewikkeld als je de taal niet vloeiend spreekt. Mijn vader vertrouwt op zijn eigen richtingsgevoel en punctualiteit.
Patricia blijft ‘onze ouders’ zeggen. Ik knik, kijk naar haar gezicht en voel een band met haar, alsof we voor even samen de wereld in kijken.
"Mijn vader en moeder zijn ook zo, vertel ik haar, bevroren mammoeten tussen twee werelden en twee ijstijden in"
•
Een paar dagen later loop ik La Couronne d’Or binnen, het Chinese restaurant van Michel Chen (42), een zoon van vrienden van mijn moeder. Een kitscherige goudgeverfde houten draak krult onder een aquarium vol dikke goudvissen – Chinese gelukssymbolen die geld in het laatje moeten brengen. Aan tafel zitten een paar Chinezen, twee oudere vrouwen en een jongetje, te eten en te praten in de taal van de duivel. Zo wordt Wenzhouhua – het lokale Chinese dialect dat ook mijn ouders spreken – genoemd omdat het zo eclectisch anders is dan Mandarijn-Chinees.
Michel verwelkomt me en nodigt me uit plaats te nemen aan een tafel bij het raam.
Ik vertel hem over mijn ouders en vraag hem of hij iets herkent. Michel knikt. Zijn vader begon als afwasser in de keuken van een Frans restaurant, vertelt hij half in het Wenzhouhua, half in het Frans. Zijn moeder emigreerde niet veel later ook vanuit Wenzhou naar Parijs.
‘Toen ik jong was had ik veel te bewijzen. Ik wilde mijn ouders laten zien dat ik de beste was in alles. Beter dan mijn broers. Daarin was ik wel typisch Chinees. Mensen uit Wenzhou zijn heel ambitieus, daarom starten ze constant bedrijfjes. Wenzhounezen vergelijken onderling veel: wie is er rijker, met wie gaat het beter, wiens zoon heeft een beter lopende zaak of een mooier huis? Ik wilde altijd graag striptekenaar worden – nog steeds eigenlijk. Maar ik ging niet naar de kunstacademie omdat ik niet wilde dat mijn ouders zouden betalen voor een studie met een onzekere toekomst.’
Michel nam uiteindelijk op zijn drieëndertigste de zaak van zijn ouders over en opende daarna nog een restaurant. We hebben het over Frans-zijn als immigrant.
‘Toen ik klein was dacht ik dat ik moest kiezen: Chinees zijn of Frans. Maar ik voel me erg Frans. Puur Frans.’ Dat is te zien: door de manier waarop hij in zijn stoel hangt met zijn arm over de leuning, zijn druk bewegende vinger wanneer hij iets uitlegt, zelfs door zijn snor waardoor hij eruitziet als een typische Fransoos. Ik denk aan Reza Kartosen-Wong, en ik vraag me af of de Franse identiteit als ‘thick’ of ‘thin’ beschouwd kan worden.
Michel biedt me een maaltijd aan, een soort tafel-barbecue. Ik zeg ja uit beleefdheid, om te voorkomen dat hij, zoals Chinezen dat vaak doen, eindeloos blijft aandringen.
•
Jaren geleden was ik in Parijs met mijn ouders, mijn jongste broer en mijn zusje. Ik zou het een vakantie willen noemen, maar eigenlijk waren we er maar een dag en een nacht. We vertrokken ’s ochtends vroeg vanuit Rotterdam met de trein, sliepen een nachtje in een goedkoop hotel dicht bij het Gare du Nord, en de volgende middag was mijn vader ineens verdwenen. We vonden hem uiteindelijk in de Thalys, ruim voor vertrektijd. ‘Jullie mogen nog even rondlopen in de buurt,’ zei hij, ‘maar niet te lang.’ Hij keek naar de grote stationsklok: nog een uur en 51 minuten.
Eigenlijk gingen we nooit echt op vakantie: de enige reizen die we maakten waren naar verre familieleden in Italië of Duitsland, en elke avond voerden de volwassenen dan luidruchtige gesprekken. Mijn vader bood de andere grote mensen een sigaret aan, nam er zelf ook een, dronk en praatte steeds luider. Mijn sibbelingen en ik hingen maar wat rond in dat huis van die verre oom, wachtend tot we weer mochten eten/slapen/gaan. We vierden nooit kerst zoals de westerse gezinnen die we kenden, maar zo’n bezoek was waarschijnlijk hoe dat moest voelen.
Onze treinreis naar de Franse hoofdstad was anders: mijn ouders kenden niemand daar, alle aandacht zou naar ons gaan.
Op die ene dag in Parijs slenterden we stuurloos rond, als een zwerm ontslagen postduiven. We gingen de Notre Dame niet in. Beklommen de Eiffeltoren niet. Kwamen er ook niet achter wat er in het Louvre hing. Er werden wat foto’s genomen, en we deden vooral dingen die we in Nederland ook deden: we haalden boodschappen in een Chinese supermarkt, mijn vader vroeg een winkelbediende of die ene wok niet te duur was en mijn moeder vond de canard pékinois niet smaken zoals in het restaurant in Rotterdam waar ze altijd naartoe gingen.
Aan het einde van de middag vroeg mijn moeder hardop: ‘Waar is nu die wijk met al die Wenzhounezen?’ Ze wisten niet hoe de wijk heette, hadden het niet uitgezocht. Ze hoorden al jaren over een Wenzhou-gemeenschap zoals zij die in Nederland niet kenden, maar niets hier klonk als thuis. Mijn vader was in gedachten al in de Thalys op weg naar huis.
Het is ze vergeven. Ze zijn niet meegegroeid met China of Europa, ze offerden hun vrije tijd, vakanties, feestjes op voor de volgende generatie. In tegenstelling tot Michel mocht ik wel mijn eigen toekomst kiezen. En hier, in een stad driehonderd kilometer van mijn ouders vandaan, besef ik het opeens: het voelt misschien alsof ik gebukt ga onder de erfenis van hun migratie, maar mijn ouders hadden amper iemand op wie ze konden leunen toen ze in de jaren tachtig in Zeeland aankwamen.
En ik, besef ik wanneer ik op de Thalys terug naar huis stap, ik had de schouders van reuzen om op te staan.
Deze tekst werd geschreven tijdens een residentieproject in Parijs van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre in de zomer van 2016.
Pete Wu (1985) onthult als redacteur en journalist het liefst stemmen en perspectieven die normaliter niet gehoord worden in de traditionele media, onder meer voor NOS, Quest, VPRO, VICE, Mindshakes, de Volkskrant, het filmfestival in Rotterdam en Time Out. Hij studeerde mediafilosofie, Amerikanistiek en crossmedia-journalistiek in Amsterdam, Florida en Utrecht. Hij publiceerde in 2018 in de Sampler van Das Magazin. In oktober 2019 verscheen zijn debuut De bananengeneratie: over het dubbelleven van Chinese Nederlanders van nu bij diezelfde uitgeverij, waarin Op de schouders van reuzen als een hoofdstuk is opgenomen.
Pete schreef in Parijs niet alleen over de zoektocht naar generatiegenoten met Wenzhou-wortels. Met het korte verhaal Tot de laatsten van ons vielen liet hij zien dat er ook een prozaschrijver in deze journalist schuilt. Dat verhaal werd gepubliceerd in literair tijdschrift De Gids in april 2017.