Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Gesticulerend in een schijngesprek | Quinten Wyns

Achttien jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten schilderijen van Frans Hals, Rembrandt en andere grootmeesters spreken. Quinten Wyns schetst de identiteitscrisis van een schutter uit de ‘magere compagnie’. ‘Ik ben olie op doek, besta uit drie componenten, maar beeld me in dat ik een man ben.’
Door Quinten Wyns op 22 okt 2019
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
Frans Hals, Pieter Codde, Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ‘De magere compagnie’ (1637) Collectie: Rijksmuseum, Amsterdam.

Jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten eeuwenoude topstukken spreken vanuit één vraag: wat zie je als je met een genderblik naar deze werken kijkt?

 

Tijdens de Nacht van de Geschiedenis draagt Quinten zijn tekst voor bij het schilderij Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ‘De magere compagnie’ van Frans Hals en Pieter Codde in de Eregalerij van het Rijksmuseum.

Gesticulerend in een schijngesprek

 

‘Een all male panel?!’

‘Een all male panel. Dat is wat ze zeiden.’

 

Ik beeld me in dat ik een man ben, mager maar kapitaalkrachtig. Mijn kapitaal groot genoeg om Frans Hals de opdracht te geven om me tegader met mijn kompanen uit de schutterij zo flatterend mogelijk te portretteren, maar net niet groot genoeg om hem in dienst te houden als hij vervolgens moeilijk doet over de afstand die hij moet afleggen als forens tussen Haarlem, waar zijn atelier gevestigd is, en Amsterdam, waar onze compagnie gezeteld is, hoewel wij hem allemaal afzonderlijk een aanzienlijk bedrag betaalden in de hoop dat onze hoofden en andere, in dure stoffen getooide lichaamsdelen er daardoor ook aanzienlijk zouden uitzien. Ofschoon sommigen het tegendeel zullen beweren doet het verder niet ter zake dat het schilderij inderdaad werd afgewerkt door Pieter Codde – ja, het klopt, zelf ook een schutter, wat niet per se betekent dat dat hem minder schilder maakte, ongeacht wat de critici daarover te zeggen hebben – maar daar gaat het nu niet over want we staan er toch maar mooi allemaal herkenbaar op en hier hangen we nog steeds, zoveel eeuwen later, in het Rijksmuseum in Amsterdam, alsof er helemaal niets veranderd is. Puik werk, Pieter.

 

‘Een mannelijk paneel?’

 

Een en ander is wel degelijk veranderd. Ik beeld me in dat ik een hedendaags gesprek voer met de magere mannen aan mijn zijde op het doek. Ikzelf ben de man die met mijn ene hand de vlaggenstok vasthou en met de andere parmantig een stukje vlag tegen mijn heup aan druk; voorts heb ik de vlag ook rond mijn middel gewikkeld, een onschuldige geste die kwatongen er niettemin toe aanzet te beweren dat ik mijn bestaan voornamelijk aan dit lapje stof ontleen.

‘...toeschouwers die hun blik in deze zaal vergelijkend verleggen van mij en mijn schutters naar de figuren op Rembrandts Nachtwacht en terug en daarbij liever concluderen dat wij te dun zijn dan zij te dik.’

‘We zijn een doek!’

 

Mijn eerste laag dient mager te worden aangebracht; hiervoor wordt de verf verdund met terpentijn. ‘Craquelé kan worden voorkomen door elke volgende laag wat vetter te maken.’

Door de slordige werkwijze van de schilder vertoont mijn vetlaag barsten. Ik ben olie op doek, besta uit drie componenten, maar beeld me in dat ik een man ben.

 

Ik beeld me in dat ik een magere man ben omdat ik ondertussen al verschillende eeuwen zo genoemd word door toeschouwers die hun blik in deze zaal vergelijkend verleggen van mij en mijn schutters naar de figuren op Rembrandts Nachtwacht en terug en daarbij liever concluderen dat wij te dun zijn dan zij te dik. Dat mag natuurlijk – welk kunstwerk verbiedt zijn toeschouwers een observatie? – maar opgesloten in dit kader en deze poses is de informatie die wij over de wereld ontvangen erg beperkt. De eregalerij doet tegenwoordig dienst als echokamer voor een groepje bange mannen in kanten kragen, gewapend met spontons, hellebaarden en lansen.

Ik houd voor altijd een pose aan waarmee de schilder mij bedacht heeft.  Het heelal dijt almaar verder uit en ondertussen zijn wij hier met dezelfde sérieux blijven staan, gesticulerend in een schijngesprek.

 

© Marianne Hommersom

Quinten Wyns

Quinten Wyns (1991) is filmmaker en schrijver. Hij studeerde af aan de KASK- School of Arts Gent met Oosteroever (2017). Als redacteur is hij verbonden aan Sabzian. Daarnaast deed hij stage bij en publiceerde in De Groene Amsterdammer.

Oude werken, jonge schrijvers. De Eregalerij ongegendered
 

Jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten eeuwenoude topstukken spreken. In korte poëzievoordrachten en prozavertellingen laten zij je schilderijen van Frans Hals, Jan Steen en andere grootmeesters uit de 17e eeuw op een unieke manier beleven.

 

deBuren gaat sinds 2012 iedere zomer met een groep aanstormend schrijftalent uit de Lage Landen naar Parijs. Twee weken verblijven ze daar om over de grenzen heen elkaars werk en ideëen te leren kennen en aan nieuw materiaal te werken. De lichting van 2019 brengt een schilderij uit de Eregalerij van het Rijksmuseum op literaire wijze tot spreken in hun eigen artistieke taal. Onze vraag aan hen was even simpel als uitdagend. Schrijf een nieuwe tekst over een oud werk, vanuit één kernvraag: wat zie je als je door een genderbril naar deze schilderijen kijkt?

 

Tijdens de Nacht van de Geschiedenis bezetten de literaire talenten uit onze schrijfresidentie de Eregalerij in het Rijksmuseum waar de topstukken van de meesters van de zeventiende eeuw te zien zijn. Quinten Wyns schreef over het schilderij Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ‘De magere compagnie’ (1637)  van Frans Hals en Pieter Codde.

 

Je kunt deze verhalen, gedichten en reflecties ook lezen en beluisteren op de website van Maand van de Geschiedenis.

Vertel het verder: