Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Haan | Mona Thijs

Achttien jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten schilderijen van Vermeer, Frans Hals en andere grootmeesters spreken. Mona Thijs laat ons met een nieuwe blik kijken naar het Joodse bruidje van Rembrandt: wat zag de schilder in zijn modellen? ‘Tussen zijn dikke wenkbrauwen zit nu de frons van een geneesheer.’
Door Mona Thijs op 2 okt 2019
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
Rembrandt van Rijn, Portret van een paar als Isaak en Rebekka, bekend als 'De Joodse bruid' (ca. 1665 – ca. 1669) Collectie: Rijksmuseum, Amsterdam.

Jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten eeuwenoude topstukken spreken vanuit één vraag: wat zie je als je met een genderblik naar deze werken kijkt?

 

Tijdens de Nacht van de Geschiedenis draagt Mona haar verhaal live voor bij het schilderij Portret van een paar als Isaak en Rebekka, bekend als 'De Joodse bruid' van Rembrandt van Rijn in de Eregalerij van het Rijksmuseum.

Haan

 

Mijn armen bezwijken bijna onder het gewicht van mijn pofmouwen, maar ik hou mijn slapende hand stevig op Clara’s warme borst. Ze staat muisstil in haar bloedrode jurk. Het is gek om haar niet wild rennend in haar stoffen schort te zien, terwijl ze straatkippen achter zich aan heeft. Haar hart klopt opgefokt. Stil, denk ik iedere keer.

 

Niemand weet ervan, alleen wij en hij. En Carolus. Die stootte een kreet uit, toen ik vandaag voor dag en dauw door het achterpoortje wegsloop. Ik siste naar hem: “Hou je bek.” En dat deed hij, die volgzame haan.

 

Mijn hoofd tolt van de honger, maar ik zou iedere gebraden kip afslaan om hier nog uren te mogen staan, naast Clara. Ik zie hoe hij ruw de verf mengt, alsof hij de wereld opnieuw schept, op zijn palet. Ik kan niet geloven dat hij ons wil schilderen, twee meisjes samen. Hij heeft ons toch gezien bij de mesthoop, die avond. Hoe we ongemakkelijk onze jurken dichtknoopten.
                Hij heeft ons niet kreupel geslagen. Hij zei helemaal niks. Als een jongetje begon hij beetjes mest in een potje te lepelen. Waarschijnlijk was hij gefascineerd door de kleur. Clara fluisterde: “Pst, hij is het.” Ze tikte hem brutaal op de schouder: “Zijn wij het waard om geschilderd te worden?” Zijn lippen gingen geamuseerd van elkaar. Als datzelfde jongetje knikte hij, en het voelde alsof hij ons geheim naar zijn eigen schouders overtilde.

 

En waarom zou hij dat doen, de grote schilder?

‘Ik zie hoe hij ruw de verf mengt, alsof hij de wereld opnieuw schept, op zijn palet.’

Vanuit mijn ooghoek zie ik zijn blik van mij naar Clara glijden. Zijn ogen lichten op. Ze spant haar lippen ondeugend aan en slaat haar dikke paardenwimpers neer. Het weerkaatsende kaarslicht in haar parelsnoer en ringen werpt een glans over haar huid. Ze moet aartsmoeilijk zijn om te schilderen, maar bij haar windt hem dat op. Dat zag ik al bij die mesthoop. Ook al deed hij alsof het een pact was tussen ons drieën.

 

Hij vindt het vast doodzonde, dat ze iets in een meisje ziet. En dan nog in een meisje als ik, met stroharen onder een te grote hoed en dunne lippen. Zijn blik glijdt naar mijn borsten. Mijn gezicht wordt klam. Clara raakt kort mijn hand aan. Stil maar.

 

Traag heft hij zijn arm naar het doek, alsof het een verschrikkelijke opgave is die borsten te schilderen. Net voor het doek blijft zijn penseel hangen. Hij kijkt mij opnieuw aan. Tussen zijn dikke wenkbrauwen zit nu de frons van een geneesheer.

 

Carolus staat weer voor me, als haantje nog. Mijn mollige handjes die hem bij zijn nekvel pakken en hem onder mijn rok op mijn onderbuik drukken, alsof hij mijn buurmeisje is. En daarna de stukjes brood om hem te sussen. Stil maar Carolus. Ik ben ziek.

 

Hij beweegt zijn penseel opnieuw naar zijn palet. Hevig mengt hij de kleuren tot een soort bruin. Ik meen mest te ruiken. Ik zie zijn frons, het puntje van zijn tong tussen zijn lippen. Dan begint hij vastberaden te schilderen. Ik weet dat hij denkt dat hij mij beter kan maken.

© Marianne Hommersom

Mona Thijs (1999) studeert Woordkunst aan het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen. Ze schreef op haar zesde haar eerste verhaal: een tweeregelig vers over een vermiste poes. Intussen is ze twintig, stond ze in de finale van Kunstbende, schreef columns voor de Standaard Magazine en Klasse en publiceerde proza in DW B.

Oude werken, jonge schrijvers. De Eregalerij ongegendered
 

Jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten eeuwenoude topstukken spreken. In korte poëzievoordrachten en prozavertellingen laten zij je schilderijen van Frans Hals, Jan Steen en andere grootmeesters uit de 17e eeuw op een unieke manier beleven.

 

deBuren gaat sinds 2012 iedere zomer met een groep aanstormend schrijftalent uit de Lage Landen naar Parijs. Twee weken verblijven ze daar om over de grenzen heen elkaars werk en ideëen te leren kennen en aan nieuw materiaal te werken. De lichting van 2019 brengt een schilderij uit de Eregalerij van het Rijksmuseum op literaire wijze tot spreken in hun eigen artistieke taal. Onze vraag aan hen was even simpel als uitdagend. Schrijf een nieuwe tekst over een oud werk, vanuit één kernvraag: wat zie je als je door een genderbril naar deze schilderijen kijkt?

 

Tijdens de Nacht van de Geschiedenis bezetten de literaire talenten uit onze schrijfresidentie de Eregalerij in het Rijksmuseum waar de topstukken van de meesters van de zeventiende eeuw te zien zijn. Mona Thijs schreef over het schilderij Portret van een paar als Isaak en Rebekka, bekend als 'De Joodse bruid' (ca. 1665 – ca. 1669) van Rembrandt van Rijn. 

 

Je kunt deze verhalen, gedichten en reflecties ook lezen en beluisteren op de website van Maand van de Geschiedenis.

Vertel het verder: