Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

De serendipiteit van bananenbrood en sterrenstof

Een bijzondere ontmoeting in Parijs inspireerde Yousra Benfquih tot een essay over het vinden van dat waarnaar je niet op zoek was.
Door Yousra Benfquih op 10 jun 2019
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
© Mike Dorner (unsplash)

In de zomer van 2017 ging Yousra Benfquih met deBuren op schrijfresidentie. Hoe haar writer's block in Parijs opgelost raakte door een verlangen naar bananenbrood, daarover schreef ze dit essay. 'Mijn vader is geen koning, en ook een kameel was ik niet kwijt, maar op een zomerse zondag in Parijs stond ik oog in oog met serendipiteit.'

 

De serendipiteit van bananenbrood en sterrenstof

 

 

Serendipiteit. Oftewel, het vinden van iets waardevols terwijl je eigenlijk iets anders zocht. In The Travels and Adventures of Serendipity van socioloog Robert Merton en historica Elinor Barber lees ik dat het begrip serendipiteit in 1754 werd gemunt door de Britse schrijver Horace Walpole. Walpole leek in zijn leven geregeld op interessante en onverwachte vondsten te stuiten. In een brief aan goede vriend Horace Mann maakt hij daarom melding van De Drie Prinsen van Serendip. In dit Perzisch sprookje – dat via een Venetiaanse vertaling uit 1557 de westerse letteren bereikte en onder meer in Voltaires Zadig sporen naliet – stuurt een koning zijn drie zonen eropuit om hun wijsheid te testen. Op hun tocht door de woestijn treffen de prinsen een kamelendrijver aan die zijn kameel is kwijtgeraakt. Hoewel ze het dier niet hebben gezien, slagen de broers er dankzij hun scherpzinnigheid in om uit allerlei toevalligheden die ze onderweg gewaarworden de kameel terug te vinden. En dus onderscheidt Walpole drie sleutelelementen van serendipiteit: toeval of ongeluk (accident), wijsheid of schranderheid (sagacity), en de ontdekking van iets dat eerder niet gekend was (the discovery of something which was previously unknown). Mijn vader is geen koning, en ook een kameel was ik niet kwijt, maar op een zomerse zondag in Parijs stond ik oog in oog met serendipiteit.

 

 

Accident

 

Sara: ‘I first came in because of the name: Serendipity. It's one of my favorite words.’

Jonathan: ‘It is? Why?’

Sara: ‘It's such a nice sounding word for what it means: a fortunate accident.’

 

Op 225 Easth 60th street, tussen second and third avenue, bevindt zich het restaurant Serendipity. Daar delen filmpersonages Sara en Jonathan, nadat ze elkaar tegen het lijf lopen in Bloomingdale’s terwijl ze hetzelfde paar kasjmieren handschoenen willen kopen, een dessert. Een grote romance ziet het licht.

 

Ook ik ben die late zondagvoormiddag op zoek naar zoetigheid. Niet in Manhattan, maar in Le Marais. Het is begin juli en ik ben twee weken in Parijs om te schrijven. Maar het schrijven komt niet los. Wie op zoek gaat naar een verband tussen mijn writer’s block en mijn drang naar veganistisch bananenbrood, is eraan voor de moeite: ik heb geen excuus nodig voor dessert, zelfs niet in de ochtend.

 

Op het exacte moment dat ik de straat oversteek en het vegan walhalla binnentreed, wandelt een knappe man van middelbare leeftijd naar buiten. De inkom lijkt op maat gemaakt om ons allebei tegelijkertijd door te laten. Onze blikken kruisen. Hij houdt halt en lacht. Ik lach terug. Lichtjes verrast beweeg ik me verder naar het zuivelvrije lekkers waar ik voor gekomen was. Aan de toog kijk ik achterom. De wereldberoemde filmster, laat ik hem om de nodige anonimiteitsredenen Mister O noemen, staat nog bij de deur. Vertrekkensklaar, maar niet zonder zich nog één keer om te draaien.

 

 

Sagacity

 

Het is nu of nooit. Ik trek mijn stoute schoenen aan, ga op hem af en spreek hem aan. Tot mijn verbazing ben ik niet zenuwachtig, slaag ik erin zijn roem tussen haakjes te plaatsen. Misschien ben ik nog te slaperig, misschien leerde ik al schrijvende waar nodig te schrappen. In elk geval verloopt het gesprek uitermate gemakkelijk. Waarom hij in Parijs is, waarom ik. Op doorreis naar Londen, om te schrijven. Dat het in dat geval een schande is dat ik nog niet in Shakespeare & Company ben geweest. Akkoord, maar dat het een minstens even grote schande is dat hij als Hockney-fan nog niet naar de retrospectieve in Pompidou ging. Akkoord, maar dat de grootste schande zou zijn dat ik voor zijn vertrek geen koffietje wil gaan drinken.

 

Can you take my number?

- Sure.

+1 310 74…

 

Later die dag vraagt Mister O hoe mijn avond eruitziet. Ik stuur dat ik met een vriendin van de schrijfresidentie van een heerlijke tajine smul. Mijn gezelschap verwondert zich erover dat ik de avond met haar doorbreng in plaats van met Mister O. Een deel van mij verwondert zich over het feit dat zij zich daarover verwondert. Een ander deel van mij verwondert zich er net zo over als zij. Eén haakje rond de roem komt los. Het andere houdt voet bij stuk. Ik bevind me ergens tussen spanning en rust.

'Ik trek mijn stoute schoenen aan, ga op hem af en spreek hem aan. Tot mijn verbazing ben ik niet zenuwachtig, slaag ik erin zijn roem tussen haakjes te plaatsen.'

Maandag. Mister O vraagt opnieuw naar mijn plannen. Ik blijf de afspraak voor me uitduwen, schuil de hele dag achter uitvluchten. Hij volhardt: ‘What about tonight?’ Ik zwicht: ‘That works! But I have a meeting first’. De lezing wordt die avond verzorgd door David Van Reybrouck. David is te laat. Een deel in mij haalt opgelucht adem. Een ander deel vloekt (no offence, David). Ik verwittig dat ik het etentje niet haal. ‘Let’s meet in a bar then in an hour?’ – ‘Okay!

 

Tegen elven ronden we af. Ik haast me. Een vriendin keurt mijn outfit goed op de kamer. Onder haar laaiende enthousiasme plooit nu ook het laatste haakje. De roem open en bloot. Wanneer ze merkt dat ik talm, verklaart ze me voor gek en geeft me een schop onder de kont. Jij vertrekt nú, and that’s an order! Voorbij middernacht bel ik een taxi. Niemand neemt op. Ik probeer nog een nummer. Nog één. Nog één. Niets. Net wanneer ik op het punt sta om op te geven wordt er als bij wonder opgenomen. Maar intussen gaat de bar waar Mister O al meer dan een uur op me wacht bijna sluiten. Hij keert terug naar zijn hotel en stelt voor dat ik hem op zijn balkon voor een glaasje vergezel. Zijn toon verraadt: hij is teleurgesteld. Ik sla me voor de kop en denk: onvoorstelbaar terecht.

 

The Mandarin’ zeg ik tegen de chauffeur. De woorden lokken een flash-back uit naar een ander flonkerend moment. ‘The Waldorf’ was gericht aan een taxichauffeur in Manhattan en de scène van een majestueus bal van de Marokkaanse Delegatie bij de Verenigde Naties. Ook toen was ik te laat, en dat betreur ik tot op vandaag, niet in het minst omdat alle cupcakes op waren. Misschien heeft mijn uitstelgedrag dan ook niets met Mister O te maken, bedenk ik, maar eenvoudigweg met mijn moeilijke verhouding tot het spectaculaire eenmalige. We rijden door de fabelachtige Esplanade du Louvre. En net als de door Marion Cotillard vertolkte Adriana in Midnight in Paris kan ik niet beslissen ‘whether Paris is more beautiful by day or by night.

 

 

The discovery of something which was previously unknown

 

‘I am sorry I am so late!’ ‘Don’t worry about it’, stelt Mister O me gerust terwijl hij twee kussen op mijn wangen drukt. Pet, t-shirt, sneakers, een lichte vest die een verhaal voor later op de nacht herbergt. Très west coast, Californesk. Toch is er iets onwaarschijnlijk triests aan hem. ‘You should’ve just worn jeans’ – (dat krijg je met enthousiaste vriendinnen) – ‘but you look wonderful’. Een spiegelloze lift voert ons naar een mooie, rechthoekige suite met gedimde lichten. Rechts: zetel, tv. Links: groot, onopgemaakt bed. Rechts én links: kleren op de grond. Op tafel: nootjes, fruit. Op het bureau: boeken, kale-chips, spirulina-popcorn. Hollywood is echt going vegan, denk ik. Verder ben ik te moe om opmerkzaam te zijn. Getuige mijn reactie op de vraag ‘water or wine?

Water’.

 

We nemen plaats op het riante terras. Ik en mijn onverklaarbare water. Mister O en zijn rode wijn. Een frisse nachtwind danst tussen ons in. Boven ons schuilen de sterren vergeefs achter een dunne mist. Die nacht vallen er geen stiltes en als ze vallen, vallen ze zacht. De sfeer is hoogst romantisch. Toch voelt het alsof ik hier zit met een oude vriend.

'Die nacht vallen er geen stiltes en als ze vallen, vallen ze zacht.'

En precies zoals dat gaat met een oude vriend praten we over alles en niets. Over het leven en hoe we dat met onze passies zin proberen te geven. Over onze lijven en hoe we die met gezond eten proberen te eren. Over de klemtoon op proberen. Over de tragedie van Trump. De poëzie van Philip Larkin. Over Antwerpse mode, Dries Van Noten, hoe je dat nu eigenlijk uitspreekt, over Raf Simons erfgoed bij Dior en het modehuis waar hij nu werkt en waarvan de naam ons allebei ontglipt. Over het Parijs waarvan we houden maar waar we niet goed kunnen slapen, misschien omdat het in de immer verlichte stad nooit echt donker wordt. Over dat we ons als late slapers kunnen wijsmaken de stilte van de nacht voor onszelf te hebben, gedachten zonder de geluiden van de dag soms helderder zijn. En over heldere Hockney’s.

Toen ik vorige week in Pompidou aan Portrait of an Artist gekluisterd zat, vroeg een klein, geelgejurkt meisje met roze haarspeld naast me: ‘Maman, pourqoui l’homme il prie?’ Ik moest lachen bij die gedachte: Peter Schlesinger, Hockney’s muze en grote liefde, doet een weesgegroetje bij het zwembad. ‘Parce qu’il est heureux,’ raadt de mama, ‘parce que c’est un beau moment.’ ‘Oui. C’est un beau moment,’ beaamt de dochter, trots dat ze het moment begrepen heeft. Daarna wandelden ze weg. Ik kijk naar Mister O en begrijp: ‘Oui. C’est un beau moment.

 

Dat ik de schoonheid ervan begrijp, neemt niet weg dat ik het moment zelf maar moeilijk vat. Onhandig kijk ik vanop een afstand naar wat zich afspeelt op het balkon, aanschouw de sterren boven me, naast me, maar echt binnenkomen doen ze niet. Meer dan ooit dringt door wat de Duitse filosoof Ernst Bloch bedoelde met het ‘duister van het geleefde ogenblik’: wij mensen missen, of het nu is door de vertraagde werking van ons bewustzijn of door talige bemiddeling, het vermogen tot onmiddellijkheid. Bijgevolg ontglipt het nu van het ogenblik ons steeds weer. Elk nu is een nacht. Niet noodzakelijk op het terras van een luxehotel, maar donker is het er in ieder geval.

 

Het grijpen en begrijpen van het moment was ook de rode draad van die andere retrospectieve die ik die dag in het Centre Pompidou bezocht. Het werk van Walker Evans focust op het vernaculaire. In die zoektocht naar de elegantie en poëzie van het dagdagelijkse, stelt de fotograaf ‘the role of the accident’ expliciet voorop. De straatfotograaf werkt met het toeval, het ongeluk, aldus Evans, en verschilt daarin wezenlijk van de schilder, die voor de plotse gebeurtenis volgens hem geen oog zou hebben. Waar bevindt de schrijver zich op dat spectrum?

'Aan de academie zeggen ze wel eens dat achter mijn pen een schildersblik schuilt. Maar in mijn hart huist een straatfotograaf'

Aan de academie zeggen ze wel eens dat achter mijn pen een schildersblik schuilt. Maar in mijn hart huist een straatfotograaf: ik vind het moment zoiets lastigs om me toe te verhouden, dat ik er liever een foto van maak. Ook nu, hier, vannacht. Die flits is de filmster naast me vast gewend. Maar dan herinner ik me de vervolgwoorden van Evans: ‘tirer, c’est tuer’. Ik berg mijn mentale camera op. Leg de nacht niet vast. Laat hem, onomkaderd, in leven. Tenminste deels, want écrire, c’est tuer aussi. Maar dat overleeft een Hollywoodiaanse halfgod wel.

 

Terwijl hij me de foto teruggeeft, zegt Mister O dat hij de feestkledij die we droegen op het huwelijk van mijn zus prachtig vindt. Want ja, oude vrienden hebben het ook over familie. Wanneer hij ernaar vraagt, vertel ik dat mijn vader in tegenstelling tot mijn moeder pas op latere, twintigjarige, leeftijd naar België kwam. Omdat de armoede waarin hij in Tanger was opgegroeid hem de kansen op een diploma had ontnomen, ploegde hij jarenlang als fabrieksarbeider tot een dubbele hernia zijn ontslag veroorzaakte. De pijn van mijn vader maakt me echter eens zo dankbaar voor wat het leven me schenkt, murmel ik, meer tegen mezelf dan tegen hem. Maar Mister O herkent het vaderverdriet en begint herinneringen op te halen aan zijn vader die twee maanden geleden overleden is. ‘Sorry, I had no idea.’ – ‘That’s okay.’ ‘Were you close?’ – ‘Very much.’ Zijn vader leed al jaren aan zware Alzheimer en was hij dus in vele opzichten reeds eerder verloren. Terwijl zijn ogen zachtjes oplichten, vertelt Mister O vervolgens hoe hem enkele dagen geleden iets eigenaardigs overkwam. Kuierend langs Rue Saint-Honoré zocht hij iets in de binnenzak van zijn vest. Maar hij trof er iets anders: een bonnetje van de droogkuis waarop de naam van zijn vader stond geschreven. Enkele ogenblikken later kwam een oudere Franse dame naar hem toe om haar medeleven te betuigen. Zij bleek dan nog eens de eigenares van de boetiek van de reistas die zijn vader hem lang geleden cadeau deed. ‘I don’t want to get too cosmic…’ aarzelt Mister O. Ik gok: ‘serendipity?’ Hij knikt: ‘something like that.’ Zijn blik staat op oneindig. Zijn zucht weegt zwaar en eenzaam. Ik heb het gevoel dat hij er niet meer is.

 

Niet veel later vertrek ik. ‘Wait,’ bedenkt Mister O zich voor we de kamer verlaten. Hij bladert in een boek dat op zijn bureau ligt tot hij de paragraaf vindt die hij zocht. Het is een boek van zijn vader, en hoewel ik me de precieze woorden niet herinner, gaan ze over de kleine toevalligheden waarvan we zelden zien dat ze zich voor ons tentoon spreiden. In de slotzin nodigt zijn vader ons uit om wat minder in vooroordelen te kruipen. Meer afstand te nemen. En daar, ons door het leven te laten verwonderen.

 

Toegegeven. Ik was die maandagnacht in The Mandarin niet geheel vrij van vooroordelen. Was Mister O, ondanks mijn buikgevoel, een oppervlakkige filmster die van een ietwat naïeve jonge vrouw slechts dubieuze verwachtingen kon hebben? Kortweg: did he want to get naked? Neen, zo bleek. Wat ik die nacht op het balkon zag, was een heel gewone, zachte man met de voeten op de grond. Een man die oprecht wilde weten wat een jonge vrouw die hij helemaal niet kende te vertellen had. En omgekeerd, een man die ver van alle faam ook gewoon eens zijn hart wilde luchten. Mister O sprak die nacht niet één keer over zijn leven als acteur en ik vroeg er ook niet naar. Misschien was hij net op zijn gemak omdat voor de verandering de spotlights waren gedoofd. Zo klopte één vooroordeel die nacht wel: in het schemerdonker (want helemaal donker wordt het in Parijs nooit) zag ik een Hollywood-ster naakt.

 

 

Aan de grenzen van de magie

 

Het bananenbrood waarnaar ik die zondagvoormiddag in juli op zoek was, heb ik nooit gekocht. Na het gesprek met Mister O moet ik daarvoor te overrompeld zijn geweest. Maar wat ik in de plaats kreeg was een magische maandagnacht in The Mandarin. Daarmee was ook mijn writer’s block van de baan. Zo vond ik op de plek waar ik was niet enkel iets wat ik niet zocht, maar ook iets wat ik wel zocht maar er niet verwacht had te vinden. Serendipiteit in vol ornaat.

'Zo vond ik op de plek waar ik was niet enkel iets wat ik niet zocht, maar ook iets wat ik wel zocht maar er niet verwacht had te vinden. Serendipiteit in vol ornaat.'

Dat alles was allemaal niet gebeurd, had ik niet in een oogwenk besloten het toeval dat zich die ochtend in het eethuisje in Le Marais voordeed letterlijk en figuurlijk aan te spreken. Was het lef? Intuïtie? Was ik star-struck, of gewoon nog niet goed wakker? Dat weet ik niet. Wat ik wel weet is dat ik het moment had herkend voor wat het was: een unieke kans die ik niet door mijn vingers mocht laten glippen.

 

Inderdaad, achteraf ben ik niet al te behendig met het moment omgesprongen. Had de laatste taxicentrale niet opgenomen, dan had ik het zelfs voorgoed verspeeld. De muze mag je, moet je soms, laten wachten. Maar niet te lang. Want dan vertrekt ze weer, als een rasechte filmster. Ik heb alvast mijn les geleerd en laat de volgende Mister O (of beter: X) niet uren wachten in een bar aan Rue Rivoli: de Uber-app is alvast geïnstalleerd. Oefening baart immers kunst en serendipiteit is een kunst als een ander. De kunst die het onverwachte durft verwachten.

 

Veel meer dan Uber is daarvoor een doelloze aandacht nodig. Het zal weinigen vreemd zijn: het idee dat plots tot je komt wanneer je mijmerend loopt te dagdromen, staat te zingen onder een warme douche, of een zijweg inslaat tijdens een zondagse wandeling. Serendipiteit vereist dan ook een open, belangeloze houding: de muze kan pas aan tafel schuiven wanneer een stoel wordt vrijgemaakt. Doorgaans zijn we echter zodanig gericht op wat we kennen, dat we het onbekende voorbijsnellen of gewoonweg niet kunnen herkennen. Dat wist niet alleen Picasso – ‘ik zoek niet, ik vind’, maar ook Hermann Hesse: ‘Wat zou ik je in godsnaam kunnen vertellen? Misschien dat je veel te hard hebt liggen zoeken? Dat je in al dat zoeken, geen tijd meer vindt om te vinden?’ Zo vergt het doen van een onverwachte vondst naast een actief handelen ook een passieve ontvankelijkheid, intuïtie, een vermogen tot verwondering, waaraan de vader van Mister O me die nacht in één korte paragraaf wist te herinneren. 

Serendipiteit vereist een open, belangeloze houding: de muze kan pas aan tafel schuiven wanneer een stoel wordt vrijgemaakt.

Hoe het tot slot met zijn zoon en mij is afgelopen? We hebben nog enkele dagen gewhatsappt, en dat was het. Zonde? Ik geloof van niet. Serendipiteit is niet enkel het moment grijpen wanneer het zich aandient, maar het ook weer laten gaan wanneer het voorbij is (en zo uiteindelijk wel ‘tirer’ én ‘tuer’). Bij gebeurtenissen waarvan je beseft dat ze uniek zijn (en dat was die maandagnacht toch een beetje), is vooral dat laatste gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar momenten hebben geen grenzeloze rekbaarheid en bewaren hun magie net door het vermogen van de belever ze ook weer af te geven.

 

Zo is serendipiteit ook een oefening in maat, in het doseren van de eigen gulzigheid. In het respecteren van de rekbaarheid van het magische moment. Als je het te lang vasthoudt, verdwijnt het net zoals het dat doet wanneer je te lang wacht om het te grijpen. Ook Hemingway adviseerde dat je je inkt best niet helemaal opschrijft, maar een bodempje overhoudt, voor morgen.

 

En over morgen: wanneer je dan niet vindt wat je zoekt – bananencake, kasjmieren handschoenen, of god weet een kameel – kijk dan nog eens goed naar wat je in de plaats aantreft. Soms is het zovele malen beter.

 

 


Deze tekst kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de stichting Biermans-Lapôtre.

 

 

Kom alles te weten over het residentieproject van deBuren.
 
Benieuwd wat de medereizigers van Yousra schreven in Parijs? Lees hier hun teksten.

 

© Marianne Hommersom

Yousra Benfquih

Yousra Benfquih (1988) Yousra Benfquih (1988) is naast mensenrechtenjuriste en doctoraal onderzoekster aan de Universiteit Antwerpen ook columnist, dichter en spoken word artiest. Met haar poëzie bespeelt ze het delicate evenwicht tussen humor en ernst, tussen ongemak en ontroering. Een recensie op Veto prijst haar teksten omwille van hun “scherpzinnige kijk op hedendaagse maatschappelijke thema’s. Ze bezit de gave om die aan te raken zonder het persoonlijke uit het oog te verliezen.” Ze won de text-on-stage wedstrijd Naft voor Woord 2017 en stond sindsdien op uiteenlopende podia – gaande van de Arenbergschouwburg tot de Bozar – en werkte samen met organisaties als Amnesty International en Passa Porta. Ook schrijft ze columns, die onder meer verschenen in De Standaard, Charliemag, De Morgen, Rekto:Verso en Knack. Maandelijks kan je haar brief aan ‘De Held van de Week’ beluisteren op Radio 1. Ze schuwt, de woorden van Chimamanda Adichie indachtig, slechts één ding: ‘the single story’.

 

Yousra Benfquih schreef in Parijs niet alleen dit essay - waarmee ze genomineerd werd voor de Joost Zwagerman essayprijs 2018 - maar ook een sprookjesachtige allegorie over tijd: De woudwandelaarster, een sprookjesachtige allegorie over tijd. Daarnaast schreef ze een Ode aan Henri Matisse.

Vertel het verder: