Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Portret van Margareta van Oostenrijk | Myriam Leroy

Naar aanleiding van de tentoonstelling 'Bernard van Orley. Brussel en de Renaissance' vroegen BOZAR LITERATURE en het Vlaams-Nederlands Huis deBuren aan vijf schrijvers om te reageren op een schilderij van de grootmeester. Myriam Leroy koos voor Portret van Margareta van Oostenrijk.
Door Myriam Leroy op 17 mei 2019
Tekst
Literatuur & taal
Literaire Nocturne
Naar Bernard van Orley, Portret van Margareta van Oostenrijk, Na 1518, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel © KMSKB

In een notendop doorlopen we het tragische leven van Margareta van Oostenrijk, een sleutelfiguur in de geschiedenis van de Lage Landen en beschermster van Bernard van Orley. Deze ‘eeuwige weduwe’, in wier leven de dood om elke hoek loert, is bij Leroy een krachtige dame: ‘Alleen en machtig, zoals een vrouw alleen dat is.’

Portret van Margareta van Oostenrijk


Ik ben Margaretha van Oostenrijk. Ik ben de eeuwige weduwe.

Ik ben degene die bijna koningin is geworden, die bijna moeder is geworden, die bijna gelukkig is geworden, maar die voor altijd in de witte rouw ga.

Ik ben degene die alles had, weet u wel, en van wie alles telkens weer werd afgenomen. Ze zeiden dat ik zo mooi was. Ziet u dat aan mijn portret? Kunt u mijn leeftijd schatten? Nee toch?

Dat kunt u niet en zo wil ik het ook. Kijk maar naar dat gezicht: het drukt niets uit, want er valt niets te zeggen.

Ik wil geen begeerte meer opwekken, begeerte heeft van mij die schim gemaakt met zwarte jurk en witte sluier, waardoor galante heren zich laten afschrikken. Begeerte heeft me verlaten zoals een onherroepelijk afgaand tij.

In mijn mond heeft de liefde de smaak van de dood.

Toch kon ik er bijwijlen om lachen. Zo heb ik lang geleden, op een dag dat mijn schip in een zware storm was beland, dit grafschrift opgesteld: ‘Hier ligt Margot, de bevallige jonkvrouw, die twee mannen heeft gekregen en toch als maagd is overleden.’ Maar ik zal niet als maagd sterven, nee. Ik zal als verliefde vrouw sterven, maar dat wist ik toen nog niet.

Ik werd afgewezen door koning Karel VIII van Frankrijk, bleef daarna achter als weduwe van Johan van Aragón, voordat ik van een doodgeboren dochter ben bevallen. Ten slotte stuitte ik op het vuur, dat van een leven, het vuur dat je verstikt en verteert. Het vuur dat je tegen de grond smakt voordat het je de hemel laat zien. Mijn hemel: de blik van Filibert, Filibert II van Savoye bijgenaamd de Schone. Het was een staatsiehuwelijk, een politieke verbintenis zoals alle andere. Maar Filibert en ik hadden elkaar herkend, we vatten gevoelens op voor elkaar. Een van hart en ziel werden we die vuurzee, geiser van blauwe en roze vlammen en alle kleuren die sindsdien alleen nog in mijn herinnering bestaan. Ik ben de tweekleurige vrouw, een wezen van wit en zwart.

Want in mijn verhaal vindt de dood altijd wel haar weg. Die van een jachtongeval: wanneer mijn echtgenoot overlijdt, ben ik zwanger.

Daarna ben ik niet meer zwanger.

Daarna ben ik gebroken. Maar ik moet nog vijfentwintig jaar leven in het gapende gat van zijn afwezigheid.

Voortaan ben ik rijk, mij een zorg. Waarvoor dient het geld van een eeuwige douairière immers… Ik geef het aan dichters, aan schilders. En ik laat een mausoleum zetten om onze idylle voor de eeuwigheid te bewaren. De Taj Mahal vóór de Taj Mahal, een bouwwerk van tranen en steen in Bourg-en-Bresse, het koninklijk klooster van Brou. Ons graf.

In mijn doodsstonde zal ik eindelijk aan de zijde van mijn geliefde gaan liggen. Ik wil geen andere huid meer, ik weiger elke verbintenis, alleen al het idee per ongeluk een andere adem op te snuiven is ondraaglijk. Ik blijf alleen. Alleen en machtig, zoals een vrouw alleen dat is. Ik zal de Nederlanden besturen, ik word mecenas, de kunsten van mijn tijd zullen mijn stempel dragen.

Maar mijn buik blijft dor, mijn armen blijven leeg. Mijn hart daarentegen is vol. Ik ben Margot, bevallig noch jonkvrouw, ik had drie mannen en ik blijf trouw totterdood.

 


Vertaald uit het Frans door Katelijne De Vuyst

Myriam Leroy

Myriam Leroy (1982) is een Franstalige Belgische schrijfster die in Brussel woont. Haar eerste theatertekst, Cherche L’Amour werd bekroond met de Prix de la critique 2017. Haar eerste roman, Ariane (2018) eindigde als tweede voor de Prix Goncourt du premier roman. Ze is ook bekend als een van de vaste gasten in het culturele radioprogramma Entrez sans frapper op La Première (RTBF).

Vertel het verder: