Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Biecht van een heiden, een credo van een moslima
Nawal Mustafa
Heverlee, 27 april 2018
Geachte allen,
Vereerd sta ik hier u toe te spreken. Ik hoop dat ik u weet te raken met mijn woorden, want u overtuigen wil ik niet. Mijn naam, zoals u heeft kunnen lezen, is Nawal Mustafa. Om precies te zijn Nawal Mohamed Mustafa. En als u naar mij kijkt, dan kunt u, volgens mij, niet anders dan concluderen dat ik een moslima ben. Ook is het evident voor u dat ik niet wit ben en waarschijnlijk naast mijn Groningse wortels ook andere, exotische roots bezit. Ik behoor tot de ‘onderontwikkelde volken’ waar de heer Gijsen over sprak. Toen me werd gevraagd om deel te nemen aan dit evenement heb ik niet direct ja gezegd. Deels omdat ik geloven of niet geloven tot een domein vind behoren dar zich niet makkelijk in woorden laat vertalen.
Het is moeilijk om goed uit te leggen waarom iemand wel of niet meer gelooft. De overpeinzingen en de gesprekken die je intern en met je diepste gedachte voert zijn gelaagd, ingewikkeld en soms heel pijnlijk op uiteenlopende wijzen. Marnix Gijsen citeert één van zijn lievelingsdichters, Rainer Maria Rilke, en het leek me toepasselijk om ook met één van zijn gedichten te beginnen, omdat het volgens mij de essentie van geloven vat zonder logisch te willen zijn of het onverklaarbare te willen verklaren. Ik wil graag een stukje tekst met u delen uit de collectie brieven aan een jonge dichter, die brieven bevat die Rilke schreef aan de jonge dichter Franz Kappus. Rilke schrijft:
‘Ga naar jezelf. Ontdek de reden die je opdraagt te schrijven; kijk of het zijn wortels heeft verspreid naar de diepten van je hart; beken aan jezelf of je zou moeten sterven als je niet mocht schrijven.
Vooral dit: vraag jezelf af in het stilste uur in jouw nacht: moet ik schrijven? Graaf in jezelf voor een diep antwoord. En als dit antwoord met instemming klinkt, als u deze plechtige vraag met een sterk, eenvoudig "ik moet" beantwoord, bouw dan je leven in overeenstemming met deze noodzaak; je hele leven, zelfs in zijn meest nederige en meest onverschillige uur, moet een teken worden en getuige zijn van deze impuls.’
Als ik schrijven in geloven verander, dan vat deze tekst de essentie van waarom ik geloof. Voor mij is geloven niet logisch en tegelijkertijd ook heel logisch. Als ik mezelf in mijn meeste kwetsbare momenten bevraag waarom ik geloof, dan luidt het antwoord simpel: omdat ik moet. Ik beken niet alleen aan mijzelf maar ook aan u dat ik, in de woorden van Rainer Maria Rilke, zou moeten sterven als ik niet mocht geloven. Door geloof kan ik soms even de wereld om me heen vergeten en ervoor kiezen om in het onmogelijke te geloven. Mijn arrogantie en zelfverzekerdheid verdwijnen als sneeuw voor de zon. Mijn hebben en houden en de positie waarin ik mij nu in bevind worden relatief. Ik ben hier in het nu, omdat het ooit was voorgeschreven. Ik geloof daar met mijn hart en ziel in.
En ja, inderdaad. Er is pijn, er is honger en leed. Voor mij is het juist daarom belangrijk om de malaise waarin we als mensheid in terecht zijn gekomen te begrijpen als een gelovige. God heeft ons op de aarde gezet en heeft ons richtlijnen gegeven. Maar uiteindelijk kiezen we zelf en onze handelingen zijn bepalend. God heeft ons geen beloftes gedaan behalve dat hij ons aanwijzingen geeft om de siratul mustaqiin, het rechte pad, te vinden. Of we dat pad nemen is aan onszelf. Voor mij is geloof niet alleen gerelateerd aan positieve gevoelens. Pijn is een onderdeel van geloven. Maar ook twijfels accepteren is essentieel. Zonder twijfels bevragen we onze religie en onszelf immers niet. De uitdaging zit hem juist in dat ‘worstelen met geloof’. In de tekst van Gijsen viel mij op hoe hij mede door de Holocaust tot zijn besluit is gekomen om van zijn geloof afstand te nemen. Gijsen kon het bestaan van God niet rijmen met deze verschrikkelijke historische gebeurtenis.
Ik moet u bekennen dat ik dit vrij selectief vind. Begrijp me niet verkeerd. De Holocaust was op zijn zachtst gezegd een verschrikkelijke gebeurtenis. Zes miljoen mensen hebben hun leven verloren. Ik kan me geen voorstelling maken van hoeveel dat eigenlijk is. De eerlijkheid gebiedt mij echter toe te geven dat ik de stilte in de tekst van Gijsen over het slavernijverleden en de kolonisatie van Afrika, en voor België specifiek de afgrijselijke gebeurtenissen in Congo, verstikkend vond. Ik vraag me af en vraag u ook om met mij na te denken waarom het ene leed ons dieper raakt dan het andere. Met mijn voorbeeld wil ik uiteraard niet suggereren dat afschuwelijke historische ontwikkelingen ertoe zouden moeten leiden dat men, welk geloof dan ook, zou moeten verlaten.
Wat ik hiermee wil zeggen is: De mensheid veroorzaakt oorlogen, de mensheid moordt en onderdrukt. Sommige van ons zijn daders, sommige zijn slachtoffer, maar velen van ons kijken toe aan de zijlijn. We zien leed, dood en verderf en doen er weinig aan. We laten onszelf toe ons machteloos te voelen. We laten onze eigen belangen voorgaan in plaats van oog te hebben voor het algemeen belang. Wij zijn vergeten wat rechtvaardigheid is en nemen geen verantwoordelijkheid op. God is hier niet de schuldige. Dat zijn wij. Of we nu moslim, christen, jood, hindoe, boeddhist, atheïst of agnost zijn. We willen vrijheid en geen religieuze dogma’s, maar toch willen we dat God ingrijpt wanneer we als mensheid falen. Zijn we dan geen vrije wezens? Ik neem mijn verantwoordelijkheid en kies ervoor om mij in te zetten voor een rechtvaardigere wereld.
Ook wil ik nog even stilstaan bij de kanttekening die de heer Gijsen plaatste bij de obsessie van religie, ook de islam, met verboden en de eenzame plaats die geboden als gevolg daarvan krijgen. Religieuze verboden zijn limitatief en zijn te bevatten in een boek, daar waar de geboden niet te omvatten zijn. Ik ben hier altijd door gefascineerd geweest. Waarom wordt religie tot iets dogmatisch gereduceerd terwijl het zoveel biedt? Er is zoveel ruimte in religie, maar toch gaan we liever op zoek naar onszelf in India, terwijl we de middelen hebben om onszelf te vinden hier in Heverlee. De mens is een vreemd, onmogelijk wezen.
Religie en stilte gaan volgens mij hand in hand. Ook zijn stilte en taal met elkaar verbonden. De mooiste woorden, woorden die ons diep raken, resonantie, genezing en uitdaging bevatten, zijn woorden die tot ons komen in stilte.
Overal waar je tegenwoordig kijkt, zie je mensen televisie kijken: in huizen, op luchthavens, in restaurants. Als ze geen televisie kijken, besturen ze hun auto’s terwijl ze naar hun radio luisteren of op hun mobiele telefoons zitten. Zo vullen ze hun uren en minuten met betekenisloze woorden en distantiëren ze zich nog verder van de spirituele wereld. Er is zo weinig geduld voor de stilte waaruit woorden voortkomen of voor de stilte die tussen woorden en binnenin hen is. Wanneer we deze stilte vergeten of verwaarlozen, maken we onze wereld leeg en wordt het lastig voor ons om tot elkaar te komen voorbij oppervlakkigheden.
Het is u vast niet ontgaan dat ik tot nu toe weinig heb gezegd over mijn moslim-zijn. Dit, omdat ik het ingewikkeld vind om over mijn religie te spreken zonder gelijk onderworpen te worden aan allerlei vragen die los staan van mijn persoonlijke ervaring. Ook is het schijnbaar moeilijk om mij niet als een vertegenwoordiger van de islam te zien. Ik heb er lang over gedaan om publiekelijk over de islam te praten. Vergelijkbaar met Marix Gijsen, worstelde ik enorm met de uitdaging de islam een plek te geven in mijn professionele bezigheden. Anders dan bij hem had dit vooral te maken met de externe druk en projectie van negatieve associaties de mij ervan weerhielden om over religie te spreken in publieke domeinen.
Voor mij is Islam samen te vatten in de woorden van Sayyid Ja’far Raza, die zei namelijk:
'Als mij gevraagd wordt om de principes van de islam en de essentie van de islam samen te vatten, zou ik zeggen dat islam synoniem is met rechtvaardigheid. Gerechtigheid aan de Schepper door Hem te aanbidden en gehoor te geven aan zijn bevelen en mandaat. Gerechtigheid aan de profeet Mohammed (صلى الله عليه وسلم) door hem te volgen zoals hij het gezag van God op aarde vertegenwoordigt. Gerechtigheid tegenover zichzelf door het te beschermen tegen zondigheid en egoïsme. Rechtvaardigheid aan het lichaam door het gezond te houden en vrij van overmatige inspanning en ziekte. Gerechtigheid voor de ziel door het rein te houden.
Rechtvaardigheid voor de ouders, omdat ze hebben bijgedragen aan het schenken van ons bestaan. Rechtvaardigheid aan de echtgenoot die de last deelt van het opvoeden van een gezin. Rechtvaardigheid voor het nageslacht omdat ze de verlengstukken van ons eigen leven zijn en hen motiveren om de juiste richtingen in het leven te nemen. Gerechtigheid aan onze buren door met hen te delen in hun momenten van beproeving. Rechtvaardigheid voor de zieken door hen te helpen hun gezondheid te herstellen. Rechtvaardigheid voor de onderdrukten en armen door te voorzien in hun basisbehoeften. Rechtvaardigheid voor de mensheid door bij te dragen aan de ontwikkeling ervan. Rechtvaardigheid tot kennis door het wijd verspreiden ervan, zodat de mensheid ervan kan genieten en er de vruchten van kan plukken zonder onderscheid. Rechtvaardigheid is daarom het fundament van islamitische principes en neemt zijn plaats in naast de Eenheid van God. '
Hoewel ik het bovenstaande citaat inspirerend vind, wil ik er toch een kritische notie bij plaatsen. Net als het christendom, het jodendom en ieder andere religie is de islam niet of vreedzaam of gewelddadig. Deze schijnverdeling doet geen recht aan de gelaagdheid van de islam. Ik heb hekel aan het presenteren van een eenzijdig en voor een Westerse publiek verteerbare versie van de islam.
In het boek Radical Skin/Moderate Mask zegt de Egyptisch-Brits-Australische wetenschapper Yassir Morsi het volgende over wat hij ‘Balanced Islam’ noemt, en wat aansluit op het bovenstaande:
‘Ik haat de prestaties van een gebalanceerde islam. Het is zo'n leugen. De moslimwereld brandt en ik ook. Het is gewelddadig. Het is regressief. Het is brandend en schadelijk patriarchaal, maar het is tegelijkertijd prachtig en alles daartussenin. In zekere zin is het voor mij een deels bekend en deels enorm onbekend ding. En ik moet de therapeutische tonen afwijzen van een ‘goede moslim’ die alleen spreekt om de angst van het witte en zeer bevoorrechte deel van de wereldpopulatie te verlichten.’
Ik denk dat het tijd is om een (on)mogelijk gesprek aan te gaan en niet alleen te worstelen met moslims, maar ook met de positie die de islam al heel lang heeft in onze samenleving.
Ik verlaat u met de woorden van Profeet Mohammed, vrede zij met hem:
'Mijn heer beval mij dat ik met mijn woorden hem zou moeten aanroepen, in mijn stiltes op hem zou moeten reflecteren en door onderzoek te doen over hem zou moeten leren.'
Laten we met zijn allen, gelovigen en ongelovigen, met dezelfde attitude en oprechtheid religie benaderen.