Maar ik werd geboren in 1961, geadopteerd door een vrijzinnig katholiek gezin (bestaat die richting? Ik heb het zo ervaren) waar zeker tot mijn twaalfde naar de kerk werd gegaan, de Bijbelverhalen werden gelezen, en de eerste communie reden was tot feest; maar niets van de schuld, de beklemming, de doem en de hel komen mij bekend voor. Ik twijfel niet aan de dwang en drang die Gijsen beschrijft, maar ik heb die zelf niet meegemaakt. Het Tweede Vaticaans Concilie deed vanaf midden jaren zestig zijn verzachtende werk. Vanaf mijn twaalfde, dertiende raakte ik los van de kerk – geen scheur, maar een langzaam afdrijven. Meer afglijden dan afvallen. En er was geen boeman die mij tot geloof of kerkgang dwong.
Op het moment dat ik zo’n veertig jaar later weer over geloof ging nadenken, en over het rooms-katholieke in het bijzonder, was er in mijn directe omgeving vrijwel niemand die zich tot die richting bekende. Mijn kerkgang daarna gold in mijn kringen eerder als exotisch dan conformistisch. (‘Jij? Naar de kerk? En iedere zondag?’)
Ik realiseer me dat die vrijheid en openheid ervoor gezorgd hebben dat ik het ‘katholicisme’ mocht herontdekken. (Zoals de schrijver Marnix Gijsen onder de Suske en Wiske-lezers wel bekend staat als ‘de ontdekker van Amerika.’)
In de kerk die ik bezoek, de Heilige Nicolaasbasiliek in Amsterdam, vind ik meer dan waar dan ook een gerede twijfel over de ‘wereldse zaken’ – een twijfel die ik in politieke debatten zelden hoor. Waar hoor ik nog een tegenwicht tegen de zogenaamde common sense, vol belangen en deelbelangen, en het idee dat al te goed buurmans gek is. Het aanhoudende gierende consumentisme: ik stap er letterlijk in als ik de kerk uitkom, met al die reizigers met rolkoffers, fris uit het Centraal Station, die even ‘Amsterdam moeten doen’, inclusief, kaas, hoeren en hasj.
Mij is die burcht dierbaar geworden die zich verzet tegen de ideologie van ‘zien is kopen’. De kerk, mijn kerk, vertelt me niet wat ik toch al dacht – zoals je een politieke partij van je gading vindt, of een vrijdenkersvereniging. Nee, ik hoor in mijn kerk dingen die ik ook zou kunnen denken, als een contra-intuïtief van mezelf, waardoor ik voorbij het comfortabele ‘Me, Myself, I’ word gesleept (met dank aan Susan Sontag).
Die kerk geeft me niet ‘de garantie van een gezellig eeuwig leven’, zoals Gijsen schrijft, maar beproeft juist mijn dagelijkse leven; ze laat me twijfelen aan wat ik gewoon ben gaan vinden, en verrast me met inzichten, die oud zijn – zo oud dat ik me onderhand schaam er zolang overheen gekeken en gelezen te hebben.
Stephan Sanders