Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Een oefening in opstand

Maandag 23 april gingen zes onderzoekers in debat over de erfenis van 68 en de universiteit van vandaag. Verslag van uw student annex correspondent.
Door Yannick Geens op 27 apr 2018
Tekst
Politiek & samenleving
De erfenis van de jaren 60
Walter Weyns (UA), Mineke Bosch (RUG) en Geert Buelens. (c) Xander Stroo

Het is al een halve eeuw geleden intussen. In Praag, Leuven, Parijs en Mexico-Stad komen studenten op straat uit onvrede met de mores die een vergrijsd establishment hen oplegt. De universiteit stort zich uit over de stad en houdt haar kritiek niet langer in. Er zijn barricades, bezettingen, repressie, maar vooral een grandioze impact op de sociale organisatie van onze maatschappij post-1968. Toch zijn de uitdagingen van de universiteit er vandaag niet minder om. Sinds de Bologna-akkoorden (1999) loopt ze op sommige plekken hopeloos achter op de samenleving anno 2018. Elders lijkt ze haar eigenheid en unieke positie buiten het gewone leven te verliezen. Collegezalen blijven nog steeds aanzienlijk minder divers dan de realiteit daarbuiten, maar rendementsdenken en vermarkting van de kritische reflectie zijn een pijnlijke realiteit. Ook vandaag gaan de alarmbellen af.

Maandagavond vroegen we ons opnieuw luidop af: van wie en voor wie is de universiteit? In een driedelig debat kruisten Nederlandse en Vlaamse hoogleraren de degens over de erfenis van mei 68. Moderator Geert Buelens, gepokt en gemazeld in deze materie, schreef onlangs het vuistdikke De jaren zestig. Een cultuurgeschiedenis en leidde het gesprek. Dewi de Nijs Bik, een van de geselecteerden voor de Parijsresidentie van deBuren deze zomer, opende de avond met drie gedichten over de jaren zestig.

 

De primordiale vraag is misschien wel die van het eerste luik: hoe vrij is de universiteit vandaag? Mineke Bosch (Rijksuniversiteit Groningen) en Walter Weyns (Universiteit Antwerpen) zijn het op één punt alleszins met elkaar eens: de autonomie van de universiteit staat onder druk. Ten prooi aan de logica van het grote kapitaal zien wetenschappelijke onderzoekers de druk om sneller, meer en grootser te publiceren alleen maar stijgen. Onderzoekers, beklemtoon ik, want de tijd om zich ook op onderwijs en studentenbegeleiding te richten, zien beide hoogleraren slinken. Prestatiegericht denken staat evenwel sterk in contrast met hoe wetenschap in elkaar zit, zo weet Weyns. Waarheidsvinding staat haaks op doelgerichtheid, dat alleen focust op het eindproduct en alle interessante vragen die van die bestemming wegleiden links laat liggen.

 

Instrument van die Efficiëntie is natuurlijk een internationale lingua franca die minderheidstalen steeds meer uit de curricula wegdrukt: het Engels. Gita Deneckere (Universiteit Gent) is docent Geschiedenis aan de eerste Belgische universiteit die Vlaams als instructietaal verwierf, zij het in niet altijd even onschuldige omstandigheden. Zij ziet de emancipatoire kracht van taal op de universiteit er vandaag op achteruit gaan. Engels, dat zijn positie vooral versterkt ziet omdat het studenten uit andere landen kan aantrekken via succesproject Erasmus, staat op een vreemde manier meertaligheid net in de weg. Een platwals voor kleinere, andere talen is het globish, een variant waarin niet-moedertaalsprekers elkaar proberen te vinden en dat soms nog stevige trekken vertoont van huis-, tuin- en keukentaal. Marc van Oostendorp (Meertens Instituut, Radboud Universiteit) wijst aan hoe inschrijvingen voor studierichtingen met instructietaal Nederlands zichtbaar kelderen, wanneer dezelfde materie ook in het Engels aangeboden wordt. In tijden waarin de financiering van de universiteit grotendeels afhangt van haar instromende studenten, zijn de gevolgen voor haar taalbeleid niet zo verrassend.

Gita Deneckere (UGent), Marc van Oostendorp (Meertens Instituut) en moderator Geert Buelens. (c) Xander Stroo

Tegelijkertijd blijft ook de maatschappij buiten die universiteit op hoge snelheid internationaliseren en diversifiëren. Aula’s vol witte studenten corresponderen integendeel maar moeilijk met die multiculturele basis. Of het Engels de poorten van de universiteit dan voor iedereen heeft opengegooid, blijft dus maar de vraag. De cruciale factor lijkt ergens anders te liggen. ’Sociaal en cultureel kapitaal hebben een grote invloed op de kans om de universiteit te bereiken. Ouders met een migratieachtergrond zijn minder vaak hoger opgeleid maar dat zegt niets over de capaciteiten van hun kinderen’, zo vertelt Mitchell Esajas. Hij benadrukt als mede-oprichter van New Urban Collective het belang van toegankelijkheid voor jongeren met een andere culturele achtergrond. Met de Black Archives vestigt hij de aandacht op andere perspectieven op de geschiedenis. Die vinden ook vandaag nog maar moeilijk hun weg naar het hoger onderwijs en de curricula die daar worden ingericht. Chantal Van Audenhove, vicerector diversiteits- en studentenbeleid aan de KU Leuven, staat voor de uitdaging de drempel voor kansengroepen te verkleinen. ‘Een pijnpunt voor inclusie is de impliciete manier waarop Vlamingen onderling communiceren. In dat opzicht is Nederland veel meer uitgesproken.’

Mitchell Esajas (New Urban Collective, Black Archives). (c) Xander Stroo

De studentenprotesten van 1968 liggen intussen een halve eeuw achter ons. Vijftig jaar later lijkt de universiteit niet zozeer binnen te dringen in het stedelijke, sociale weefsel, maar net omgekeerd in een hoekje gedrongen te worden door de ontwikkelingen extra muros. Gedwongen zich te richten op marktwaarde, opbrengst en doelrationaliteit lijkt ze soms maar weinig meer op de vrijplaats voor kritisch onderzoek die de universiteit in essentie hoort te zijn. Verzet!, klinkt het dan. Maar hoe? Docenten, onderzoekers, ambitieuze doctorandi en studenten voelen de noodzaak zich uit te spreken over deze ontwikkelingen die hun werk ondermijnen. Toch zet maar weinig protest ook echt zoden aan de dijk. Als de (bijna) enige student in de zaal vraag ik me af hoe verandering nog mogelijk is. Hoe teken ik verzet aan tegen een systeem dat me voortdurend evalueert, kan maken of kraken, en erger nog: intussen een zodanig grote band heeft opgebouwd met het beroepsleven dat mijn succes in de statistieken, trajectbegeleidingen en rankings van het hoger onderwijs haast allesbepalend is voor het succes in mijn verdere leven. Wie mij over 1968 vertelt, benadrukt doorgaans hoe breed gedragen het verzet was. Een luide stem van studenten, arbeiders, jongeren en ouderen. Soms denk ik dat zo’n collectief verzet ook vandaag iets zou kunnen betekenen. Als ik vervolgens zie hoe moeilijk het is om individuen samen te brengen, vraag ik me af hoeveel erger het moet worden.

Vertel het verder: