Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Een vergadering

Jana De Kockere doet verslag van een vergadering over tijd. Maar wat we lezen zijn meer dan slechts de notulen.
Door Jana De Kockere op 9 okt 2017
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
© Muneeb Syed

Achttien jonge schrijvers namen deze zomer deel aan de schrijfresidentie van deBuren in Parijs. Tijdens deze zesde editie vroegen we aan negen deelnemers een artistieke reactie te schrijven over het thema ‘tijd’. De andere helft schreef over ‘geluk’. In de aanloop naar de ‘De maakbare tijd’ in Tongeren publiceren we deze teksten in ons magazine.

 

Jana De Kockere doet verslag van een vergadering over tijd. Maar wat we lezen zijn meer dan slechts de notulen: als men verhit over tijd moet beslissen, gebeuren er vreemde dingen in de kamer.

 

 

Een vergadering

 

‘Ik ben grote voorstander van een nieuw systeem,’ zegt een man van rond de veertig in een donkerblauw pak. ‘Het huidig systeem is verschrikkelijk ouderwets, ik denk niet dat we ook nog maar enigszins kunnen stellen dat vandaag na gisteren komt, de veronderstelling die daarachter schuilgaat is compleet belachelijk geworden.’ Twaalf mensen zitten rond een grote, ronde, houten tafel in het midden van een kamer met een zwart-witte vloer en drie wanden volgestouwd met boeken opgesloten in glazen kasten. Een wat oudere man, van een jaar of zestig in een bruin, ribfluwelen pak, schrijft alles op.  

 

     ‘Ik weet het niet,’ zegt een andere man van rond de veertig, met een bril die te groot is voor zijn hoofd. ‘Is het huidige systeem niet gewoon het handigste?’ In de kamer hangt de muffe, zweterige lucht van lange en hoge concentratie die alleen wordt opgemerkt bij het verlaten en opnieuw binnenkomen ervan, en dat is al heel lang niet meer gebeurd. Aan de vierde wand van de kamer, de enige die niet bezet is met boeken, hangt in het midden een enorm schilderij van een man met een lange grijze baard die ooit zo belangrijk was dat men heeft nagelaten het portret van een naam te voorzien, die niemand zich nu echter nog kan herinneren. Links en rechts van het portret zijn grote ramen die net niet tot aan de grond reiken en uitkijken op straat, aan het linkerraam staat een ramenwasser op een ladder, op de stoep fietst net een kleuter tegen een boom aan en begint te huilen. Niemand in de kamer merkt het op.

 

  ‘Gewoon het handigste?’ Een jongeman die een beetje was ingedut schiet verontwaardigd recht. ‘Handig? Er staat zoveel op het spel en jij hebt het over “handig”?’

  ‘Nee, ik wilde alleen zeggen dat –’

  ‘Vind je dat nu de belangrijkste waarde om een systeem aan op te hangen?’

  ‘Niet de belangrijkste nee, maar je moet toch –’

  ‘Niets is bovendien gewoon het handigst, achter wat wij nu “gewoon” en “handig” noemen gaan een hoop ideologische veronderstellingen schuil, dat weet vandaag toch ook –’’

  ‘We vinden spreken over middeleeuwen denigrerend,’ onderbreekt de man in het blauwe pak, die de meest gezaghebbende is van de groep en steeds de licht ontvlambare discussie met zijn woorden weet te bekoelen wanneer deze te verhit wordt. ‘We willen ons bewust worden van de naïviteit van ons vooruitgangsgeloof, we proberen aan te tonen dat “vroeger” niet “achterlijk” betekent, dan moeten we de consequenties daarvan voor onze tijdsrekening ook maar aanvaarden.’ Er wordt instemmend geknikt en gemompeld. ‘Dat neemt natuurlijk niet weg dat een systeem ook bruikbaar moet zijn.’

‘We willen ons bewust worden van de naïviteit van ons vooruitgangsgeloof, we proberen aan te tonen dat “vroeger” niet “achterlijk” betekent [...].’

 

  ‘Misschien kunnen we de jaren de namen geven van belangrijke gebeurtenissen of personen uit dat jaar?’ oppert de man die voor het portret zit en om wie de vrouw tegenover hem vaak stiekem moet lachen, want met halfdicht geknepen ogen lijkt het alsof zijn hoofd de buik is van de geportretteerde man wiens naam niemand nog kent, en dat maakt zijn woorden altijd nogal onnozel. De schrijver wil de suggestie noteren, maar wordt afgeleid door een gepiep dat van buiten lijkt te komen, kijkt op, kijkt door het raam, ziet dat een ramenwasser het vanuit de kamer gezien rechtse raam aan het wassen is, wat het gepiep verklaart, vraagt zich vervolgens af hoe lang de ramenwasser daar al op die ladder staat, of hij daar misschien al de hele tijd staat en of hij dan eindelijk de enorme vogelstront op het linkerraam eraf zal wassen, en begint dan weer druk te noteren, tot er plots iets vanuit de lucht naar beneden op het papier lekt en vlekken maakt. ‘Op die manier plaatst de tijd zich als een herinnering in ons geheugen, subjectief, en bedriegen we onszelf niet met de objectiviteit van een rechte lijn.’ De schrijver kijkt op, naar boven, ziet hoe druppels uit het plafond vallen, kijkt om zich heen of iemand anders het ook opmerkt, ziet enkel gefronste wenkbrauwen en naar binnen gekeerde blikken, schuift een stukje op naar links en buigt zich weer over het papier, zich niet bewust van het hiaat dat in zijn verslag is ontstaan.

 

  ‘Maar wacht,’ zegt een tengere dertiger in een jeansbroek, die meestal onderbroken wordt nog voor hij zijn punt heeft kunnen maken, ‘hoe kunnen we in het begin van het jaar dan al –’

   De verontwaardigde jongeman kucht, ‘“Begin?” “Al?”,’ en de tengere dertiger zwijgt. Terwijl verder wordt gedacht over de voor- en nadelen van naamgeving op basis van belangrijke gebeurtenissen of personen, staat de soms stiekem om haar overbuur lachende vrouw op om de benen te strekken en loopt een rondje om de tafel, staart naar de vele boeken, staart naar buiten, waar een ramenwasser zijn ladder tegen het rechterraam plaatst en een jongen met een boekentas zwaaiend voorbijfietst, loopt per ongeluk in een plas water en kijkt verbaasd naar haar voeten, vraagt zich af waar die plas vandaan komt, gaat terug zitten en staart naar het tafelblad, waarop een mier langs een kloof in het hout rechtdoor naar de overkant kruipt, waar ze zal worden verpletterd door een hand die zal worden verlegd nadat ze werd geraakt door een druppel uit het lekkende plafond.

 

  ‘We zijn het er dus over eens dat het privilegiëren van één persoon of één gebeurtenis per jaar al even kwalijk is als een rechtlijnig tijdsconcept,’ zegt de meest gezaghebbende ter conclusie van de afweging.

  ‘Ja, het lijkt me alleszins –’

Ditmaal wordt de tengere dertiger onderbroken door opnieuw een druppel, plots, op zijn voorhoofd, voor een seconde staren ze allen naar omhoog.  

Ditmaal wordt de tengere dertiger onderbroken door opnieuw een druppel, plots, op zijn voorhoofd, voor een seconde staren ze allen naar omhoog.  ‘Het lekt,’ zegt iemand, er wordt geknikt en gemompeld, de schrijver noteert: ‘Er valt een druppel uit het plafond en iemand zegt “Het lekt”’. Het geknik en gemompel wordt niet genoteerd, dat lijkt niet belangrijk.

 

  ‘Misschien kunnen we ons laten inspireren door de cirkelvormigheid van een horloge? De eeuwigdurende terugkeer van hetzelfde?’ zegt de man bij het portret, die zich niet wil laten afleiden door banaliteiten.

 

  ‘Misschien moeten we maar van de hele idee af om het verstrijken van tijd in vakjes te willen steken,’ zegt de jongste van de twaalf, die rechts naast de verontwaardigde jongeman zit en tot nog toe erg stil is geweest. Ze had eigenlijk niet de bedoeling deze gedachte reeds klank te geven en schrikt ervan, wil ze meteen terugtrekken, beslist om dat toch niet te doen, want het is best een interessante gedachte, en voegt er nog aan toe: ‘Of iets nu gebeurt, of gisteren of morgen of in 1789, maakt tenslotte niet zoveel uit, enkel dat en wat gebeurt is relevant.’ Terwijl de schrijver noteert, voelt hij plots hoe zijn sokken nat worden. Hij kijkt onder de tafel en ziet hoe de hele vloer onder een waterlaag van enkele centimeters staat. Hij kijkt nogmaals naar het plafond, waaruit druppels naar beneden blijven vallen, kijkt door het raam naar buiten, waar net een jongeman passeert met een jonge vrouw achterop de fiets, en richt zijn aandacht terug op de vergadering, die ondertussen, naar aanleiding van de prikkelende gedachte van de jongste van de twaalf, is geëxplodeerd in een kakofonie aan stemmen en tegenstemmen, of het dan wel of dan niet wenselijk is om, of het eigenlijk zelfs mogelijk is dat, er wordt heen en weer geschoven omdat de druppels nu van overal uit het plafond naar beneden vallen, de schrijver probeert alles bij te houden, hoe het met de kinderen gaat, is het niet naïef om nog, en wat de zomerplannen zijn, wil iemand nog koffie? En terwijl het plafond op de vloer regent begint ook het portret aan de muur te huilen en druipt, verglijdt naar beneden, de verf spreidt zich langzaam uit over de grond, misschien is het inderdaad een idee om met cirkels te werken? De geluiden van de straat zijn nog nauwelijks hoorbaar, en vlak voor het portret staat plots een meisje met een lichtblauw jurkje tot vlak boven haar knieën en een rode ballon aan een touwtje in haar hand.

 

  Het meisje zegt niets en niemand ziet haar, behalve de schrijver, hij twijfelt een ogenblik of deze gebeurtenis onderdeel uitmaakt van de vergadering, schrijft dan: ‘Toen stond er plots een meisje’, schrapt ‘meisje’, en ‘Toen’, schrapt dan maar de hele zin.

  ‘Zonder begin en zonder einde, alleen een verzameling momenten bij elkaar, naast elkaar –’

  ‘In theorie, maar de praktijk is –’

  ‘Dat hoeft niet per se tot problemen te leiden, want –’

  ‘Het lekt nog steeds.’

  ‘– in het ijle verderploeteren, eeuwig herhalend wat al –”

  ‘Zat die vogelstront daar net ook al?’

  ‘– te doen, nu, geen rekening houdend met –’

En ook de verf van de muren begint naar beneden te druipen, en aan de binnenkant van het glas waarachter zoveel boeken zitten opgesloten glijdt zwart en wit naar beneden, en alleen het meisje lijkt zich te verwonderen over wat er gebeurt, hoe de wereld in de kamer zich langzaam neerlegt, ze wandelt rond en raakt met haar vingers de druipende kamer aan.

  ‘Van links naar rechts, waarbij rechts –’

  ‘– was ik niet, die dat zei van –’

  ‘– enkel om dingen die gedaan moeten worden, en wanneer of in welke volgorde, die vragen –’

  ‘Maar in de praktijk –’

En tussen de twee ramen hangt enkel nog een gouden kader, en tegen de muren staan lege glazen kasten.

  ‘En in tegenstelling tot de lijn is de cirkel –’

  ‘– maar eeuwige vergankelijkheid –’

En terwijl buiten een man voorbijwandelt naast een kleuter die tegen een boom fietst en begint te huilen, verglijdt in de kamer alles en wordt één, alsof de lijnen die de dingen bijeenhielden werden uitgegomd, zo wordt alles een grote brij en volledig gelijk aan alles beweegt uiteindelijk niets meer, en de mensen, zij smelten niet, maar lijken te bevriezen, verstenen, komen zo ook langzaam tot stilstand. En op de plaats waar net nog het meisje stond, staat nu een oude vrouw, met een verlepte ballon op de grond. En de schrijver noteert nog, vlak voor ook hij verstilt: ‘Het meisje is een oude vrouw geworden.’

Jana De Kockere

Jana De Kockere (1994) studeert nu, na een Master Wijsbegeerte aan de UGent, Drama aan het KASK. Na enkele jaren de Kaaiman-theaterateliers gevolgd te hebben in de Warande, stapte ze in 2012 samen met twee andere ex-Kaaimannen mee in het theatercollectief Apollo 13, waarmee ze reeds drie voorstellingen maakte.

Lees meer over de schrijfresidentie van deBuren

Op zaterdag 14 oktober staan de Parijsdeelnemers op het podium bij deBuren tijdens ‘Mais oui, Paris!’

Op zaterdag 16 december komen de schrijvers naar de Brakke Grond

Vertel het verder: