Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Achttien jonge schrijvers namen deze zomer deel aan de schrijfresidentie van deBuren in Parijs. Tijdens deze zesde editie vroegen we aan negen deelnemers een artistieke reactie te schrijven over het thema ‘tijd’. De andere helft schreef over ‘geluk’. In de aanloop naar de 'De maakbare tijd' in Tongeren publiceren we deze teksten in ons magazine.
Lotte Lentes vindt in Montmartre alleen de ‘rekwisieten van een gladgestreken geschiedenis’, zonder sporen van de bloeiende Afro-Amerikaanse gemeenschap, toen de wijk nog de bijnaam ‘Harlem of the city of lights’ droeg.
I.
De auto’s toeteren hier zo agressief dat we elkaar nauwelijks kunnen verstaan. Een besnorde ober brengt ons drinken, groene thee voor haar, een cola light voor mij. Hij doet geen moeite zich verstaanbaar te maken wanneer hij zegt hoeveel we moeten betalen. €9,20, zegt het bonnetje. Het was goedkoper geweest een paraplu te halen bij een van de souvenirwinkels dan hier te komen schuilen voor de miezerregen. De versleten luifels waar we onder zijn gaan zitten, zijn bovendien niet helemaal waterdicht: wanneer ik teveel naar links leun, drupt het regenwater op mijn schouder.
‘Uit deze stad is veel verdwenen,’ zegt Hélène Christelle, ‘veel geschiedenis is gewoon uitgewist.’
Ik weet niet goed hoe ik de vraag moet formuleren of ze daarmee zichzelf bedoelt. Of ze bedoelt dat háár verleden is uitgeveegd, de geschiedenis van haar zwarte huid, haar fonkelende, donkere ogen, het crochet-haar dat ze vandaag los draagt in een strakke middenscheiding. Ik twijfel omdat ik me schaam. Ik merk dat ik bij iedere vraag die ik stel mijn eigen premisse van gelijkheid moet doorbreken. Een reflex die zo hardnekkig is dat ik hem voortdurend moet corrigeren. Van nature laat ik de pijnlijke verschillen klaarblijkelijk liever onbesproken, want als haar historie is uitgewist, dan is dat gebeurd ten voordele van die van mij. Ten gunste van de geschiedenis van mijn witte huid, mijn blauwe ogen, mijn blonde haar dat ik net in een rommelige knot bijeenbracht.
II.
We probeerden alle rode deuren van de Folies Bergère, maar niet één ging er open. Bij gebrek aan beter duwden we onze neuzen en voorhoofden tegen het glas, konden nog net de kleine kroonluchter zien in de entreehal, de nepmarmeren trappen, een plastic kaartverkooploket. We durfden allebei niet hardop te zeggen dat we ons er meer van voor hadden gesteld; de plek waar Josephine Baker danste in een bananenrokje, waar de jazz uit de ramen schalde, waar tot diep in de nacht werd gerookt en gedronken. De plek waar ruwweg een eeuw geleden zwarte artiesten een ongekende populariteit genoten. Waar het mainstream publiek in de rij stond voor een kaartje voor hun shows. De plek waar, haaks op het kolonialisme en het racisme, zwarte mensen zich vrij konden bewegen. Althans, zo leek het.
In een nisje praatten we onder posters voor komedieshows en countrybands over Josephine alsof het een gezamenlijke vriendin betrof. We vroegen ons af hoeveel de straat veranderd is sinds zij er voor de laatste keer doorheen liep. Of ze sigaretten ging halen in die tabakswinkel, iets dronk op het terras van dat café. Christelle vertelde dat Josephine vier dagen na haar meest succesvolle concert ooit dood op bed werd gevonden, met alle lyrische krantenkoppen over haar avond in het Olympia-stadion om zich heen. Christelle zei dat ze dat zo’n mooi beeld vond.
III.
In de wijk Montmartre zagen we een uitgeput bruidje op een stoel. Een vrouw die zomaar eens haar zus had kunnen zijn, trok voorzichtig aan haar met strassstenen bezette pumps en verwisselde ze voor een paar Adidas-teenslippers. De bruid strekte haar benen en zuchtte, keek naar haar bruidegom die tegenover haar plaatsnam aan een pittoresk tafeltje met rood-wit-geblokt zijl eroverheen. Een fotograaf danste zenuwachtig om hen heen.
‘The light, look at the light,’ zei hij. Het bruidje keerde haar hoofd naar rechts, pakte de hand van haar echtgenoot vast en wrong haar gezicht in een glimlach.
Montmartre was in het interbellum de plek waar zich in rap tempo een Afro-Amerikaanse gemeenschap vestigde. Jazz-muzikanten, schrijvers en andere intellectuelen trokken ernaartoe. Wie de financiële mogelijkheid had, vluchtte van het racisme in eigen land naar deze plek waar dromen binnen handbereik leken en de segregatie voor Afro-Amerikanen veel minder zichtbaar was. De wijk kreeg de bijnaam ‘Harlem of the city of lights’.
‘Ik denk soms wel eens dat die zwarte Amerikanen vooral geen racisme ervoeren omdat ze geen Frans spraken,’ zei Christelle.
Ik keek om me heen en zag enkel witte toeristen. Uit een van de cafés klonk loungemuziek. Op de muur van een smal gebouw was een bordje bevestigd: hier lunchten Van Gogh en Picasso.
De korte historie op de menukaart van het café Les Deux Magots herbergt geen van de namen die wij op ons lijstje hadden staan.
IV.
De korte historie op de menukaart van het café Les Deux Magots herbergt geen van de namen die wij op ons lijstje hadden staan. ‘Het café Les Deux Margots heeft sinds 1884 een belangrijke rol gespeeld in het culturele leven van Parijs en werd frequent bezocht door beroemde artiesten als: Elsa Triolet, Louis Aragon, André Gide, Jean Giraudoux, Picasso, Fernand Léger, Prévert, Hemingway en anderen.’ Geen James Baldwin, geen Richard Wright, geen Nina Simone. Geen Chester Himes, Beauford Delaney, Josephine Baker, geen Sidney Poitier, geen Harry Belafonte.
Toen we het café verlieten, vroeg een van de obers aan Christelle of ze een chanteuse was. Ze schudde haar hoofd. Een danseuse dan misschien? Ze schudde haar hoofd opnieuw.
‘Je suis écrivaine,’ zei ze. Hij haalde zijn schouders op. Zijn gezicht viel in de norse plooi waarmee hij ons het uur daarvoor ongeïnteresseerd had bediend. We liepen lachend het terras af.
‘Misschien dacht hij dat ik Solange was,’ grapte Christelle hoopvol.
‘Ik denk niet dat hij weet wie dat is,’ zei ik.
V.
We bestellen nog een groene thee en nog een cola light. Op het bonnetje dat deze, niet veel vriendelijkere ober ons komt brengen, staat nu ineens €10,15, maar we zeggen er niets van. We zoeken op de bodems van onze tassen naar onze laatste beetjes kleingeld en zwijgen. De uitlaatgassen drukken zwaar op onze longen, een automobilist steekt driftig toeterend zijn middelvinger op naar de bestuurder van een touringcar. European highlights with John en Henry staat er in grote letters op de zijkant van de bus, tussen illustraties van de Eiffeltoren, het Louvre, de Notre-Dame. Rekwisieten van een gladgestreken geschiedenis, een eenzijdige op zijn minst.
‘Ben jij altijd strijdvaardig?’ vraag ik. Ik denk aan Josephine, aan dat bananenrokje, aan de jazz, de hevige discussies op het overdekte terras van Les Deux Magots, aan alle plekken in deze stad die een andere geschiedenis herbergen dan die van mij.
‘Nee,’ antwoordt ze, ‘ik ben vooral vaak moe.’
Deze tekst kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de stichting Biermans-Lapôtre
Lotte Lentes (1990) schrijft proza en theater. Ze werkte voor onder andere Das Magazin en NTGent en in 2015 verscheen haar novelle De jongen, het stof bij Literair Productiehuis Wintertuin. In datzelfde jaar werd ze geselecteerd voor het Slow Writing Lab, het talentenprogramma van het Nederlands Letterenfonds. Momenteel werkt Lotte aan haar debuutroman die zal verschijnen bij Uitgeverij Cossee. Tevens is ze deelnemer aan het Europese talentontwikkelingsprogramma CELA.
Naast deze tekst schreef Lotte in Parijs ook het verhaal Nu ligt alleen zijn hond er nog, onderdeel van het kunstproject 100 pinnen in Parijs.