Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
‘In mijn ogen is de circumfix het interessantste element van de morfologie. Ik zou graag hebben onderzocht of er talen in de niet-Indo-Europese taalfamilie bestaan die circumfigering gebruiken om een voltooid deelwoord te vormen (voorbeeld uit het Nederlands: ‘lach’ wordt ‘ge-lach-en’; alleen een prefix (‘ge-lach’) of een suffix (‘lach-en’) zou een andere betekenis geven). Toen ik keek of mijn ideeën enigszins vernieuwend waren, stuitte ik echter op drie onderzoekers die mijn onderzoek al hadden uitgevoerd, beter dan ik dat ooit zou kunnen. Daarom heb ik besloten dat ik mijn eindscriptie zal schrijven over suffixen in de Franse taal, want daarover heb ik meer vragen dan antwoorden gevonden.’
Uit: Inleiding taalkundescriptie
Ook vannacht ben ik niet gestorven. De voetstappen hadden dichtbij geklonken, bijna alsof de onderkanten van de teenslippers op het beton naast me sloegen. Ik zag de koevoet al voor me die de man zou vasthouden. Ik voelde hem al op mijn slaap landen. Waarschijnlijk was ik al bewusteloos voordat het gekraak van mijn eigen schedel door mijn oren echode. Hij zou nog een keer slaan. Krakende botten waren niet genoeg. Hij wilde horen hoe ze verpulverden.
Hij start de auto en geeft net te veel gas voor de eerste versnelling. In Parijs is het volslagen onnodig om een auto te hebben – de afgelopen elf maanden had ik er ook geen – maar hij vindt het leuk om de leeftijd van andere weggebruikers te raden aan de hand van hun rijstijl. Ongeveer een uur zal hij rondrijden, voordat hij de auto terugzet en twintig minuten naar de metrohalte loopt. Hij stapt uit bij de halte Alésia, bestelt een espresso bij Starbucks en loopt naar boven, naar de kamer die is ingericht met luie stoelen, leeslampen en stopcontacten. Tot zijn koffie op is, werkt hij aan zijn volgende artikel, zodat hij iets kan voorlezen als hij wordt gebeld over zijn werkbeurs.
Meestal doe ik boodschappen als de auto er niet is. Dat voelt het veiligst. Eens per week haal ik het opkomende onkruid weg, zodat het me niet prikt. Vandaag is dat niet nodig. Ik heb opgeschreven wat ik van de supermarkt mee wil nemen: perziken in blik, brood, crackers, tien liter water. Die drek uit de kraan lijkt rechtstreeks uit het riool te komen.
Ik loop op mijn tenen omhoog. De traptreden brokkelen steeds verder af. Misschien kan ik iemand laten komen om ze te repareren. Jurgen moet een keer op vakantie gaan, of in elk geval een keer zijn moeder bezoeken. Ze is negenentachtig en het verpleeghuis heeft in de tijd dat ik nog bij hem woonde al vier keer gebeld.
Het was zijn idee geweest. Jurgen [wil je hem met of zonder umlaut? Is niet consequent in de tekst] was een Groningse wetenschapper die al jaren in de hoofdstad woonde om onderzoek te doen naar suffixen in de Franse taal.
‘Je kunt jezelf best een half jaar in zo’n studentenkamer laten ophokken,’ had hij aan de telefoon gezegd. ‘Kost je klauwen met geld, word je niet gelukkig van.’
‘Wat moet ik dan?’
‘Ik woon in het huis van een vriend die hier twee weken per jaar is. Als je bijdraagt aan de boodschappen en elektriciteitskosten, zal ik een kamer voor je leegmaken.’ Vervolgens had hij gevraagd wat voor onderzoek ik eigenlijk deed.
‘Prefixen,’ had ik gezegd.
Het leek me onbeleefd om mijn nieuwe huisgenoot te vertellen dat ik precies hetzelfde als hij onderzocht.
Om bij de Carrefour te komen, moet ik de metro nemen. Eén halte. Terwijl ik tussen een man met overgewicht en een oudere vrouw sta, mijn schoudertas onder mijn arm geklemd om te voorkomen dat één van hen mijn portemonnee grijpt, fantaseer ik dat ik naar Alésia ga. Ik loop de Starbucks in, bestel het eerste wat ik zie omdat ik alle soorten koffie smerig vind en ik loop naar boven.
‘Dag Jurgen,’ zou ik zeggen, ‘ik ben er nog.’
Of misschien ook niet. Misschien zou ik achter de gesloten deur blijven staan en hopen dat hij gebeld wordt, zodat ik naar zijn woorden kan luisteren. Dat is veiliger.
Hij eet liever buiten de deur dan thuis, waardoor ik alleen voor mezelf kookte. Ik nam zijn gewoonte over: terwijl ik lauwe spaghetti naar binnen slurpte, las ik over prefixen in het Frans, zodat ik iets kon vertellen wanneer hij naar mijn onderzoek zou vragen.
Soms citeerde hij een passage uit zijn eigen paper, enkel om te horen of die professioneel genoeg klonk. In het begin maakte het me weinig uit, dan knikte ik of complimenteerde ik hem met een goed bedachte hypothese. Later zag ik mijn eigen woorden wanneer hij voorlas, hoorde ik mijn eigen stem die ze aan elkaar verbond.
Zijn onderwerp was mijn onderwerp.
Zijn onderzoek werd mijn onderzoek.
Ik onthield wat hij zei, zodat ik alles op papier kon zetten en zijn woorden echt in de mijne kon veranderen.
Ik begon in de tuin te werken. Mijn onderzoek vond vooral plaats in mijn kamer, met de sleutel die drie keer omgedraaid moest worden in plaats van twee keer, en het voelde hém om buiten te zijn. De Starbucks voelde niet goed, de aarde in mijn teenslippers wel. De keldertrap lag verborgen achter felgekleurd onkruid dat volgens google giftig was.
Dat was de eerste keer in Parijs dat ik Jurgen belde.
‘Ik moet handschoenen hebben,’ zei ik.
‘Handschoenen?’
‘Voor het onkruid. Heb je ze toevallig ergens in huis liggen?’
‘Moet dat nu?’ vroeg hij gemaakt ongeduldig, maar ik kon aan zijn stem horen dat hij de afleiding niet verschrikkelijk vond.
‘Eigenlijk wel,’ zei ik. ‘Volgens mij heb ik iets gevonden.’
We stonden samen op de trap en daalden langzaam af, hij voorop. Het maakte mij niet uit wie van ons het meeste risico liep om uit te glijden. Als hij stierf en ik zijn passages niet meer kon opschrijven, was ik ook dood. Dan had ik geen eindscriptie meer.
‘We gaan niet verder,’ zei hij eenmaal beneden.
Dat was voor mij een teken dat hij het begreep.
Ik laat de perziken door mijn handen glijden. In tegenstelling tot nectarines en appels voelen ze echt. Geen glad, glimmend huidje dat door mensen gemaakt leek te zijn. Gewoon een pluizige vacht met hier en daar een hobbel, een oneffenheid. Bij de Starbucks hebben ze sinds kort een soort thee met perzik erin, zag ik op de website.
‘Ik denk dat de kelder in de oorlog is gebouwd,’ zei hij. Ik zette koffie, of eigenlijk een driedubbele hoeveelheid espresso. Een klontje suiker, geen melk, zo dronken we hem. Ik ook, hoewel het nog steeds voelde alsof ik teer door mijn keel goot. Het was de prijs die ik betaalde voor het opnemen van zijn stem wanneer hij uit zijn onderzoek citeerde, voor het overschrijven van zinnen en het verbeteren van conclusies. Dat van Jurgen zou kapotgemaakt worden in alle peer reviews, dat van mij zou door mijn scriptiebegeleider met minimaal een negen worden beoordeeld.
Het is niet zo dat ik het valsspelen nodig heb. Al mijn andere opdrachten had ik gemaakt zoals van me verwacht werd: ik bouwde een betoog met een fundament dat auteurs van bestaande artikelen al hadden gelegd. Maar dat kan iedereen, ook de mensen die mij voor gek hadden verklaard omdat ik door wilde studeren. Reproduceren is een soort slimheid die ongetwijfeld heel nuttig is, maar het is verschrikkelijk saai. Ik had er altijd van gehouden om mezelf uit te dagen, en wonen bij iemand die onderzoek deed naar hetzelfde onderwerp als ik was een kleine uitdaging. Zijn onderzoek zelf opschrijven en het perfect maken is een grotere, een betere, een opdracht die een eindscriptie waardig is.
‘Misschien hebben er wel joden gezeten,’ zei ik.
‘Dat zou me niets verbazen. Eigenlijk zouden we er een specialist naar moeten laten kijken.’ Hij pakte twee mokken uit de kast en zette ze voor me neer. Ze waren identiek. ‘Maar die vraagt daar natuurlijk goud geld voor, vertelt ons een paar leugens en regelt iemand die het huis voor een veel te lage prijs wil overkopen. Weg kelder.’
‘Zo’n vaart zal het niet lopen,’ zei ik.
‘Omdat ik de specialist niet eens een rondleiding zou durven geven?’ Hij snoof en lachte. ‘Ik durf ook niet met een glas wijn achter m’n kiezen in de auto te stappen. Wat doet de rest van Parijs?’
Ik schonk de koffie in de mokken. Het liefst zou ik ze afwegen, zodat we allebei exact dezelfde hoeveelheid binnenkregen, maar we hadden geen weegschaal. Het was prettig geweest om me ook in de kleine dingen aan de betere onderzoeker te spiegelen, om een gedeelte van zijn intelligentie bijna te kunnen voelen. ‘Niet vanwege het gevaar. Vanwege het huis.’
‘Het huis?’
‘Is dit een bijzonder huis?’ vroeg ik.
Jurgen keek niet eens om zich heen voordat hij zijn hoofd schudde.
‘Precies. Dit is géén bijzonder huis, hier woonde geen bijzondere familie. Net als in alle andere huizen hier in de buurt. Ik durf te wedden dat wij niet de enigen in een buitenwijk van Parijs zijn met een kelder. Waarschijnlijk heeft de hele straat er één of loopt deze door. Je moet niet zo wantrouwig doen. Niemand komt hem afpakken.’
Zwijgend dronk Jurgen zijn koffie. Ik dronk met hem mee. Pas na de laatste slok zei hij: ‘Ooit ga ik de kelder in, met of zonder specialist. Dat zweer ik.’
Op de laatste dag stond hij in de keuken, hij dronk een glas water. Het trilde zo erg dat het water over de rand gutste en over zijn hand liep. Even dacht ik dat hij zijn belofte was nagekomen en met een zaklamp naar beneden was gegaan, op zoek naar botten of andere geheimen. Toen zag ik zijn blik. Zijn irissen leken zwart.
‘Je hebt mijn boeken gebruikt,’ zei hij.
Het water druppelde op de grond. Zijn spullen waren mijn spullen geworden, had ik mezelf voorgehouden wanneer ik moeite had met mijn onderzoeksmethode. Het ging erom dat er een goed verslag kwam, voor de wetenschap. Wie wat had geschreven, was uiteindelijk niet zo belangrijk. ‘Onze boeken.’
‘Je hebt mijn onderzoek gebruikt.’
‘Ons onderzoek.’
‘Ons onderzoek?’ herhaalde hij. ‘Is dat hoe jij plagiaat noemt, godverdomme?’
Het glas viel op de vloer. Er waren minder stukken dan ik verwachtte.
‘Het is geen plagiaat,’ zei ik. ‘Het is van ons. Van de wetenschap. Dat is wat belangrijk is Jurgen, jouw artikel was gewoon niet goed zonder mij. Ik kan het je laten zien, alle verbeteringen die ik heb aangebracht zijn echte verbeteringen. Het is al bijna perfect.’
Hij staarde me aan alsof ik gek was geworden, alsof hij ons nooit twee dezelfde mokken had gegeven. ‘Er is geen ons. Ik heb de map van je laptop verwijderd. Het is klaar.’
‘Nog niet helemaal. Het is bijna klaar.’
‘Ik heb het niet over die zielige plagiaatpoging van jou,’ snauwde hij. ‘Jouw verblijf in dit huis is klaar. Wegwezen. Nu.’ Hij haalde diep adem en staarde ook naar het glas. Misschien aarzelde hij om het op te pakken en er nogmaals mee te gooien, zodat het beter kapot zou gaan, dramatischer, definitiever. ‘Als je binnen een kwartier weg bent, zeg ik niets tegen je scriptiebegeleider.’
Het zou me niets verbazen als mijn scriptiebegeleider degene was die hem wel eens belde over de voortgang van het onderzoek, maar dat zei ik niet.
Ik glimlachte alleen.
Want hij had hetzelfde gevoeld als ik, dezelfde eenheid, dezelfde band, dezelfde hogere of juist volslagen logische macht die zijn onderzoek met mij had verbonden. En het maakte hem bang.
Bange mensen maken dingen dood. Ik doe het met de spinnen die ik in de kelder aantref, dus ik weet dat Jurgen het ook zal doen. Hoewel ik zijn stem en paragrafen mis, schrijf ik zijn woorden nog steeds op. Ik kan ze voorspellen. Gelukkig had ik een kopie van de map en kon ik verder waar ik was gebleven. Mijn begeleider is enthousiast en heeft zelfs voorstellen voor een vervolgonderzoek. Daarvoor heb ik Jurgen nodig, zijn energie, zelfs zijn koffie. Hoe dichterbij ik ben, hoe sneller ik kan typen. Deze manier van werken is beter voor mijn hersens en zelfs voor de wetenschap. Ik ben ervan overtuigd dat hij het weet. Hij moet weten dat ik geen nieuwe woonruimte in Parijs heb gezocht, dat ik in de kelder woon en geleerd heb hoe ik zonne-energie moet gebruiken. Hij durft alleen niet naar binnen.
‘Ik snap niet dat ik me in kon houden,’ had ik hem tegen de buurvrouw horen snuiven, vlak nadat ik was verhuisd. De kelder loopt minstens drie huizen door, daarna wordt hij zo smal dat ik geen spinnen meer zou kunnen ontwijken. ‘Als ik haar ooit weer zie, vermoord ik haar.’
Ik zit met mijn twee tassen op de oprit, naast de plek waar de auto hoort te staan. Zo zit ik vaker. Ik stel me voor dat Jurgen thuiskomt en me ziet. Elke dag is zijn reactie anders, afhankelijk van de pijn in mijn nek of de schaafwonden van de trap, die regelmatig onder mijn voeten afbrokkelt. Als mijn dagdroom klaar is voordat ik de auto hoor, moet ik terug naar de kelder. Dan mag ik het morgen opnieuw proberen. Het is hetzelfde soort spel als mijn eindscriptie: een manier om mezelf bezig te houden.
Ergens begrijp ik zijn woede. Daarom heb ik een compromis bedacht voor over een aantal jaren, wanneer zijn woede is verdwenen en een nieuwe paper van hem is gepubliceerd. Als ik ooit over prefixen zou schrijven, mag hij het onderzoek verbeteren en zijn naam erbij zetten. Misschien laat ik hem zelfs de kelder zien.
Marjolijn van de Gender
Dit artikel kwam tot stand op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlandse Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.