Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Oude vrienden

'In de liefde bestond logica niet. In de liefde en in de leugens. In de brugklas.'
Door Marjolijn van de Gender op 25 sep 2017
Tekst
Schrijfresidentie Parijs
© Marianne Hommersom

Oude vrienden

Ik had Nico meteen herkend toen hij de kerk tien minuten te laat binnenkwam. Na de dienst wachtte ik bij de uitgang.
Een paar tellen lang leek het alsof hij me niet zag en dacht ik dat hij door zou lopen. Toch stopte hij en hij keek me aan, steunend op zijn linkerbeen, zijn handen staken in de zakken van zijn pantalon. Het been trilde. Zijn ogen knipperden te vaak.
‘Bier?’ stelde ik voor. Ik had het idee dat hij niet gecondoleerd wilde worden, dat hij nog niet kon horen dat zijn favoriete lerares niet meer leefde, dat er opnieuw een stukje van zijn jeugd was gestorven.
‘Is goed. Man, ik zag je pas halverwege die verrekte mis, anders was ik naast je komen zitten. Schandalig dat er niemand was. Schandalig.’
‘Wij waren er,’ zei ik.
‘Wij waren niet genoeg.’
Ik sloeg mijn arm om zijn schouders en loodste hem naar buiten, in de richting van het parkeerterrein. ‘Jij mag beslissen waar we wat gaan drinken. Onderweg naar dit gehucht ben ik niets fatsoenlijks tegengekomen. Dat jij het hier volhoudt, zeg. Respect.’
Nico’s ogen vernauwden zich. ‘Hoe weet je dat ik hier nog steeds woon?’
‘Facebook,’ zei ik.
‘O ja. Sorry, met driehonderd vrienden vergeet je wel eens wie je hebt toegevoegd.’ Hij trok zijn mouw omlaag, maar de stof sprong genadeloos terug tot halverwege zijn bleke pols. ‘Ik rijd wel voorop. Waar staat jouw auto?’
Op iets meer dan vijf meter afstand. Ik zette nog een stap. De sleutel ontdekte dat ik in de buurt was en klikte de Jaguar van het slot.

‘Het gaat goed met je,’ zei Nico. We zaten in een middeleeuws aandoend café dat grotendeels bestond uit een kelder. De eigenaren leken niet te beseffen dat het lente was, een gaskachel brandde in de hoek. Op elke tafel stonden kaarsen, een laagje vet lag over het hout. Nico kraste er onleesbare tekens in.
Tijdens mijn studie had ik geleefd op crackers, die als ontbijt en avondmaal dienden. Ik had zo veel geld geleend dat het me vijftien jaar kostte om de schuld af te betalen. Het grootste deel van de tijd was ik alleen, want mijn studiegenoten wilden naar het terras, naar het zwembad of naar de bioscoop. Leren voor tentamens was gratis, dus dat werd mijn hobby.
Mijn cijfers waren zo hoog dat de docenten in de rij stonden om me voor te stellen aan kennissen die me verder konden helpen. Maar dat verhaal vertelde ik mensen niet. Het eerste kwam wanhopig over en het tweede arrogant. Het was het beste om bescheiden te blijven zonder mezelf weg te cijferen.
‘Ik heb mijn bedrijf op het juiste moment verkocht,’ zei ik. ‘Ben je nog steeds leraar?’
‘Ja, Duits.’ Nico’s gezicht betrok. ‘Dat staat zeker ook op mijn Facebook?’
De serveerster die onze bestelling kwam opnemen wankelde op haar hakken. Ze had geen notitieboekje of iPad bij zich. ‘Twee Rochefort acht,’ zei ik. ‘Vind je dat goed, Nico?’
Hij ging rechter zitten. Ik zag hem haast denken: was het een regel dat degene die bestelde ook betaalde? Zou hij daar vandaag een regel van kunnen maken?
Hoewel een docent Duits met de juiste kwaliteiten vijfduizend euro per maand kan verdienen, wist ik zeker dat Nico een lager bedrag op zijn rekening kreeg bijgeschreven. Als mijn salaris zo laag was, zou ik ook zo vaak mogelijk getrakteerd willen worden.
Ik glimlachte naar hem, maar hij lette alleen op zijn gedachten. ‘Nico?’
‘Eh, prima,’ zei hij.
De serveerster balanceerde naar de bar.
Hij leek uit zijn gedachten te stappen en keek me aan. ‘Het is goed dat je bent gekomen.’
‘Ik las het in de krant en ik kon gewoon niet níét komen. Als ik aan de brugklas terugdenk, denk ik aan haar.’ Ik probeerde mijn aandacht te verdelen tussen Nico en de bar. De serveerster, die hooguit twintig was, zou waarschijnlijk alleen ‘Rochefort’ doorgeven en terugkomen met een zes of een tien. In mijn portemonnee had ik honderd muntjes van twintig cent gestopt, voor de gelegenheid. Als ze het verkeerde bier bracht, zou ik daarmee betalen en geen fooi geven.
‘Ik zag ook dat je getrouwd bent,’ zei ik. ‘Met … god, hoe heet ze ook alweer?’
‘Anne.’
‘Dat was het ja, Anne. Het is net wat je zegt over Facebook, al die namen onthouden is onmogelijk. Wat jammer dat ze er vandaag niet bij is, ik had haar graag ontmoet.’
Nico’s mondhoeken leken een stukje naar beneden te vallen. Zijn onderlip trilde. ‘Ik ben bang dat …’ Hij drukte te hard op het kaarsvet en de bovenkant van zijn nagel brak af.
‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’
‘Nee, nee …’
‘Het was echt niet mijn bedoeling om te …’
‘Ze is bij me weg. Een maand al.’ De serveerster bracht het bier en hij nam het zwijgend aan. Het waren de goede flesjes. Ik wachtte niet tot zij inschonk, ik vulde Nico’s glas tot de rand.

‘Drink. Het spijt me dat ik ernaar vroeg.’
‘Ik had het weg moeten halen van Facebook,’ zei Nico, starend naar het schuim. ‘Na een maand is het duidelijk dat ze niet meer terugkomt, toch?’
‘Dat weet ik niet.’
Hij nam een slok. Schuim bleef in de stoppeltjes onder zijn neus hangen. ‘Ben jij getrouwd, Arjan?’
‘Nee.’
‘Voordat je trouwt, denk je vooral aan jezelf. Nadat je bent getrouwd, moet je denken aan elkaar. Dat zie ik nu. Onthoud dat voor het geval jij een leuke vrouw tegenkomt. Proost.’
Ik negeerde het feit dat zijn glas al halfleeg was en zette het mijne aan mijn lippen. Het bier gleed soepel door mijn mond en de smaak verspreidde zich tot achter in mijn keel. Eerst kwam het zoete, bijna zoals aardbeien, toen de kruiden, ik meende kaneel te proeven, en ten slotte een bitterheid die mijn tong masseerde. ‘Misschien komt ze terug.’
‘Ze komt niet terug.’
‘Niet zo pessimistisch,’ zei ik. Eigenlijk had ik een hekel aan praten en drinken tegelijk, het liefst genoot ik optimaal van allebei. ‘Jij hebt me een les geleerd over het huwelijk. Laat mij jou een les leren over het leven: alles is te koop, als je maar genoeg te bieden hebt.’

Ik had eerst aangeboden om een weekendje Parijs voor het tweetal te betalen. De stad van de liefde leek me de perfecte plaats om een op sterven na dood huwelijk nieuw leven in te blazen, argumenteerde ik.
‘Ik kan haar niet vragen, ze heeft me overal geblokkeerd,’ zei Nico treurig. ‘Bovendien wil ze niet eens naar huis komen. Waarom zou ze dan wel helemaal naar Parijs gaan?’
Ik had een pleidooi gehouden voor de slotjesbrug, maar die bleek niet meer te bestaan. Wist ik veel, ik kom niet op de zogenaamd romantische plekken waar toeristen elkaar opzij duwen om een selfie te kunnen maken zonder andere mensen die hun beeld verstoren.
Ergens had Nico gelijk, dat moest ik toegeven. Anne was niet degene die moeite zou moeten doen, want uit de drie woorden die hij over de oorzaak van het probleem kwijt wilde, leidde ik af dat hij degene was die een fout had gemaakt. Wat voor fout wist ik niet en dat was ook niet belangrijk. Het ging erom dat het goedkwam, benadrukte ik.
‘Parijs is op zich geen slecht idee,’ had hij gezegd, ‘maar er zijn dingen waar ze meer van houdt.’
‘Zoals?’
‘Ik weet niet of ik het kan zeggen, het is nogal onbeleefd.’
‘Seks?’
‘Nee – ik bedoel, ja, dat ook, maar het is nog erger. Veel erger.’
‘Nu ben ik heel benieuwd,’ zei ik.
Nico keek om zich heen. Naast ons deelden vier vrouwen een fles witte wijn, verderop doopte een groep tieners chips in salsasaus en vlak bij de trap naar boven zat een koppel dat meer van elkaar dan van het bier proefde. ‘Het is geld,’ fluisterde hij uiteindelijk.
‘Dan is er toch helemaal geen probleem?’ Het bier stroomde over mijn kin en druppelde op tafel. Zonde. ‘Ik heb geld.’
‘Maar ik niet.’
Het zou eenvoudig zijn om een cheque uit te schrijven, te eenvoudig. De docent vond het een meer dan goed plan om mij de rekening van het café te laten betalen – de rekening van zijn huwelijk ging echter wat ver. Dat begreep ik. ‘Nog niet.’
‘Niet zo optimistisch,’ zei Nico. ‘Het is onmogelijk.’ Hij speelde met het lege glas, liet het op tafel balanceren.
Ik wachtte tot het tussen zijn vingers door zou glippen en in scherven zou vallen. Dat gebeurde niet. ‘Je hebt er geen idee van hoe onmogelijk. Zelfs als het je zou lukken om een enorm geldbedrag bij elkaar te krijgen, heb je nog niets bereikt. Ze moet het wéten. Ze moet verdomme weten dat jij hemel en aarde beweegt om zo veel geld te verdienen, omdat je háár terug wilt.’
‘Ze heeft me overal geblokkeerd, dat zei ik toch?’ Het glas viel op tafel zonder te breken en rolde naar de rand. Nico hield het tegen, maar zette het niet rechtop.
‘Jou, ja. Je heb niets gezegd over de accounts van verschillende nieuwsmedia.’ Ik wenkte de serveerster en bestelde een tweede Rochefort acht voor hem. ‘Misschien ken ik mensen die een artikel kunnen publiceren. Als je iets te vertellen hebt, tenminste.’
‘Ik zou niet weten wat.’
‘Laat me met je meedenken,’ zei ik. Het liefst had ik stilte gewild. Meestal zat ik alleen in cafés en keek ik naar koppels die kibbelden over het splitsen van de rekening. Het was mooi om die eerlijkheid te zien. In geen enkel ander gesprek over geld kon ik die horen. ‘Het moet helemaal over the top zijn en toch herkenbaar, anders willen de kranten het niet.’
‘Het moet ook nog werken,’ zei Nico.
‘Heb je niet naar me geluisterd?’ Ik hoorde de irritatie in mijn eigen stem en slikte hem weg. ‘Het gaat om het idee. Je hebt Anne nooit verteld wat je voor haar over hebt, of wel?’
De serveerster bracht zijn bier en hij zuchtte.
‘Dit is je laatste kans om dat te doen. Je hebt vast al iets in je hoofd. Vind het.’
Nico’s ogen schoten van het bier naar mijn gezicht en weer terug. ‘Nou…’
‘Ik wist het!’
‘Het is gestoord,’ zei hij op een toon die voor zowel een verontschuldiging als een uitnodiging kon doorgaan.
‘Dat klinkt veelbelovend.’
Hij nam zo’n grote slok dat het schuim aan zijn neus bleef kleven. ‘Je had het over Parijs,’ zei hij zo snel dat ik hem nauwelijks verstond. Het achtergebleven bier in zijn mond stroomde naar zijn longen en hij hoestte. ‘Je zei dat alles op deze wereld te koop is.’
Ik duwde mijn eigen glas een paar centimeter naar het midden van de tafel. Het bier glinsterde verleidelijk. ‘Ga door.’
Over the top, zei je.’
‘Inderdaad.’
Nico greep mijn glas en sloeg het in één keer achterover. ‘Een metafoor, dat is wat ik moet hebben. Onze metafoor. Tijdens onze eerste date zijn we naar de kermis geweest, Anne en ik. Weet je wat ze tegen me zei?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Ze zei dat ik stalen zenuwen heb. Mijn hart is niet van vlees en bloed, Arjan. Het is van stáál. Om te bewijzen dat het aan Anne toebehoort, moet ik haar een metafoor van staal en liefde laten zien. Staal en liefde. Begrijp je waar ik op doel?’
Druppeltjes bier landden op mijn colbert en ik schoof mijn stoel een paar centimeter achteruit. ‘Niet helemaal, geloof ik.’
‘Mijn hart kan ik moeilijk uit mijn borst snijden,’ zei Nico, ‘maar waarom verkopen we de Eiffeltoren niet?’

We hadden onszelf een paar dagen gegeven om een plan te bedenken. Ik had een appartement in Parijs, toevallig op loopafstand van de Eiffeltoren, en ik vond het natuurlijk prima om het tijdelijk te delen. Dat was ik gewend. Het duurde twee minuten voordat Nico akkoord ging.
‘Waarom help je me eigenlijk?’ had hij me gevraagd.
Omdat we ooit beste vrienden waren, beiden het lievelingetje van mevrouw Van Laar in de brugklas. We waren de enige leerlingen die altijd vroegen of we vooraan mochten zitten. Nico zag slecht en wilde geen bril, omdat de andere jongens hem dan nog vaker zouden uitlachen, maar dat vertelden we niemand.
‘Ik vind het genereus van je,’ had hij gezegd. Zijn adem rook naar het bodempje Rochefort acht. ‘Zeker na alles wat er is gebeurd, ik bedoel –’
‘Je was jong,’ zei ik. ‘Jonge mensen maken fouten. Nu ben ik gelukkig, dat is wat telt. En ik wil ervoor zorgen dat jij ook weer gelukkig wordt.’
‘Maar waarom?’
‘Je kent me te goed.’ Ik duwde mijn nog halfvolle glas in zijn richting en hij pakte het dankbaar aan. ‘De reden is natuurlijk puur egoïstisch. Sinds de verkoop van dat vervloekte bedrijf verveel ik me. Ik heb zin in een avontuur.’
De volgende schoolvakantie zou pas over zes weken beginnen en zo lang konden we niet wachten, dus we gingen een weekend. Ik belde met een vertaler en met een drukkerij terwijl Nico persberichten typte en elke dag een nieuwe versie naar me stuurde. Waarschijnlijk hoopte hij dat een bericht op Facebook met zijn plan en een van internet geplukte foto voldoende zou zijn, dat zijn familie het bericht zou delen en dat zijn leerlingen de boodschap verder zouden verspreiden. Hij hoefde alleen het persbericht rond te sturen en kon toekijken zonder moe te worden.

Zo kwam het dat we een week nadat we elkaar voor het eerst in dertig jaar hadden gezien tegen elkaar aan werden gedrukt in de lift naar de top van de Eiffeltoren. Nico’s adem besloeg de ruiten. Ik probeerde er niet naar te kijken. Het zweet van toeristen die blijkbaar uit een land kwamen waar deodorant verboden was, kroop in mijn kleren. Een stem door de intercom waarschuwde voor zakkenrollers. In deze lift waren er geen, dat had ik allang gezien. Toch vond de stem het nodig om de boodschap te herhalen in het Engels en Duits.

‘Die uitspraak,’ kreunde Nico.
De lift kreunde met hem mee en ik voelde mijn knieën verslappen. Stel dat een schroefje dat de vloer met de wanden verbond niet goed was aangedraaid. Stel dat dat schroefje juist op dit moment losschoot. Stel dat de vloer opeens naar beneden zou vallen. Hoe hoog zouden we nu zijn? Hoe lang zouden we erover doen om de grond te raken en uit elkaar te spatten?
‘Wat is het ergste dat er kan gebeuren?’ vroeg mijn vader vroeger, wanneer ik niet naar school durfde. Hij beweerde dat het lot van verrassingen hield en dat het ergste geen verrassing meer zou zijn als je het uitsprak.
‘We vallen te pletter,’ zei ik in het Frans, zodat Nico het niet verstond.
Een echtpaar met drie kleine kinderen keek me verwijtend aan.
Het was te hopen dat er ergens op deze verdomde toren een paar zakkenrollers te vinden waren.

Na een minuut of tien niet naar het uitzicht gekeken te hebben, zei ik tegen Nico dat ik me niet lekker voelde. Dat was niet eens een leugen. Uiteraard wilde ik zijn plezier niet verpesten, hij moest het waar dat hij wilde verkopen uitproberen, dus ik stelde voor dat we elkaar over een uur bij de uitgang zouden zien.
Eenmaal beneden liep ik langs de rij wachtende mensen, die al honderden meters lang was. Ik keek niet naar ze. Ik keek naar degenen die wel naar ze keken, naar de mannen en vrouwen die lange winterjassen droegen waar ze makkelijk spullen onder konden verstoppen, die zich in groepjes van twee of drie verscholen en hun strategie bespraken. Eén zou de weg vragen, terwijl de ander nonchalant langs zou lopen en een uitstekende telefoon mee zou pakken. Sommigen wilden het alleen doen. Zij slenterden langs de rij, zogenaamd om te kijken waar het begin was, en onderweg stootten ze ‘per ongeluk’ iemand aan. Vervolgens moesten ze rennen.
Ik liep naar twee vrouwen toe die naar de rij keken alsof ze kraaien waren die wachtten tot iemand wat broodkruimels liet vallen. ‘Bonjour mesdames,’ zei ik. ‘Willen jullie geld verdienen?’ Zonder een antwoord af te wachten sprak ik door: ‘Stop deze kaartjes in zo veel mogelijk zakken en tassen, het liefst in de buurt van een telefoon of sleutelbos, zodat ik zeker weet dat ze gezien worden.’
Ik had een tas bij me, waar Nico om had gelachen (‘Je bent toch geen vrouw?’) en uit de tas haalde ik vierhonderd mini-flyers die ik had laten drukken. Het was ook mogelijk geweest om ze gewoon uit te delen, maar ik wist dat negentig procent meteen weggegooid zou worden. Dat percentage zou ongetwijfeld lager zijn wanneer ze uit een broekzak of handtas werden gehaald, want spullen die werden bewaard, al was het slechts een paar minuten, waren belangrijk.
‘Hoeveel?’ vroeg de oudste van de twee. Ze had haar haren rood geverfd, maar haar grijze uitgroei trok meer aandacht.
‘Je mag een bedrag noemen.’
‘Tweehonderd,’ zei ze. ‘Per persoon.’
Dat viel me nog mee. Met een glimlach haalde ik de briefjes uit mijn portefeuille.
Morgen zou Nico op deze plaats een speech geven om zijn plan uit te leggen en hij had meer publiek nodig dan de gebruikelijke wachtende mensen, de media zouden een menigte verwachten. Een tekst schrijven kon hij wel, dat hadden zijn persberichten bewezen, en ik was ervan overtuigd dat hij vanavond, na een fles goede wijn, een liefdesverklaring op papier kon zetten waarvan zelfs ik ontroerd zou raken. En wanneer dat niet zo was, kon ik goed doen alsof.

Een dag later regende het. We stonden voor de Eiffeltoren en keken naar een publiek dat vooral bestond uit paraplu’s en capuchons. De rij wachtende mensen was gelukkig niet korter, maar het aantal zakkenrollers was gehalveerd. Hoeveel mensen met een flyer zouden er gekomen zijn?
Dat vroeg ik me niet hardop af, want Nico was humeurig. Ik had hem meegesleept naar een café dat vierentwintig uur per dag open was, hem tot half acht ’s morgens laten schrijven en uiteindelijk alsnog de halve speech zelf verzonnen. Hij vond hem te overdreven, te theatraal, te ongeloofwaardig.
‘Maar wat we gaan doen is juist overdreven, theatraal en ongeloofwaardig!’ had ik gezegd. ‘Dat is wat de mensen aanspreekt. Veel romantischer dan die stomme slotjesbrug. Of vind jij dat niet?’
‘We kunnen dat ding niet echt verkopen,’ gromde Nico tijdens het doorkrassen van een zin.
‘Natuurlijk niet. Maar we kunnen hem wel op eBay zetten en ervoor zorgen dat de media het oppikken zodat Anne het ziet.’
‘Ik vind het erg omslachtig.’ Zijn pen schoot door het papier en hij vloekte. ‘Waarom wilde je per se naar een café? We hadden nu in jouw appartement kunnen zitten. Ik weet zeker dat beter bier en een bed me meer inspiratie zouden hebben gegeven.’
‘De liefde is omslachtig,’ was het enige wat ik zei.

De livestream op mijn Facebook stond klaar en ik had de landelijke kranten betaald om aandacht aan de situatie te besteden. Ze mochten alles schrijven wat ze wilden, zolang ze mijn naam niet noemden. Ik was een toevallige toeschouwer, Nico had dit helemaal zelf voor elkaar gekregen. De woorden waren van hem.
Aan mijn jas had ik een microfoontje vastgeklikt. Ik kuchte. ‘Dames en heren,’ zei ik in het Frans, ‘bedankt voor uw komst. U staat op het punt om het belangrijkste monument van Frankrijk te bezoeken. Wat u niet weet, is dat dit monument na vandaag niet meer van Frankrijk is. Het zou van u kunnen worden.’
Mensen stootten elkaar aan, paraplu’s werden ingeklapt om ons beter te kunnen zien.

‘Van uw buren. Van uw familie. Sinds drie minuten staat de Eiffeltoren op eBay, en dat heeft de man naast mij gedaan. In het Engels zal hij u alles over die actie vertellen.’
Ik zette de camera aan. Nico schraapte zijn keel en begon. Ik luisterde niet, ik kende de inhoud van zijn speech: de dag waarop hij Anne ontmoette, hun bruiloft, hun leven, hun sprookje, dat hij haar het liefst de Eiffeltoren zou geven – nee wacht, dat had ik hem laten schrappen, want eigenlijk was dat logischer dan het monument verkopen en ik wilde niet dat mensen over logica na zouden gaan denken.
In de liefde bestond logica niet.
In de liefde en in de leugens.
In de brugklas.

Waarom Nico het had gedaan, wist ik niet. Ik wist alleen dat hij in maart, tijdens biologie, zijn hand opstak en zei: ‘De vader van Arjan heeft mij aangeraakt.’
Mevrouw Van Laar, die biologie gaf, onderbrak de les om ons allebei naar de directie te brengen. Elk antwoord dat ik gaf kon ik me nog herinneren. Ja, elke dinsdag at Nico bij mij, want zijn ouders moesten tot acht uur ’s avonds werken. Ja, misschien was hij alleen geweest met mijn vader. Nee, er was verder niets wat ik wilde zeggen.
Ik besefte nog niet wat er in gang was gezet. Dat kwam pas nadat de politie was gebeld en ik in een kale kamer met twee mannen in uniform moest praten. Mijn vader hield van me, maar niet op die manier. Ik hoefde niets van hem geheim te houden.
De jongens, die Nico een dik, langzaam joch vonden dat niet kon voetballen, keken opeens met ontzag naar hem. Naar mij keken ze alleen wanneer ze me opwachtten en in mijn maag stompten, omdat ik net zo walgelijk was als mijn vader.
‘Hij is een verkrachter,’ zei mevrouw Van Laar tijdens de eerstvolgende les, nadat een meisje had gevraagd wat mijn vader precies had gedaan.
Ik was opgestaan, moeizaam ademhalend omdat mijn ribben brandden. Die ochtend was ik een groep van vijf klasgenoten tegengekomen. ‘Dat is niet waar.’
Ze had met haar potlood tegen het bureau getikt. ‘Wat is hij dan?’
‘Hij is leraar. Net als u.’
‘Niet lang meer, jongen,’ had ze gezegd. ‘Hij is een verkrachter en hij zal nooit meer iets anders worden.’
Ik had gedacht dat ze ongelijk had, dat hij na de rechtszaak weer in een leraar zou veranderen. Hij werd vrijgesproken. Er waren geen foto’s gevonden, geen beelden, geen lichamelijk letsel. Er was een kans dat ‘het slachtoffer’ de waarheid niet sprak, had de rechter zelfs gezegd.
Maar niemand leek dat gehoord te hebben. Nico bleef het slachtoffer en mijn vader bleef een verkrachter.

De eerste artikelen verschenen vlak voor het einde van de speech in mijn mailbox. ‘Docent draait door’, las ik. In de eerste alinea stond iets over ‘onder invloed’ zijn. De tweede vermeldde dat zijn vrouw waarschijnlijk vanwege zijn drugsgebruik was weggegaan, de derde voorspelde welke grappen Twitteraars over hem zouden maken. De mysterieuze Anne werd opgeroepen zich te melden voor een interview.
‘… wanneer ze naast me zit is ze mijn duifje, wanneer we zoenen is ze mijn wederhelft en wanneer we in bed liggen is ze mij,’ haalde Nico me uit mijn concentratie. ‘Zonder mijn liefste ben ik mij niet meer. Dáárom ben ik bereid om heel ver te gaan om haar terug te winnen. Zo ver dat ik de Eiffeltoren verkoop. Duifje, laten we samen naar de top vliegen.’
Mensen applaudisseerden. Er werd zelfs gefloten. Iemand gooide een paraplu in onze richting, die door de wind werd vastgepakt en een paar meter verderop op straat viel. Auto’s stopten, er werd getoeterd. Of het voor de paraplu of voor Nico was maakte niet uit, ik zag zijn ogen glimmen en zijn wangen blozen. Ik zette de livestream net op tijd uit, want hij viel me om de hals en bleef op mijn rug kloppen.
‘Fantastisch idee,’ hoorde ik hem in mijn oor ademen. ‘Ze gaat dit zien. Iedereen gaat dit zien. Ik heb haar terug en ik ben beroemd. Fantastisch, fantástisch.’
Mijn telefoon trilde in mijn hand. Er was een nieuw artikel binnengekomen. Over Nico’s schouder kon ik alleen de kop lezen: ‘Passievol of psychotisch? Nico Vermeer (42) verkoopt Eiffeltoren.’
Op dat moment klonk de beltoon van Nico’s telefoon. Hij drukte hem tegen zijn oor en ik greep zijn arm, leidde hem weg van de menigte, zodat hij kon verstaan wat er gezegd werd.
Zijn gezicht betrok. Na ‘ja’, ‘nee’, ‘zal ik doen’ en ‘tot morgen dan’ stopte hij de telefoon terug in zijn zak. Ik kon het niet laten om de menigte af te speuren naar de Fransen in hun lange jassen, maar ik zag ze niet.
‘Was dat Anne?’
Hij schudde zijn hoofd. Zijn mondhoeken leken een centimeter te zijn gezakt en op zijn voorhoofd waren extra rimpels verschenen. ‘De school. De directie is gemaild door drie kranten die een interview met een “doorgedraaide leraar” willen. Morgen moet ik op gesprek komen.’
‘Dat komt vast goed,’ zei ik.
‘Zo klonk het niet.’
‘We zijn in de stad van de liefde. Hier bestaat de ellende van school niet.’ Ik klopte op zijn rug. ‘Kijk even niet meer op je telefoon. Vergeet morgen. Bier?’
Nico’s mondhoeken verstijfden, zijn ogen versmalden en de spieren in zijn nek spanden zich aan. Een halve seconde lang dacht ik dat hij zou weigeren, maar hij zei alleen: ‘Waarom?’
‘Je hebt nu bier nodig,’ zei ik.
Ik nam hem mee naar het gebouw waar aan alle balkons afrikaantjes hingen, de enige bloemen die de uitlaatgassen van Parijs niet omzetten in dood en verderf. Op mijn balkon rook de aarde nog naar mest en waren de plantjes minder dan een dag oud. Terwijl ik hem wees op de plantenbakken, haalden twee vrouwen ons in. De oudste had haar grijze uitgroei nog niet bijgekleurd. Nico’s telefoon zou genoeg opbrengen om de verf te kunnen betalen.
De voordeur van mijn appartement was nieuw en gleed moeiteloos open. De keuken grensde aan de hal. Hij was licht en ruim, en het fornuis glom alsof het meerdere keren per dag werd gepoetst.
Op de tafel stonden verse bloemen, lange, groene stengels met witte en paarse knoppen. Dat was niet waar Nico naar keek. Naast de bloemen zat een vrouw. Ze had haar haren opgestoken en haar lippen gestift.
‘Anne?’ zei Nico. Zijn blik gleed van haar naar mij en weer terug. ‘Hoe…?’
De rest van de vraag bleef in zijn keel steken toen ze opstond. Ik had verwacht dat hij op haar af zou rennen, haar zou omhelzen en mij zou vergeten, maar alleen dat laatste leek te gebeuren. Hij bleef naast me in de deuropening staan en wachtte.
Anne nam de tijd. Stap voor stap kwam ze dichterbij.
‘Heb je het gelezen?’ gooide Nico er na een paar seconden uit. ‘Nu al? En hoe kom je hier zo snel?’
Zijn stem klonk gejaagd. Ik dacht aan de kringen onder zijn ogen, het kleverige laagje op zijn tanden omdat hij ze zowel ’s avonds als ’s morgens niet had gepoetst.
De schouder van Anne raakte de zijne, ze duwde hem opzij en een moment later voelde ik haar glimlach tegen mijn tong.

 

Marjolijn van de Gender

 

Dit artikel kwam tot stand op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlandse Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

 

Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.

 

Vertel het verder: