Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Charlotte Van den Broeck dompelde zich onder in Parijs tijdens de schrijfresidentie van deBuren in de broeierige zomerweken van 2015. Geïnspireerd door de stad schreef ze de gedichtenreeks Snede, met een kleur voor iedere dag van de week.
maandag, geel (pastel)
juli, bleke hitte, uit mijn polsen druipen vingers, schaduw
vind ik enkel in ogen achter een zonnebril op mij gericht
in laat en wisselend middaglicht
verwacht ik minstens drie tinten van het water
het is te nauw hier
in de vloeibare stip die mijn aarzelend lichaam per ongeluk is
op de foto’s van andere mensen
de kaart spant een papieren huid over Parijs
waar de vouwlijnen lopen, bolt de straat op
als een ruggengraat die gebogen door een T-shirt prikt
ik bewaar mijn stappen en mijn evenwicht
zoals je vroeger op de knokkels van je vuisten naging
welke maanden éénendertig dagen hebben
houvast is haalbaar sinds de voorstelling van tijd rond een pols past
waarom wankel ik nog dan
achter het blauwe water ligt een donkere bedding
achter de blauwe lucht een donker heelal
de wereld heeft een valse bodem die de val zal breken
verspil je dan eindelijk
zoals voorwaardelijke geliefden op de terrassen van brasserieën
dinsdag, groen, roest
onder je rolt de lijn van een kaart over in een straatnaam
in een route die straks de afstand wordt die je aflegde tot het kruisje
daar
verandert de afgelegde afstand in een doorkruiste ruimte
die je kan afbakenen tot een plaats die past
binnen de vier hoeken van je blik, het is veilig
door een viewmaster naar een stad kijken, beeld
per beeld per beeld klikken de indrukken je ogen
je hoofd binnen, tenminste niet tegelijk
maar dat is later, je zoekt blind nu naar weerhaken
waarlangs een stap straks steviger naar huis gaat
je bent niet eens onderweg
denkt jezelf al terug
de voorwaartse beweging van je voeten en het tegenwringen
van je gedachten doen je naar achter kantelen
languit lig je op de boulevard op richting te wachten
hoelang lag je daar, niemand trok rond je een krijtlijn
al te langzaam werd de kramp weer je lijf
woensdag, perzik
op de hoek van de straat de linkerhelft van een vrouw
ze weet niet waar ze is gebleven
maar het is goed zo, zegt ze
een mens kan zich verzamelen in zijn doorsnede
het krioelt hier
van de kosmopolieten en drenkelingen
ik ben hen om de beurt en voor de helft
onbestendige dingen hebben een dwingende richting, voorbij
toch stolt het smeltwater van een dag in Parijs, ’s ochtends
weer tot een monochrome schoonheid
stapelen de stenen zich stil en wit tot gebouwen
die straks pas moeten passen in ogen die van hen een vorm verwachten
even nog mag ik zonder toeschouwers denken
ach, droomt er nog gewoon een meisje van een jongen op een motor
natuurlijk, voor even
en nooit
donderdag, grijsblauw
vandaag overmande je me in drie gezichten in de stad
het was zoals beginnen denken aan ademen, onomkeerbaar
en iets waar je nog net op tijd aan dacht
je bent bang nu
om het denken aan de beweging van je longen los te laten
omdat je denkt dat je longen dan zullen stoppen met het uitvoeren ervan
want de postkaart schuift zo snel over het uitzicht
en het uitzicht over de verte en ’s avonds het verre donker
over de mensen, niet eens
weet ik hoe snel huid en polyester zich aan elkaar hechten
tot het glazuur van een mens
of hoeveel korst voor iemand een deel van een gebouw wordt
een glijdende achtergrond
of waarom mijn grootmoeder haar Jack Russel steeds riep
met de namen van vorige honden
en ze zo vergat hoe hij heette
dus ik riep je gezichten niet
en geef geen naam meer aan vreemden
vrijdag, elektrisch blauw
het hield aan, het knipperen van de mensen
tussen de lichten, het doorlopende dreunen
van de stad in mij, de smaak van anijs
aangelengd met avond en spijt, schaars in een mondhoek
ik verslik me
in wat oud Frans in de mengkleuren van veel en dezelfde gezichten
honing in de whiskey gisteren
boven Europa ontplofte een meteoriet in lage tonen
het geluid reisde drie keer rond de aarde
maar wij hebben het niet gehoord
daar hangen dan de doofstomme sterren en inwisselbaar
de woorden tussen twee monden die maar niet openbreken
zaterdag, fuchsia
langs de heupwiegende geuren in Goutte d’Or
met de soepele stap van een lome tijger
laat in de middag mijn ogen lui
naar de zijkanten van mijn hoofd laten glijden
verderop valt een hand uiteen in kletterende kolanoten
in een kom blote vingers, maïs, maïs, maïs
een man op repeat, stuurt me aan
met de mechaniek van een happende mond
loop ik zoals Pacman door een speelveld
de trappen naar de Sacre Coeur op
honger is de lauwe kus van een vreemde
die zegt dat ik moe mag zijn
moe, nu de stad zich dicht en grijs in een ooghoek oprolt
en ik uitgesleten door eenmalige blikken
zoek nog steeds het uitzicht dat het kijken boven het wensen uit zal tillen
boven blijkt de kerk een regenscherm
heil een plastic hesje
zondag, oker
Het was te weinig en bij voorbaat bekaf, schuwe mond
waarop slechts zesentwintig weerbarstige letters, restjes
citroentaart en sigaretten
het eendere verscholen in mogelijke versies
die een stad op basis van haar kaart kan aannemen
ochtend en weer dezelfde maquette, lege gedichten
en straten waarvoor ik geen terugweg meer moet bedenken
ik wilde dit
skelet van uitwendige lijnen, gestileerd licht in de middag
en te midden daarvan even een hals uit een jurk
en dat zou alles zeggen
maar ook ogen zijn buigzaam
het liep door elkaar en in volle vaart
zonder de trefzekerheid dat een litteken
een verhaal nalaat
foto Charlotte Van den Broeck © Marianne Hommersom
Deze tekst werd geschreven tijdens een residentieproject in Parijs van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre in de zomer van 2015.
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Charlotte schreven in Parijs? Klik hier.