Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Sytske van Koeveringe ging in 2015 mee met de schrijfresidentie van deBuren in Parijs liet zich door de stad gidsen door de lachende Parijzenaar.
Rechtdoor maar weer
In de metro
Een mannenstem roept iets om wat voor zuchtende en steunende geluiden zorgt. De metro komt tot stilstand. Mensen lopen het perron op. Een man vraagt mij iets in het Frans, ik haal mijn schouders op, zeg dat ik alleen Engels praat. Hij praat in het Frans door, gebaart me dat ik hem moet volgen. We staan voor de deur, nogmaals vraagt hij iets, dit keer in het Engels. De aanhouder wint.
Hij draagt een roze overhemd dat alleen van voren in zijn broek gepropt is.
‘Ik weet nog niet waar ik heen moet,' zeg ik.
Weer stelt hij dezelfde vraag, dit keer lachend, schuift zijn bril op de goede plek.
‘En waar moet u heen?' vraag ik.
Hij wijst omhoog. Vier haltes verder.
‘Oké, ik ook.'
Onderzoekend kijkt hij me aan, loopt het perron op, zigzaggend om de mensen heen, af en toe achterom kijkend. Buiten is het net zo warm als in de metro die zonder mensen weer terug rijdt.
Een paar minuten later arriveert een andere. Mensen dringen zich naar binnen, de man met het roze overhemd een wagon verderop. Hij zoekt mijn blik, steekt zijn duim op. Bij de vierde halte ben ik uitgestapt maar heb hem niet meer gezien.
Regel één luidt: doorlopen als ik een lachend iemand kwijtraak.
Kruispunt
De zon is fel, een gigantisch kruispunt. Er zit een man op een stoeprand te tekenen, mensen lopen om hem heen. Een luide kreet die wordt gevolgd door hard gelach: een groep bouwvakkers steekt de straat over. Het stoplicht springt op rood, ik ren de groep in gele hesjes achterna.
Bouwvakkers zijn als kinderen die in restaurants of supermarkten hard lachen of gillen zonder dat ze door hebben dat dit niet wordt gewaardeerd. Waarom ze stil moeten zijn weet niemand precies.
De mannen stoppen bij een met gaas ingepakt pand. Enkelen klimmen direct op de steigers, anderen blijven staan. Ik loop door.
Rechtdoor
Hij is niet veel ouder dan ik. Hij stept me voorbij. Een grijns op zijn gezicht, zoals bij mensen die iets nieuws hebben, waar ze blij mee zijn en een compliment over willen ontvangen.
Rechtdoor
Het is rustig in deze straat. Twee meisjes komen me tegemoet. De één belt, de ander loopt er met een nors hoofd naast. Beiden hebben gekamd, lang en dun haar, brede heupen, korte broekjes.
Afspreken met een vriendin is niet meer vanzelfsprekend met zijn tweeën zijn. Je bent automatisch ook met haar vrienden en familie: die weten dat je naast haar loopt, dat jullie zo koffie gaan drinken en in dit geval: als de rij niet te lang is, ijs eten op de hoek.
Dat is wat ze haar beloofd had voor haar verjaardag: een ijsje als cadeau. De jarige reageerde alsof ze in een restaurant werd verrast door haar favoriete boyband maar er vier seconden later achter kwam dat haar lievelingszanger ontbreekt.
‘Wie geeft dat nou?' zal ze lachend zeggen. ‘Ik heb vierennegentig felicitaties via Facebook, ontelbaar veel whatsapp-berichtjes ontvangen en een paar belletjes van familie en vrienden. Maar een ijsco?'
Een winkel in
‘Waarom doe je dit?' vraagt een man nadat ik hem vroeg waarom hij lachte. Zijn Engels is hoekig en hard. Er staat een vrouw naast die vermoedelijk zijn partner is. Ze doet goed haar best om mij niet te zien.
‘Ik schrijf verhalen,' zeg ik.
‘In het Frans?' vraagt hij, wipt van zijn tenen op zijn hakken.
‘Nee.'
‘In het Engels?' We staan op een brede boulevard. Mensen lopen ons voorbij alsof we bekenden van elkaar zijn. Zoals dat gaat.
‘Nee ook niet, alleen in het Nederlands.'
‘Dan werk ik niet mee.' Zijn lippen zijn smal, een hoog voorhoofd en achterover gekamde haren.
Hij tikt zijn vrouw lichtjes tegen haar rug, alsof hij een stilstaand paard weer in beweging brengt. Zwijgend lopen ze verder, hij kijkt lachend over zijn schouder. Hand in hand blijven ze voor een etalageruit staan. De vrouw is groter dan hij. Ze stappen naar binnen. Hij heeft weer gelachen dus ik loop ook de winkel in, een glazenwinkel. Lang blijven ze bij de kristallen champagneglazen staan. De vrouw praat zacht, houdt zijn hand krampachtig beet. Alsof ze bang is hem te verliezen.
Een doos wordt afgerekend, de vrouw heeft me wel gezien maar kijkt over me heen zoals daarnet. De man trekt zijn wenkbrauwen op. Ik glimlach, en pak een willekeurig glaasje van een euro uit een rek en houd dat omhoog alsof ik hier ook kom voor het aanbod. Regel twee: hetzelfde kopen (maar dan in een goedkopere variant) als degene die ik volg.
Bij het afrekenen sta ik een paar seconden naast het stel, hun doos moet worden ingepakt. Wanneer ik buiten kom, hebben ze de pas erin gezet, ik zie ze de hoek omslaan.
Linksaf
Veel auto's zijn bedekt met een dikke laag stof. Net als in Amsterdam rijden hier ook auto's in veel te kleine straten. Wordt ook hier om kleine dingen getoeterd, met handen gewapperd, op het stuur geslagen en worden harde woorden geroepen.
Eén auto staat stil, de voorkant op de stoep, de achterkant op de weg. Er zitten twee vrouwen in: eentje op haar knieën, de ander achter het stuur. Het ziet er niet uit alsof ze net aankomen of zo zullen vertrekken. Alsof ze, net als de rest van Parijs rond dit tijdstip, een plekje kiezen op het terras: de één in de zon, de ander in de schaduw. Een karaf witte wijn op tafel, proostend op het leven en tijdens de drukke gesprekken een snelle blik op de kaart werpend. Degene op de knieën is druk aan het praten, de ander lacht hard en maakt een gebaar met haar hand alsof ze bijna stikt.
Een winkel in
Een zwangere vrouw stapt met een vriendin lachend een schoenenwinkel in. Ik ga ook naar binnen, schoenen uitgestald op stapels dozen. Ik heb een paar gepast met een hak, ze waren te groot.
Regel drie: ik schrap regel twee. Regels zijn er eigenlijk alleen maar om het voor jezelf zo gunstig mogelijk te maken. Ik loop nogmaals een rondje door de winkel en ga naar buiten. Zij zijn veel te traag, zoals zwangere vrouwen overal graag de tijd voor nemen. Net als Franse caissières. Hard werken lijkt voor hen niet weggelegd, ze halen de producten over de toonbank alsof iedere klant de eerste is van die dag. Net wakker, je nog kunnen verontschuldigen voor je langzame en verstrooide handelingen want ja, het is nog ochtend, ook om vier uur in de middag.
Rechtdoor
Een paar sokken in een portiek. Een gouden handvat, betegelde hal, grote spiegels op links. Het is een PR-bureau. De sokken horen wit te zijn maar zijn vergeeld en lijken verhard. Alsof iemand ze in al zijn haast heeft uitgetrokken.
Iets verderop stopt een vrouw met een voorovergebogen lichaam. Ze staat tegenover twee mensen van mijn leeftijd, rokend. De oude vrouw vraagt ze wat met een opgeheven hand. Lachend schudden de twee hun hoofd. Langzaam, alsof ze het antwoord niet gelooft loopt de vrouw verder. Nog even achterom kijkend.
‘Sorry, maar wat vroeg die vrouw?' vraag ik aan de twee.
‘Pardon,' vraagt het meisje. De jongen kijkt verveeld de andere kant op.
‘Volg je haar?' vraagt ze.
‘Nee,' zeg ik. ‘Ik wil gewoon weten wat die vrouw vroeg.' Fronsende wenkbrauwen. De jongen rookt alsof dit zijn eerste sigaret is, het meisje neemt af en toe een hijs.
Beiden dragen een strakke zwarte broek met gescheurde gaten ter hoogte van hun knieën. Hun T-shirts zijn wit en lang en hun uitstraling verveeld. Alsof ze nog in de pubertijd zitten. Het lijkt erop dat ze geen antwoord geven. Regel vier: volhouden, ook al wordt het vervelend voor de ander. Doen alsof het me niet uitmaakt. In dit geval alsof ik het niet erg vind dat er niet tegen me gepraat wordt, erbij sta als op het schoolplein, bij het stoere groepje. Waar ik nu duidelijk niet bij hoor.
‘Ze vroeg een sigaret, daarvoor in ruil wilde ze de portiek schoonmaken,' zegt de jongen uiteindelijk. Trapt de sigaret uit en loopt naar binnen, het meisje volgt.
Rechtsaf
Een grote politiebus bezet de stoep. Mensen vloeken, schudden hoofden. Alsof ze een ernstig nieuwsbericht horen. De agente glimlacht, maar krijgt geen glimlach terug. Ze stapt in en rijdt weg.
Op diezelfde plek begroeten twee vrouwen elkaar uitbundig, ze zijn ongeveer veertig, dragen grote jurken en hebben ingevlochten haren. De één haalt een bruine leren tas tevoorschijn. De ogen van de ander worden groot, er ontsnapt een luide kreet, haar hand wapperend voor haar mond. De vrouw met de tas lacht mee, beiden grijpen de tas. Het werkt aanstekelijk: meerdere voorbijgangers krijgen een glimlach op hun gezicht. De tas is klein en bruin.
Rechtdoor
Een oude man wijst lachend rechtdoor. De andere man knikt en loopt in een rustig tempo de aangewezen kant uit. Ik ook, zonder te weten waar ik naartoe loop. Aan kaartlezen doe ik niet, waarom willen weten waar je bent als je de stad niet kent? Op de kaart staat toch niet welk gebouw waar staat, hoe breed of hoe lang een straat is, of wat voor mensen in welke buurt rondlopen.
De wit gekleurde, hoekige stroken zorgen voor steeds meer afkeer naarmate ik langer in Parijs verblijf. Mijn kaart ligt in mijn kamer op het eenpersoonsbed. Te wachten tot ik met zware benen aankom en er mijn gelopen straten opzoek, uitstippel. Om vervolgens te zien dat ik helemaal niet in zoveel verschillende buurten ben geweest als ik dacht. Sterker nog, dat ik belachelijk veel rechtdoor loop en iedere dag ongeveer zeven zijstraten insla, die te klein zijn om als straat op mijn kaart erkend te worden.
In een park
Handenwrijvend loopt een man recht op me af, hij lacht zijn tanden bloot, likt zijn dikke lippen. Hij loopt alsof hij mank is. Of misschien is hij wel echt mank, maar altijd als ik een jongen zo zie lopen denk ik dat het niet echt is, dat hij net een videoclip heeft gezien van twee rappers die bij iedere stap bijna lijken te vallen, maar zich net op tijd weten te hervatten.
In plaats van door te lopen, stopt de handenwrijvende jongen. Hij groet mij op een charmante wijze, ik lach terug, maar loop hard door, bij de bosjes naar links. Dat is de nieuwe en vijfde regel: bij een kleine paniekaanval of een doodlopende straat, linksaf slaan.
In het park
Op een basketbalveldje wordt gespeeld, het stuiteren van de bal echoot. Grote mannen met korte woorden. Ineens stoppen de twee groepen met spelen, als een kettingreactie. Er hangt een kleine jongen omgekeerd aan een voetbalgoal onder één van de baskets. De stangen tussen zijn knieholtes geklemd. Vrolijk zwaait hij naar de volwassenen. Iemand roept iets naar hem, anderen lachen. Maar de kleine jongen blijft hangen, steekt zijn handen in zijn zij, alsof hij er eindelijk de tijd er voor kan nemen om alles op zijn kop te bekijken.
Rechtdoor
‘Ik lachte helemaal niet,' zegt een vrouw bits, als antwoord op mijn vraag.
‘Jawel, een kleine glimlach,' probeer ik nog.
‘Tsss.' Boos kijkend keert ze om loopt de straat door waar ze vandaan kwam. Keert zich om en loopt mij met haar blik demonstratief op de betonnen stoep voorbij.
Rechtdoor
Er is hier helemaal niemand. Alleen een folder met een Chinees meisje dat aan autospiegels hangt. Met dichtgeknepen ogen en getuite lippen kijkt ze de lens in. Ik ga ervan uit dat het om haar gaat of haar kleding. Maar ze probeert me te verleiden met een massage. Dit is dan ook regel zes: als er niemand op straat loopt, of mensen zonder lach, mag ik de reclamefoto's volgen.
Op een metrostation
Meestal zijn het vrouwen of meisjes die elkaar afkeurend bekijken. Of dit uit jaloezie is of omdat ze de ander echt haten, is voor mij onbekend.
Dit keer is het een man in pak, lang, achterovergekamde haren en een zwarte aktetas. Afkeurend kijkt hij naar een man met een donkere huidskleur in een wit gewaad die druk bezig is op zijn mobiel.
In het metrostation is het warmer dan buiten. Benauwend. Mensen staan stil of lopen, ze kijken alsof ze hun bestemming al bereikt hebben, thuis: moe, nu nog koken.
De man in pak bekijkt de man in het gewaad van top tot teen, loopt er omheen alsof hij een auto keurt. Maar de auto is te klein, mist misschien wel onderdelen, ziet er te goedkoop uit. Hij ziet zichzelf er al mee aankomen. Zijn afkeuring gaat over in een minachtende glimlach.
In de metro
Twee open monden, rijen witte tanden, een hand op de schouder van de ander.
De man roept iets, de vrouw klapt haar bovenlichaam naar voren, hikt, schudt ongelovig haar hoofd. Wanneer ze weer staat zoals de meesten in de metro, roept zij iets, waarop de man zijn bovenlichaam naar voren klapt, zijn hand voor zijn mond houdt en haar met grote ogen aankijkt. De vrouw is zwart, de man wit.
Rechtdoor
Hier wordt de hondenpoep niet opgeruimd. De gebouwen zijn vies en onaf.
Drie mannen met machinegeweren op wacht van wie er één gewoon staat te sms'en. Ze staan voor een Joodse crèche.
Iets verderop slaat een groep Chinezen linksaf. Zij lijken altijd te lachen en zijn overduidelijk niet Frans. Regel zeven: ik volg geen Chinezen meer. Ik ga rechtdoor.
Rechtdoor
Verveeld kijken de twee zwervers toe hoe een klef stel afscheid van elkaar neemt. Eén zit op een kartonnetje samen met een wit hondje, een McDonald's-beker in zijn hand. De ander staat ervoor. Opent een fles rosé. Ze proosten. De staande man wijst naar zijn broek, wankelt. Dit is niet zijn eerste fles vandaag. Ik vraag waarom hij moet lachen.
‘Mijn broek is te groot.' Met een duim trekt hij zijn tailleband van zijn middel. De ander klapt zijn bovenlichaam naar voren.
Linksaf
De straat loopt dood, dus linksaf.
In het park
Regel acht: ieder parkje mag ik, ongeacht of ik iemand volg of niet, inlopen. Want van parkjes word ik blij, krijg ik zelf een glimlach. Zoals ik ook om bruggen moet lachen die er kennelijk staan voor de sier, want ernaast ligt een wegdek waarover iedereen loopt.
En om de bankjes die op plekken staan zonder rustgevend uitzicht, bijvoorbeeld pal aan de weg of tegenover een brillenzaak. Ik lach om de ornamenten aan de buitenkant van gebouwen die vol zitten met pinnen tegen de duiven. Of simpelweg om de borden in een metrostation die de uitgang aangeven. Maar ook om het feit dat ik de verbinding op de metroplattegrond vertrouwen kan.
Om een skiwinkel met skilift bij binnenkomst, of om een hele grote vis in een vitrine met een cherrytomaatje in zijn mond.
Omdat Turkse pizzatentjes en crêpestentjes veel op elkaar lijken. Of om de massages die worden gegeven bij de Notre-Dame, en dat dat publiek aantrekt en dat die mensen die zich laten masseren op een krukje moeten zitten.
Maar ik lach ook om kleermakers, schoenmakers, om een man die zijn been in het gips heeft en daarmee in een grote stad loopt zonder krukken. Of om een kleine iele man die een T-shirt draagt met een geïllustreerde kop van een puppy, om kleine mannen die voordringen bij de metropoortjes en vervolgens tussen de klapdeuren vastzitten.
Maar ook om die Chinese vrouw die een compleet stokbrood belegd met ham naar binnen werkt, of die man met twee vlechten en touwen in zijn haar die zwoel om zich heen kijkt op zoek naar vrouwelijk oogcontact.
Om de slapende mensen op straat, de schoonmaker in een badkamerwinkel met achttien soorten baden. Of omdat iedereen massaal alcohol drinkt bij de lunch, om Franse mannen die aandacht trekken van meisjes zoals Nederlandse jongens in nachtclubs doen. Stellen die elkaar overdreven liefkozen, mensen op een step, mensen die tegen de heuvel op steppen. Om elleboogstukken van een colbert in dezelfde kleur als iemands huid, of als er drie bankjes naast elkaar staan met op ieder een slapende zwerver.
In een park
‘Lachte jij dan?'
‘Ja.'
‘Vertelde ik iets grappigs dan?'
‘Nee, niet grappig maar wel veel,' zegt de jongen. Hij schuift zijn bril zonder montuur op de juiste plek.
‘Wat veel?' vraagt zijn vriendin die zich uit zijn arm wurmt.
‘Je vertelde gewoon veel.'
‘Lachte je daarom?'
Hij knikt. Ze zijn even lang, dragen beiden een bril en hebben alle twee iets aan met streepjes. Het meisje loopt verder, zonder mij aan te kijken of gedag te zeggen. Terwijl ze eerst nog zo enthousiast was toen ik vertelde wat ik deed. De jongen volgt. Kibbelend lopen ze verder, de jongen kijkt achterom en knikt goedkeurend of dankbaar of in ieder geval aardig waarmee hij duidelijk maakt dat hij hier ook niets aan kan doen.
Rechtdoor
Fluitend lopen er twee clowns arm in arm langs het water. De stappen die ze maken zijn overdreven als in een tekenfilm. Ik loop ze achterna, langs mensen die aan de waterkant eten of zich laten fotograferen. De mensen lachen maar niet uit vrolijkheid. Meer uit medelijden, aangedaan of juist uit beleefdheid.
De clowns keren zich om, voor even staan we oog in oog met elkaar. Ik zet een paar stappen naar achter, alsof het stom toevallig is dat ik achter ze liep.
Hun mondhoeken krullen omhoog en ze lopen weer terug. Ik loop ze achterna. Over de hobbelige vierkante tegels, zij fluiten dezelfde melodie. Sommige mensen zitten er nog, doen alsof ze de clowns niet horen. Ze lopen tot onder de brug, murmelen iets in het Frans en keren abrupt weer om. Weer staan we oog in oog. Hun monden nog altijd omhoog gekruld, de zwart geschminkte ogen kijken me vragend aan. Nu pas zie ik hun omhoog getekende mondhoeken. Ik haal mijn schouders op, alsof ik een onvoldoende heb gehaald op een toets waar ik goed voor geleerd heb. Ze lopen me voorbij, nog altijd gearmd en fluiten dezelfde vrolijke melodie.
Rechtdoor
Het is acht uur in de ochtend. En druk: bouwvakkers gooien met steigers, koffietenten zijn bezet door mensen die alleen maar koffie halen. Een non bij het raam klopt een zakdoek uit, mannen in pakken met de stropdassen wapperend over een schouder.
De winkels zijn nog donker, keukengeluiden, rolluiken gesloten, security achter deuren, stilstaande auto's in smalle straten, alle parkeerplekken voor scooters staan vol. De eerste lachende mens in deze buurt is een foto van een kind in een kinderwinkel. Rechtdoor maar weer.
Rechtsaf
Omdat een vrouw mij erg aardig aankeek.
Rechtdoor
Franse ouders zijn, neem ik aan, hetzelfde als alle ouders. Dus deze moeder die glimlachend haar twee springende kinderen achterna loopt sla ik over. Regel negen: ouders die lachen om hun kinderen sla ik over, ze zijn te makkelijk.
Rechtdoor
Fluitend stopt een man. Hij heeft verfklodders op zijn kleding. Met zijn handen in zijn zakken, ietwat hellend naar voren tuurt hij met geknepen ogen door een ruit. Dan ontsnapt er een kreet, lachend loopt hij door. Hij hipt eerder dan dat hij loopt. Ik haal hem in, vraag waarom hij lacht.
‘Heb je die prijzen niet gezien?' Een wegwerpende hand naar achter.
Ik schud mijn hoofd, hij gebaart me hem te volgen. Samen kijken we naar het aanbod. De kleuren van de huizen en inrichtingen zijn net zo flets als de kleuren van de straten en gebouwen in deze stad. Spottend noemt hij de prijzen van een aantal huizen.
‘In deze stad wonen is niet te doen. Het is duur, ongelofelijk duur.' Hij schudt zijn hoofd en zegt dat hij weer aan het werk moet.
Linksaf
Een groep meisjes met korte strakke broekjes, de onderkant van hun billen goed zichtbaar. Te kleine, strakke T-shirts erboven. Natuurlijk lachen ze. Midden in een gigantische winkelstraat. Volgens mij heb ik nog nooit zo'n brede straat gezien: alleen de stoep al, daar kan een tweebaansweg van gemaakt worden. Dan een buslijn. Daarnaast de autoweg. En aan de overkant weer een stoep die net zo breed lijkt te zijn als deze.
Een winkel in
Een portier van een groot warenhuis lacht vriendelijk naar me, ik lach terug en ga naar binnen. De winkel is gigantisch, ik weet niet waar te beginnen. Regel vijf was: bij een kleine paniekaanval linksaf. Maar links wordt in dit geval naar buiten.
Heen en weer
Ik loop de mensen achterna. Word boos op deze straat, op de mensen. Zo leuk is het hier niet. Iedereen eet op overdekte terrassen en zit in houdingen alsof ze op een camping zitten. Onderuitgezakt op kleine klapstoeltjes, rode borst en kop en een blik bier ernaast.
Het lijkt wel alsof de meeste lachende mensen zich in winkelstraten bevinden. En dat er alleen maar winkelstraten in deze stad zijn.
Ik loop de straat meerdere malen heen en weer. Omdat ik ze volg, die blije mensen. Ik omschrijf ze niet meer. Ik wacht tot het moment daar is, dat iemand lacht en een keer afslaat en dan niet een winkel in maar een straat, zodat ik hier weg kan.
Rechtdoor
Een groep vrouwen met hoofddoeken, lange jurken in verschillende prints. Eén ervan komt lachend op me aflopen, een pen in de ene, een kladblok in de andere hand. Ze wappert ermee, houdt haar gezicht iets scheef. Glimlachend schud ik mijn hoofd. Haar lach verdwijnt en ze loopt door naar iemand achter me, alsof wij nooit oogcontact hebben gehad.
Linksaf
Eindelijk, een groep jongens slaat linksaf. Ze lopen op muziek af. Het klinkt alsof er een complete band staat. Wanneer we dichterbij komen is het één jongen die op een emmer zit, hij drumt op bak- en kookpannen, emmers, een koffer en een ovenschaal.
Rechtdoor
De straat heeft smalle stoepranden, kleine winkelpanden. Hier zijn de reclameborden de enige die mij de weg wijzen. In dit geval: mensen in nette kleding die blij zijn met een kantoorruimte. Of met de stoelen die in dat kantoorpand staan.
Rechtdoor
Ze zal rond de vijftig zijn, gebruind, slank, witte tanden en een strak gezicht. In haar ene hand een smeulende smalle sigaret en de ander nonchalant om haar middel. Lange witte nagels, de manicuren zitten niet voor niets elke dag vol. Ze praat met twee vrouwen van dezelfde leeftijd en hetzelfde soort uiterlijk, lachend nemen ze afscheid.
Vrouwen in Parijs van middelbare leeftijd kleden zich over het algemeen beter en verzorgder dan de vrouwen in Nederland. Ook de nog oudere vrouwen. Die hier gewoon over straat lopen, echt oude mensen: voorover gebogen lichamen, zich staande houdend door middel van een stok.
In Nederland zijn ze opgeborgen in tehuizen, wachten letterlijk op de dood in fletse ruimtes Ik zou liever in Parijs doodgaan. Dat is dan ook regel tien: dat ik op mijn 93e terug naar Parijs ga. Een boodschap op de markt verderop haal, waar ze verser fruit en groenten verkopen dan in de supermarkt. Dat weet ik dan wel, na bijna een eeuw op deze aardbol geleefd te hebben. Wanneer ik er bijna ben, stokt mijn hart, ik weet dat dit het einde is, gooi mijn stok aan de kant en zak door mijn benen. Omstanders komen op me af, onbekende warme handen op mijn keel, vingers langs mijn wangen.
In de laatste seconden zie ik bezorgde blikken van mensen die ik niet ken, ze roepen dat iemand een ambulance moet bellen. Tenminste, dat gok ik, ik lach om de snelle onbekende woorden, want ook dan kan ik nog geen woord Frans. Ik ben dood, maar het maakt niet uit want ik was onderweg in Parijs. Regel elf is dan ook: sluit nooit af met even getallen.
foto Sytske van Koeveringe © Marianne Hommersom
Deze tekst werd geschreven tijdens een residentieproject in Parijs van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre in de zomer van 2015.
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Sytske schreven in Parijs? Klik hier.